ECLI:NL:GHAMS:2015:1597

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2015
Publicatiedatum
29 april 2015
Zaaknummer
23-000472-12
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor seksueel misbruik van stiefdochter en een jong meisje tijdens de zwemles

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 april 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een zwemleraar, werd beschuldigd van seksueel misbruik van meerdere jonge meisjes, waaronder zijn stiefdochter. De rechtbank had eerder het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor bepaalde feiten, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte werd schuldig bevonden aan het seksueel binnendringen van het lichaam van een minderjarig meisje tijdens zwemlessen, evenals aan het seksueel misbruik van zijn stiefdochter. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers, ondanks hun jonge leeftijd, voldoende consistent en geloofwaardig waren. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het hof achtte de bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van de slachtoffers en deskundigen, overtuigend. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en kreeg een proeftijd van 5 jaar. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn positie van vertrouwen als zwemleraar en stiefvader.

Uitspraak

parketnummer: 23-000472-12
datum uitspraak: 29 april 2015
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-650843-11 tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
[adres].

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De rechtbank Amsterdam heeft - voor zover hier relevant - het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte van het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
Door het openbaar ministerie is onbeperkt hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep - onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013 (ECLI:NL:HR:BX9407), waarin is bepaald dat psychische gevolgen niet kunnen worden aangemerkt als ‘zwaar lichamelijk letsel’ - medegedeeld dat het beroep niet langer is gericht tegen voornoemde beslissing van de rechtbank en heeft bij requisitoir niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in het beroep gevorderd.
Gelet op dit standpunt en nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de voortgezette behandeling van dit feit, zal het hof het openbaar ministerie in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 april 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van wat door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a Sv
en de door het gerechtshof toegelaten wijziging thans ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te [plaats], in elk geval in Nederland, (telkens) met [meisje 1], geboren op [datum], die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (telkens) (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/is hij, verdachte, een of meermalen (telkens) (terwijl hij, verdachte, aan die [meisje 1] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 1] gebracht en/of
- ( met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de opening van het badpak van die [meisje 1] gezocht en/of
- ( vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) (via het gat van de broekspijp) het badpak van die [meisje 1] in gegaan en/of
- ( vervolgens) de billen van die [meisje 1] uit elkaar gedaan en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, vinger(s) in de anus en/of vagina van die [meisje 1] gebracht,
terwijl die [meisje 1] toen (telkens) aan zijn, verdachtes, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
1. subsidiair:
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te [plaats], in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (telkens) met [meisje 1], geboren op [datum], die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen te plegen, die (telkens) (mede) bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [meisje 1] (telkens) (terwijl hij, verdachte, aan die [meisje 1] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 1] heeft gebracht en/of
- ( met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de opening van het badpak van die [meisje 1] heeft gezocht en/of
- ( vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) (via het gat van de broekspijp) het badpak van die [meisje 1] is in gegaan en/of
- ( vervolgens) de billen van die [meisje 1] uit elkaar heeft gedaan en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, vinger(s) in de richting van/op/tegen de anus en/of vagina van die [meisje 1] heeft gebracht,
terwijl die [meisje 1] toen (telkens) aan zijn, verdachtes, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
1. meer subsidiair:
