In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, een beeldend kunstenaar, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012. De inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.624 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.467. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde de beslissing van de inspecteur, waarop belanghebbende in hoger beroep ging.
Belanghebbende stelde dat zijn activiteiten als kunstenaar een bron van inkomen vormden en dat hij recht had op aftrekken van specifieke zorgkosten en giften. Het hof oordeelde dat de activiteiten van belanghebbende niet als een bron van inkomen konden worden aangemerkt, omdat er geen objectieve voordeelsverwachting was. De lange reeks van negatieve resultaten over de jaren 2005 tot en met 2017 en de onzekerheid over toekomstige verkopen maakten het onwaarschijnlijk dat er in de toekomst positieve opbrengsten zouden zijn.
Daarnaast werd de rechtsgeldigheid van een in 2005 gesloten vaststellingsovereenkomst tussen belanghebbende en de inspecteur beoordeeld. Het hof concludeerde dat de inspecteur deze overeenkomst rechtsgeldig had opgezegd. Wat betreft de specifieke zorgkosten oordeelde het hof dat belanghebbende recht had op een aftrek van € 2.623 voor zorgkosten, maar dat de giftenaftrek niet kon worden verleend omdat de donatie van een schilderij aan een stichting niet als een gift in de zin van de wet kon worden aangemerkt. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, maar bevestigde de correcties van de inspecteur op de aanslag.