ECLI:NL:HR:2001:AB1017

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 april 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34693
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en buitengewone lasten

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 4 augustus 1998, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 33.740. Na bezwaar tegen de aanslag, handhaafde de Inspecteur deze, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en moet het griffierecht van ƒ 315 vergoeden aan belanghebbende. Tevens werd vastgesteld dat de Staatssecretaris de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand aan belanghebbende moet vergoeden, vastgesteld op ƒ 1420.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof met juistheid had geoordeeld dat de autokosten van belanghebbende, die zijn echtgenote ondersteunt die lijdt aan reumatoïde artritis, niet als buitengewone lasten konden worden aangemerkt, tenzij deze kosten niet tot het normale bestedingspatroon van gezonde personen behoren. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het Hof een onjuiste maatstaf heeft aangelegd in zijn beoordeling van de buitengewone lasten, wat aanleiding gaf tot vernietiging van de uitspraak en verwijzing voor een nieuwe behandeling.

De zaak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de kosten die voortvloeien uit ziekte of invaliditeit in relatie tot de belastingwetgeving, en hoe deze kosten in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van de belastingplicht.

Uitspraak

Nr. 34693
18 april 2001
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 4 augustus 1998, nr. 96/1730, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 33.740, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift zich gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende, wiens echtgenote sinds de jaren tachtig lijdt aan reumatoïde artritis en een AAW/WAO-uitkering geniet, maakte in het onderhavige jaar voor zijn woon-werkverkeer gebruik van een Opel Kadett. In 1993 heeft belanghebbende ten behoeve van zijn echtgenote een tweede auto (Opel Rekord) aangeschaft. Deze is op 25 maart 1994 ingeruild voor een Volvo 740 GLE met automatische versnellingsbak en stuur- en rembekrachtiging.
3.2. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat de als rechtstreeks gevolg van ziekte of invaliditeit gemaakte autokosten slechts dan als onder de buitengewone lasten te rangschikken uitgaven ter zake van ziekte of invaliditeit kunnen worden aangemerkt, indien en voorzover zij niet behoren tot het normale bestedingspatroon van personen die niet ziek of invalide zijn doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft in een gelijke positie verkeren als de belastingplichtige. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de kosten verbonden aan het houden en het gebruik van de Opel Kadett bij de beoordeling van de gevraagde buitengewonelastenaftrek buiten beschouwing moeten blijven. Over dit laatste oordeel wordt in het tweede middel geklaagd.
3.3. De kosten verbonden aan het gebruik van de auto die de echtgenote van belanghebbende voor haar vervoer bezigt, komen slechts als tot de buitengewone lasten behorende uitgaven ter zake van invaliditeit in aanmerking, indien en voor zover die uitgaven tezamen met de kosten van de auto die belanghebbende bezigt - na aftrek van het reiskostenforfait voor zijn woon-werkverkeer en na aftrek van uitgaven die naar hun aard buitengewone lasten zijn, zoals voor bezoek aan medici - niet behoren tot het normale bestedingspatroon van personen die niet ziek of invalide zijn doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft, in een gelijke positie verkeren als belanghebbende. Bij het aanleggen van deze maatstaf moet ermee rekening worden gehouden dat niet als uitgaven ter zake van invaliditeit kunnen gelden reiskosten die als gevolg van persoonlijke voorkeur bovenmatig zijn; dergelijke bovenmatige kosten dienen bij het maken van de in de vorige volzin bedoelde vergelijking uit de werkelijke autokosten te worden weggelaten. (HR 24 november 1993, nr. 29525, BNB 1994/45).
3.4. Voorzover in het tweede middel erover wordt geklaagd dat het Hof in zijn door dit middel bestreden oordeel een onjuiste maatstaf heeft aangelegd, is het gegrond. De uitspraak kan niet in stand blijven en verwijzing moet volgen voor een nieuwe behandeling van de zaak in volle omvang. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 315, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1420 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is op 18 april 2001 vastgesteld door de raadsheer A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en op die datum in het openbaar uitgesproken.