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te [plaats], in elk geval in Nederland, (telkens) met [meisje 1], geboren op [datum], die toen (telkens) de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft/is hij, verdachte, een of meermalen (telkens) (terwijl hij, verdachte, aan die [meisje 1] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 1] gebracht en/of
- ( met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de opening van het badpak van die [meisje 1] gezocht en/of
- ( vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) (via het gat van de broekspijp) het badpak van die [meisje 1] in gegaan en/of
- ( vervolgens) de billen van die [meisje 1] uit elkaar gedaan en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, vinger(s) in de richting van/op/tegen de anus en/of vagina van die [meisje 1] gebracht en/of
- ( aldus) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de bil(len) en/of de anus en/of de vagina van die
[meisje 1] aangeraakt,
terwijl die [meisje 1] toen (telkens) aan zijn, verdachtes, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
2 primair:
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te [plaats], in elk geval in Nederland, (telkens) met [meisje 2] , geboren op 17 juni 2005, die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (telkens) (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/is hij, verdachte, een of meermalen (telkens) (terwijl hij, verdachte, aan die [meisje 2] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 2] gebracht en/of
- ( vervolgens) met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) (via de rugzijde) in het (bikini)broekje van die [meisje 2] gegaan en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) tussen/in/op de bil(len) van die [meisje 2] gebracht en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) in/op de anus en/of vagina van die [meisje 2] gebracht en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) heen en weer gewreven en/of bewogen,
terwijl die [meisje 2] toen (telkens) aan zijn, verdachtes, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
2 subsidiair:
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te [plaats], in elk geval in Nederland, een of meermalen, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [meisje 2] , geboren op [datum], die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen te plegen, die (telkens) (mede) bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [meisje 2] (telkens) (terwijl hij, verdachte, aan die [meisje 2] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 2] heeft gebracht en/of
- ( vervolgens) met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) (via de rugzijde) in het (bikini)broekje van die [meisje 2] is gegaan en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) tussen/in/op de bil(len) van die [meisje 2] heeft gebracht en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) in de richting van/op/tegen de anus en/of vagina van die [meisje 2] heeft gebracht,
terwijl die [meisje 2] toen (telkens) aan zijn, verdachtes, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
2 meer subsidiair:
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te [plaats], in elk geval in Nederland, (telkens) [meisje 2] , geboren op [datum], die toen (telkens) de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft/is hij, verdachte, een of meermalen (telkens) (terwijl hij, verdachte, aan die [meisje 2] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 2] gebracht en/of
- ( vervolgens) met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) (via de rugzijde) in het (bikini)broekje van die [meisje 2] gegaan en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) tussen/in/op de bil(len) van die [meisje 2] gebracht en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s) in de richting van/op/tegen de anus en/of vagina van die [meisje 2] gebracht en/of
- ( aldus) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de bil(len) en/of anus en/of vagina van die [meisje 2] aangeraakt,
terwijl die [meisje 2] toen (telkens) aan zijn, verdachtes, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
3 primair
hij op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te [plaats], in elk geval in Nederland, (telkens) met [meisje 3] , geboren op [datum], die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (telkens) (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/is hij, verdachte, een of meermalen (telkens) (terwijl hij, verdachte, aan die [meisje 3] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 3] gebracht en/of
- ( met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de opening van het badpak van die [meisje 3] gezocht en/of
- ( vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) (via het gat van de broekspijp) het badpak van die [meisje 3] in gegaan en/of
- ( vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) tussen het badpak en/of bikinibroek en de billen van die [meisje 3] geweest en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, vinger(s) in de anus van die [meisje 3] gebracht,
