In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 6 juni 2018 de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014 gegrond verklaarde. De rechtbank had de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.708 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, waarbij de inspecteur geen aftrek van specifieke zorgkosten had toegestaan. De rechtbank kende echter een aftrek wegens weekendbezoek toe van € 680. In hoger beroep is de vraag aan de orde of de inspecteur voldoende rekening heeft gehouden met de aftrekbare uitgaven voor specifieke zorgkosten. Het hof heeft vastgesteld dat belanghebbende in zijn aangifte voor 2014 diverse uitgaven voor specifieke zorgkosten had opgevoerd, maar dat de inspecteur deze niet had geaccepteerd. Het hof heeft de argumenten van belanghebbende en de inspecteur tegen elkaar afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de kosten voor bepaalde voedingssupplementen niet aftrekbaar zijn, maar dat belanghebbende wel recht heeft op aftrek voor andere zorgkosten. Uiteindelijk heeft het hof de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van € 38.321 en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten.