ECLI:NL:GHAMS:2009:BH4749

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R695-08 (89 Sv) en R696-08 (591a Sv)
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing hoger beroep inzake verzoek om schadevergoeding na intrekking van overleveringsverzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2007. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Canatan, had een verzoek ingediend op grond van artikel 67 van de Overleveringswet (OLW) om een schadevergoeding van € 8.659,27 voor kosten van rechtsbijstand in verband met een overleveringsprocedure. De rechtbank had de overlevering niet geweigerd, maar het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard omdat de verzoekende staat, België, het verzoek om overlevering had ingetrokken. Het hof overwoog dat de verzoeker niet ontvankelijk was in zijn verzoeken ex artikel 67 OLW, omdat de rechtbank de overlevering niet had geweigerd. Het hof benadrukte dat de keuze voor een betaalde advocaat vooraf gemaakt dient te worden en dat de verzoeker niet kan terugkomen op deze keuze na een beslissing van de rechtbank. De advocaat van de verzoeker had te laat melding gemaakt van de wijziging in de rechtsbijstand, wat voor risico van de advocaat en daarmee voor risico van de verzoeker kwam. Het hof wees het hoger beroep af en beval de onverwijlde betekening van de beschikking aan de verzoeker.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Rekestnummer: R 000695-08 (89 Sv)
R 000696-08 (591a Sv)
Parketnummer: 13-049744-06
BESCHIKKING
op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtank te Amsterdam van 18 september 2007 op het verzoekschrift ex artikel 67 Overleveringswet (juncto artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering) van:
[verzoeker,
Geboren te [.. op ….],
domicilie kiezende ten kantore van mr. K. Canatan,
Stadhouderskade 34-35, 1071 ZD Amsterdam
Advocaat mr. K. Canatan te Amsterdam.
1. Inhoud van het verzoekschrift
(m.b.t. 89 Sv.)
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ten laste van de Staat ter zake van schade welke verzoeker stelt te hebben geleden tengevolge van ondergane overleveringsdetentie wegens verblijf op het politiebureau gedurende 2 dagen € 190- en gedurende de schorsing van de detentie gedurende 179 dagen x € 25,- = € 4.475,- .
(m.b.t. 591a Sv)
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 8.659,27,- terzake van de kosten die verzoeker stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van voormelde strafzaak, alsmede ten behoeve van het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van dit verzoekschrift.
2. Procesverloop
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak onder voormeld rekestnummer en heeft op 26 januari 2009 de advocaat-generaal, de verzoeker en diens advocaat ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.
De advocaat-generaal heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van het hoger beroep en subsidiair tot toewijzing van het forfaitaire bedrag voor de dagen in detentie doorgebracht en afwijzing van het verzoek op grond van artikel 591a Sv. omdat een toevoeging aan de raadsman is verstrekt.
3. Beoordeling
De verzoeker is op verzoek van de Belgische autoriteiten op grond van artikel 17 OLW op 2 augustus 2006 aangehouden en in bewaring gesteld. Op 4 augustus 2006 is de bewaring door de rechter-commissaris geschorst.
Bij beschikking van de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Turnhout van 19 december 2006 is het aanhoudingsbevel daterend van 19 november 2002 tenlaste van de verzoeker opgeheven en de internationale signalering van de verzoeker ingetrokken. Bij beschikking van 16 januari 2007 heeft de rechtbank te Amsterdam de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in de vordering tot in behandeling nemen van het Europees Arrestatie Bevel (EAB) en is de – geschorste – overleveringsdetentie van de verzoeker opgeheven.
In artikel 28 van de Overleveringswet (OLW) is – kort gezegd - bepaald dat de rechtbank de overlevering in een aantal gevallen moet weigeren en in de andere gevallen moet toestaan. Artikel 67 OLW bepaalt vervolgens dat, in gevallen waarin de overlevering is geweigerd, vergoeding mogelijk is voor de schade ten gevolge van de vrijheidsbeneming en tevens voor vergoedingen op de voet van artikel 591 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.
In het onderhavige geval heeft de rechtbank de overlevering niet geweigerd, maar het openbaar ministerie niet ontvankelijk verklaard omdat de verzoekende staat (België) het verzoek om overlevering had ingetrokken.
