4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’ en de inspecteur als ‘verweerder’):
“2. Verweerder heeft zich in de beroepsfase op het nader standpunt gesteld dat eiser recht heeft op een aftrek van € 310 in verband met extra uitgaven voor kleding en beddengoed. Om die reden dient het vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning in ieder geval te worden verminderd tot € 14.465 en is het beroep dan ook gegrond. Ter zitting heeft eiser de verzochte aftrek in verband met pedicurekosten en kosten voor mantelzorg prijsgegeven. De rechtbank dient nog te beoordelen of eiser recht heeft op de volgende door hem geclaimde aftrekposten in verband met zorgkosten:
- reiskosten in verband met arbeidstherapie 5 x per week (48 x 5 x € 2) € 480
- reiskosten in verband met bezoeken aan de tandarts € 95
- dieetkosten (maag/darmdieet) € 850
- eigen bijdrage gehandicaptengym (9 x € 7,50) € 68
- meerkosten vakantie € 500
3. Artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) luidt, voor het belastingjaar 2015 en voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor:
a. genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen;
c. farmaceutische hulpmiddelen verstrekt op voorschrift van een arts;
d. andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt;
f. de extra kosten van een op medisch voorschrift gehouden dieet tot een bedrag bepaald bij ministeriële regeling;
g. extra kleding en beddengoed alsmede daarmee samenhangende extra uitgaven, volgens bij ministeriële regeling te stellen regels;
h. reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde, indien de afstand tussen de woning of verblijfplaats van de bezoeker en de plaats waar de verpleging plaatsvindt, gemeten langs de meest gebruikelijke weg meer beloopt dan 10 kilometer.
9. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt onder genees- en heelkundige hulp verstaan:
a. een behandeling door een arts;
b. een behandeling op voorschrift en onder begeleiding van een arts door een paramedicus;
c. een behandeling door een bij ministeriële regeling aan te wijzen paramedicus, mits voor de behandeling een verklaring door de paramedicus is afgegeven die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.
4. Tot de stukken behoort een verklaring van de huisarts van eiser, gedateerd 29 juni 2016, waarin, voor zover hier van belang, het volgende staat vermeld:
“ [X] is bekend met eetproblemen passend bij zijn mentale retardatie en met chronische maagdarmklachten. Het is hiervoor noodzakelijk dat hij een eiwitrijk dieet gebruikt met onder andere Protivar en aanvullende vitamines etc.”
5. De rechtbank stelt voorop dat op eiser, als degene die de aftrek claimt, de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de uitgaven ook daadwerkelijk zijn gedaan.
Farmaceutische hulpmiddelen
6. Eiser stelt dat hij medicijnen (Protifar en vitamines) heeft moeten kopen en verwijst ter onderbouwing hiervan naar de verklaring van zijn huisarts zoals weergegeven onder 4. Nu deze verklaring is opgemaakt in 2016 en niet vermeldt met ingang van welk jaar eiser op voorschrift van een arts Protifar en vitamines gebruikt, heeft eiser hiermee niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2015 recht heeft op de door hem geclaimde aftrek.
7. De door eiser geclaimde aftrek van vervoerskosten in verband met arbeidstherapie zijn door verweerder terecht geweigerd aangezien die uitgaven niet zijn aan te merken als uitgaven van vervoer van de zieke of invalide die zijn gedaan in rechtstreeks verband met het verkrijgen van genees-, heel- of verloskundige hulp. Ook kunnen deze kosten niet voor aftrek in aanmerking komen als extra vervoerskosten. Dergelijke kosten kunnen worden aangemerkt als uitgaven voor specifieke zorgkosten indien en voor zover zij niet behoren tot het normale bestedingspatroon van personen die niet ziek of invalide zijn doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft in een gelijke positie verkeren als de belastingplichtige (vgl. Hoge Raad 18 april 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1017). Dat hiervan sprake is, is echter gesteld noch gebleken. De door eiser geclaimde aftrek van reiskosten in verband met het bezoeken van de tandarts zijn terecht geweigerd door verweerder aangezien eiser geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij reiskosten heeft gemaakt voor bezoeken aan een tandarts.
8. Eiser stelt dat hij een dieet heeft moeten volgen in verband met maag/darmproblemen waarvoor geldt dat een aftrek dient te worden verleend van € 850 en verwijst ter onderbouwing hiervan naar de verklaring van zijn huisarts zoals weergegeven onder 4. Net als voor de vervoerskosten heeft ook hiervoor te gelden dat omdat deze verklaring is opgemaakt in 2016 en niet vermeldt met ingang van welk jaar eiser op voorschrift van een arts dan wel diëtiste een dieet volgt, eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in 2015 recht heeft op de door hem geclaimde aftrek.
Eigen bijdrage gehandicaptengym
9. Eiser stelt dat hij € 68 aan kosten heeft moeten maken om in 2015 te kunnen deelnemen aan gehandicaptengym en dat deze kosten aftrekbaar zijn omdat hij zwaar gehandicapt is en gespecialiseerde begeleiding nodig heeft om aan gymnastiek te kunnen doen. Hiermee heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat dit kosten vormen die op basis van artikel 6.17 van de Wet IB 2001 voor aftrek in aanmerking komen. Voorts heeft eiser onvoldoende onderbouwd dat hij in 2015 überhaupt kosten heeft gemaakt in verband met gehandicaptengym, aangezien het door eiser overgelegd bewijs hiervoor enkel bestaat uit een uitnodiging voor een zogenoemde sportinstuif op zaterdag 6 september 2014.
10. Eiser stelt dat hij € 500 extra vakantiekosten heeft moeten maken omdat hij als gevolg van zijn handicap niet in staat is zelfstandig op vakantie te gaan, maar hiervoor begeleiding nodig heeft van zijn ouders. Nog daargelaten dat het nog maar de vraag is of het enkele feit dat eiser met zijn ouders op vakantie is gegaan wel heeft geleid tot extra vakantiekosten, komen deze kosten niet voor aftrek in aanmerking omdat deze niet vallen onder de limitatieve opsomming van artikel 6.17 van de Wet IB 2001.
11. Gelet op hetgeen is overwogen onder 2 is het beroep gegrond.”