terwijl die [meisje 3] toen (telkens) aan zijn, verdachtes, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
3 subsidiair:
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te [plaats], in elk geval in Nederland, een of meermalen (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om (telkens) met [meisje 3] , geboren op [datum], die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen te plegen, die (telkens) (mede) bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [meisje 3] , (telkens) (terwijl hij, verdachte, aan die [meisje 3] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 3] heeft gebracht en/of
- ( met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de opening van het badpak van die [meisje 3] heeft gezocht en/of
- ( vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) (via het gat van de broekspijp) het badpak van die [meisje 3] is in gegaan en/of
- ( vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) tussen het badpak en/of bikinibroek en de billen van die [meisje 3] is geweest en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, vinger(s) in de richting van/op/tegen de anus van die [meisje 3] heeft gebracht,
terwijl die [meisje 3] toen (telkens) aan zijn, verdachtes, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
3
meer subsidiair:
hij (op een of meer tijdstip(pen)) in of omstreeks de periode van 1 december 2010 tot en met 20 mei 2011 te [plaats], in elk geval in Nederland,(telkens) met [meisje 3] , geboren op [datum], die toen (telkens) de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, immers heeft/is hij, verdachte, een of meermalen (telkens) (terwijl hij, verdachte, aan die [meisje 3] zwemles gaf)
- zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van het onderlichaam van die [meisje 3] gebracht en/of
- ( met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de opening van het badpak van die [meisje 3] gezocht en/of
- ( vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) (via het gat van de broekspijp) het badpak van die [meisje 3] in gegaan en/of
- ( vervolgens) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) tussen het badpak en/of bikinibroek en de billen van die [meisje 3] geweest en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, vinger(s) in de richting van/op/tegen de anus van die [meisje 3] gebracht en/of
- ( aldus) (met zijn, verdachtes, hand(en) en/of vinger(s)) de bil(len) en/of de anus van die [meisje 3] aangeraakt, terwijl die [meisje 3] toen (telkens) aan zijn, verdachtes, zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
4 primair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 mei 1986 tot en met 30 november 1991 te [plaats], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal ( telkens) door geweld en/of bedreiging met geweld [stiefdochter] (geboren op [datum]) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande (onder meer) uit het (telkens)
- geheel of gedeeltelijk uitkleden van die [stiefdochter] en/of
- brengen van een thermometer, althans een voorwerp, in de anus van die [stiefdochter] en/of
- door die [stiefdochter] laten inbrengen van een thermometer, althans een voorwerp, in de anus van/bij hem, verdachte en/of
- strelen met een ( vogel)veer, althans een voorwerp, over het ( deels) naakte lichaam van die [stiefdochter] en/of
- door die [stiefdochter] laten strelen met een ( vogel)veer, althans een voorwerp, over de penis en/of het (deels) naakte lichaam van hem, verdachte
- tonen van zijn, verdachtes, penis aan die [stiefdochter]
terwijl hij, verdachte, toen (telkens) aan het oppassen was op die [stiefdochter] en/of met die [stiefdochter] alleen in de woning verbleef en/of zulks terwijl hij verdachte een natuurlijk (fysiek en/of psychisch) overwicht op die [stiefdochter] had op grond van zijn, verdachtes leeftijd en/of het daaraan verbonden verschil in (lichaams)postuur en/of psychische ontwikkeling en/of aldus voor die [stiefdochter] een bedreigende situatie, in elk geval een situatie waarin die [stiefdochter] zich niet aan de hiervoor genoemde ontuchtige handeling(en) kon onttrekken, heeft doen ontstaan,
terwijl die [stiefdochter] toen aan zijn, verdachtes zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd,
welk(e) voornoemd(e) feit(en) (telkens) zwaar lichamelijk letsel (te weten voortdurende en/of langdurige en/of ernstige psychische en/of lichamelijke klachten, waaronder (onder andere) posttraumatische klachten en/of een post-traumatische stress-stoornis en/of terugkerende nachtmerries) voor die [stiefdochter] ten gevolge heeft/hebben gehad;
4 subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 mei 1986 tot en met 30 november 1991 te [plaats], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) met [stiefdochter], geboren op [datum], die toen (telkens) de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande (telkens) in het ontuchtig