De advocaat van de verzoeker heeft gesteld dat de niet-ontvankelijk verklaring – die op grond van artikel 28 OLW feitelijk niet mogelijk was – gelijkgesteld dient te worden aan een weigering van de overlevering, zodat artikel 67 OLW in casu toch van toepassing is.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de Memorie van Toelichting op de Overleveringswet (kamerstukken 29042, nr. 3) volgt dat de artikelen 59 t/m 68 OLW corresponderen met de artikelen 52 t/m 60 van de Uitleveringswet (UW). Artikel 59 UW bepaalt kort gezegd dat schadevergoeding mogelijk is wanneer de uitlevering door de rechter ontoelaatbaar is verklaard. Uit de parlementaire geschiedenis van laatstgenoemd artikel blijkt dat de wetgever de mogelijkheid van schadevergoeding heeft willen beperken tot de gevallen van ontoelaatbaarverklaring van de uitlevering, omdat in andere gevallen waarin geen uitlevering is gevolgd zeker geen verwijt kan worden gemaakt aan de Nederlandse autoriteiten die de vrijheidsbeneming hebben gelast. (vgl. rechtbank Haarlem 14/4/1980 LJN AC3517). Het voorgaande betekent naar het oordeel van het hof dat in gevallen waarin een uit- dan wel overleveringsverzoek door de verzoekende staat wordt ingetrokken op grond van de Overleveringswet, geen mogelijkheid van schadevergoeding bestaat. Anders dan door de advocaat is betoogd kan in het onderhavige geval, waarin het verzoek om overlevering is ingetrokken en waarin dus nooit de toetsing van artikel 28, lid 2, OLW heeft plaatsgehad, niet worden gesteld dat de rechtsbank de overlevering zeker zou hebben geweigerd. In dat opzicht verschilt het onderhavige geval van dat in het arrest van dit hof van 12 april 2001 (LJN AD4261); in het in die zaak aan het hof voorgelegde verzoek was immers geen sprake van een intrekking van het (uitleverings)verzoek door de verzoekende staat, maar van een afwijzing daarvan door de Minister van Justitie op grond van één van de in de UW genoemde weigeringsgronden.
Een en ander betekent dat de verzoeker niet ontvankelijk is in zijn verzoeken ex artikel 67 OLW en dat het hoger beroep moet worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande ten overvloede, overweegt het hof op het punt van de kosten van de raadsman nog het volgende. Aan de verzoeker is op 15 augustus 2006 ambtshalve een raadsman toegevoegd. Op 16 januari 2007 heeft de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de overleveringszaak. Diezelfde dag heeft de raadsman de Raad voor Rechtsbijstand de toevoeging retour gezonden "omdat cliënt vanaf het begin van deze zaak uitsluitend op betalende basis is bijgestaan". Op 9 februari 2007 heeft de Raad voor Rechtsbijstand naar aanleiding van deze melding de toevoeging ingetrokken. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 44a Wet op de rechtsbijstand (WRB) en de geldende jurisprudentie (zie HR 15 juni 2004, NJ 2005/5), staat voorop dat de keuze voor een betaalde advocaat vooraf dient te worden gemaakt. In het verlengde daarvan dient er naar het oordeel van het hof, wanneer er sprake is van een last tot toevoeging, volstrekte helderheid te worden betracht over de vraag of van de op basis van deze last verstrekte toevoeging gebruik wordt gemaakt dan wel dat verdachte door een gekozen raadsman op honorariumbasis wordt bijgestaan. Dat betekent onder meer dat wanneer de raadsman die op basis van een last aan de verdachte is toegevoegd, verdachte betalend zal bijstaan, onmiddellijk van deze wijziging van de basis waarop rechtsbijstand wordt verleend, kennis moet worden gegeven aan de voorzitter van het college dat de last heeft afgegeven, en aan de Raad voor Rechtsbijstand. Vast staat dat dit in het onderhavige geval pas ná de voor verzoeker gunstige beslissing van de rechtbank is gebeurd. Dat een en ander mogelijk het gevolg is geweest van gebreken in de kantooradministratie van de advocaat, komt voor risico van de advocaat en daarmee – in het kader van dit verzoek – voor risico van de verzoeker.
4. Beslissing
Het hof:
Wijst af het hoger beroep van verzoeker.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. R. Veldhuisen, H.W.J. de Groot en R.P.P. Hoekstra, in tegenwoordigheid van A.J. Bekker-van der Molen als griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 23 februari 2009.