ECLI:NL:HR:2001:ZD1858
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.M.M. Orie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de rechtmatigheid van huiszoeking en uitlevering in verband met de Wet wapens en munitie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1961, was in hoger beroep veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en de Opiumwet. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. H.P. Ruysink, advocaat te Maastricht. De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde tot verwerping van het beroep.
De kern van de zaak betrof de rechtmatigheid van een huiszoeking die was uitgevoerd op basis van artikel 49 van de Wet wapens en munitie. De raadsman van de verdachte voerde aan dat deze huiszoeking in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat er geen rechterlijke machtiging was verkregen en de huiszoeking enkel was gebaseerd op CID-informatie. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de huiszoeking gerechtvaardigd was, omdat deze een legitiem doel diende en proportioneel was in het kader van de maatschappelijke veiligheid.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de huiszoeking niet in strijd was met het EVRM. De Hoge Raad stelde vast dat de wetgeving voldoende basis bood voor de huiszoeking en dat de belangen van de maatschappij, zoals de opsporing van wapens, zwaarder wogen dan de privacy van de verdachte. De Hoge Raad verwierp het beroep en oordeelde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden. Dit arrest benadrukt de afweging tussen privacy en maatschappelijke veiligheid in het kader van strafrechtelijke opsporing.