- geheel of gedeeltelijk uitkleden van die [stiefdochter] en/of
- brengen van een thermometer, althans een voorwerp, in de anus van die [stiefdochter] en/of
- door die [stiefdochter] laten inbrengen van een thermometer, althans een voorwerp, in de anus van/bij hem, verdachte en/of
- strelen met een (vogel)veer, althans een voorwerp, over het (deels) naakte lichaam van die [stiefdochter] en/of
- door die [stiefdochter] laten strelen met een (vogel)veer, althans een voorwerp, over de penis en/of het (deels) naakte lichaam van hem, verdachte
- tonen van zijn, verdachtes, penis aan die [stiefdochter]
welk(e) voornoemd(e) feit(en) (telkens) zwaar lichamelijk letsel (te weten voortdurende en/of langdurige en/of ernstige psychische en/of lichamelijke klachten, waaronder in elk geval posttraumatische klachten en/of een post-traumatische stress-stoornis en/of terugkerende nachtmerries) voor die [stiefdochter] ten gevolge heeft/hebben gehad;
5:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 mei 1986 tot en met 27 mei 1992 meermalen, althans eenmaal (telkens) te [plaats], in elk geval in Nederland, (telkens) met [stiefdochter], geboren op [datum], die toen (telkens) de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die (telkens) (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft, hij, verdachte, (telkens)
- die [stiefdochter] geheel of gedeeltelijk uitgekleed en/of
- een thermometer, althans een voorwerp, in de anus en/of vagina van die [stiefdochter] gebracht en/of gehouden en/of
- die [stiefdochter] een thermometer, althans een voorwerp, laten inbrengen in de anus van/bij hem, verdachte en/of
- met een (vogel)veer, althans een voorwerp, gestreeld over (de naakte) rug, billen, buik en/of vagina, althans
het (deels) naakte lichaam van die [stiefdochter] en/of
- die [stiefdochter] met een (vogel)veer, althans een voorwerp, laten strelen over de penis en/of het (deels) naakte lichaam van hem, verdachte
- zijn penis (in erecte toestand) aan die [stiefdochter] getoond;
6:
hij op of omstreeks 20 mei 2011 te [plaats], in elk geval in Nederland, een of meer wapens van categorie II, te weten een schietbuis, en/of een of meer wapens van categorie III, te weten een geweer (Acier special), en/of munitie van categorie III, te weten twee, althans een of meer (hagel)patronen (kaliber 16 Gauge, 16-ELEY), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Aangezien in hoger beroep een wijziging van de tenlastelegging is toegelaten en het hof derhalve (deels) op een andere grondslag heeft beraadslaagd dan de rechtbank, zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen. Ook komt het hof tot een andere waardering van de bewijsmiddelen inzake de ten laste gelegde feiten.

Geldigheid van de inleidende dagvaarding (feit 5)

Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de inleidende dagvaarding voor wat betreft feit 5 (na de door het hof toegestane wijziging van de tenlastelegging) nietig moet worden verklaard. De tenlastelegging is inhoudelijk niet duidelijk nu zowel ontuchtige handelingen als handelingen betreffende het seksueel binnendringen van het lichaam daaronder zijn gebracht. Bovendien ontberen die handelingen (concrete) aanduidingen naar tijd en plaats. Aldus voldoet de tenlastelegging niet aan de in de wet gestelde eisen.
Beoordeling
Het hof verstaat het verweer van de raadsman aldus dat het onder 5 tenlastegelegde innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk is. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van artikel 261, eerste lid, Sv behelst de inleidende dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan. Bij de uitleg van deze bepaling moet voortdurend in het oog worden gehouden dat centraal staat of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. Ook voor de rechter moet de tenlastelegging begrijpelijk zijn. De eis van ‘opgave van het feit’ wordt zo uitgelegd dat het geheel in de eerste plaats duidelijk en begrijpelijk moet zijn, in de tweede plaats niet innerlijk tegenstrijdig en in de derde plaats voldoende feitelijk. Een tenlastelegging is innerlijk tegenstrijdig als daarin naast elkaar twee mogelijkheden worden gepresenteerd die niet naast elkaar bestaanbaar zijn. Uit de jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een nietigheidsverweer ten aanzien van de inleidende dagvaarding een aantal factoren dient te worden meegewogen. Eén van die factoren is de vraag of bij verdachte bij kennisneming van het strafdossier redelijkerwijs twijfel kan bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten. Een andere factor die moet worden meegewogen is dat in de bewoordingen van de tenlastelegging besloten kan liggen wat het voorwerp van het strafrechtelijk onderzoek vormt. Ook de inhoud van de door de raadsman overgelegde pleitnotities mag in de beoordeling van het nietigheidsverweer worden meegenomen.
