In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren te [geboortedatum] en woonachtig te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor het in bezit hebben van een vuurwapen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar de bewijsvoering en strafmotivering vervangen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim omdat de verbalisanten de verdachte geen cautie hadden gegeven. Het hof oordeelde echter dat de verbalisanten op grond van de Wet wapens en munitie gerechtigd waren om het wapen te vorderen zonder cautie te geven, en verwierp dit verweer.
Daarnaast stelde de verdediging dat niet bewezen kon worden dat het aangetroffen vuurwapen functioneerde. Het hof oordeelde dat deze veronderstelling geen steun vond in het recht en verwierp ook dit verweer. Het hof baseerde zijn overtuiging op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen waren vervat, waaronder verklaringen van de verdachte en proces-verbaal van de verbalisanten.
De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden. De advocaat-generaal had in hoger beroep een straf van 6 maanden geëist, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een ernstige overtreding van de Wet wapens en munitie door een geladen vuurwapen in zijn woning te hebben. Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, achtte het hof een gevangenisstraf van 3 maanden passend en geboden. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, met inachtneming van de overwegingen in het arrest.