ECLI:NL:HR:2000:AA5142
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van Brunschot
- Van Vliet
- Van Amersfoort
- Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de aftrekbaarheid van kosten van meewerkende kinderen in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De belanghebbende, die samen met zijn echtgenote een varkensmesterij annex bessenkwekerij dreef, had in 1991 kosten van meewerkende kinderen in mindering gebracht op zijn winst uit onderneming. De Inspecteur weigerde deze kosten in aftrek te laten komen, wat leidde tot een correctie van de aanslag inkomstenbelasting. Het Hof had de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd, maar de Staatssecretaris ging in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof bij de beoordeling van de aftrekbaarheid van de kosten van meewerkende kinderen een onjuiste maatstaf heeft aangelegd. De Hoge Raad stelt dat de beoordeling van vergelijkbare gevallen niet beperkt mag blijven tot hetzelfde belastingjaar, maar dat ook eerdere of latere jaren in aanmerking genomen moeten worden, mits de omstandigheden vergelijkbaar zijn. Dit is van belang voor de bescherming van belastingplichtigen tegen willekeurige ongelijke behandeling.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad benadrukt dat de beoordeling van de aftrekbaarheid van kosten van meewerkende kinderen moet plaatsvinden op basis van de situatie ten tijde van het vaststellen van de aanslag, en dat de Inspecteur niet in staat is gebleken om aan te tonen dat de kosten niet als ondernemingskosten kunnen worden aangemerkt. De zaak zal nu opnieuw worden beoordeeld door het Gerechtshof, waarbij de Hoge Raad de richtlijnen heeft gegeven voor de beoordeling van vergelijkbare gevallen.