De verdachte wordt verweten dat hij handelingen heeft verricht die
medebestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [stiefdochter]. Daaronder worden ook begrepen handelingen die aan het seksueel binnendringen voorafgaan, daarop volgen of daarmee gepaard zijn gegaan. Het enkele feit dat de tenlastelegging handelingen bevat van ontuchtige aard en handelingen die zien op het binnendringen van het lichaam maakt de dagvaarding derhalve niet onbegrijpelijk of innerlijk tegenstrijdig. Voor zover de raadsman heeft bepleit dat alle in de tenlastelegging genoemde handelingen een aanduiding naar tijd en plaats dient te bevatten, geldt dat dit niet een eis is die de wet stelt.
Gezien de inhoud van het dossier, het geheel van het ten laste gelegde feit en de pleitnotities van de raadsman heeft de verdachte begrepen waartegen hij zich moest verdedigen en heeft hij zich bij monde van zijn raadsman daartegen ook verdedigd. Nu de tenlastelegging ook overigens voldoet aan de daaraan in de wet gestelde eisen wordt het verweer van de raadsman verworpen.
Niet-ontvankelijkheid openbaar ministerie in de vervolging ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie primair niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging wegens schending van de beginselen van een goede procesorde. In het bijzonder is door de gang van zaken bij de informatieavond gehandeld in strijd met de onschuldpresumptie en het recht van de verdachte op een eerlijk proces. Immers, niet is uit te sluiten dat de verklaringen van [meisje 2] en [meisje 3] zijn beïnvloed door de tijdens de informatiebijeenkomst gedane mededelingen, door de gesprekken die de ouders met die meisjes hebben gevoerd voorafgaand aan hun studioverhoren en door de door de moeder van [meisje 1] tegen anderen gedane mededelingen over het gebeurde. Die gang van zaken dient juridische consequenties te hebben voor de verhoren en aangiftes die na de informatieavond zijn gedaan nu de belangen van de verdachte hierdoor onherstelbaar zijn geschaad.
Subsidiair verzoekt de raadsman het hof om in het geval het tot een bewezenverklaring komt voor het onder 2 en 3 tenlastegelegde bij het opleggen van de straf acht te slaan op het oordeel van de rechtbank dat de gang van zaken bij de informatieavond niet in alle opzichten zorgvuldig is geweest ten opzichte van de verdachte.
Beoordeling
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Er dient in een dergelijk geval sprake te zijn van een ernstige schending van beginselen van behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (HR 30 maart 2004, NJ 2004/376, r.o. 3.6.5 dat ziet op de vormverzuimen waarop artikel 359a Sv betrekking heeft en HR 19 december 1995, NJ 1996/249, dat ziet op overige vormverzuimen).
Uit de bewoordingen en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 359a Sv alsmede uit het systeem van de wet volgt dat aan de toepassing van dit artikel beperkingen zijn gesteld. De toepassing van artikel 359a Sv is allereerst beperkt tot vormverzuimen die zijn begaan bij het voorbereidend onderzoek. Ingevolge artikel 132 Sv moet daaronder worden verstaan het onderzoek dat voorafgaat aan het onderzoek ter terechtzitting. Onder die vormverzuimen zijn blijkens de wetsgeschiedenis in het bijzonder begrepen normschendingen bij de opsporing. Het artikel 359a Sv stelt het herstel van het verzuim voorop door te bepalen dat vormverzuimen pas mogen worden gesanctioneerd als herstel niet meer mogelijk is. Het moet dus gaan om onherstelbare vormverzuimen. Een beslissing tot toepassing van een rechtsgevolg als bedoeld in artikel 359a Sv dient te worden genomen aan de hand van de factoren bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv. De eerste factor is 'het belang dat het geschonden voorschrift dient.' De tweede factor is 'de ernst van het verzuim'. De derde factor is 'het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt'.
Met het oog daarop mag van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van die factoren wordt aangegeven tot welk in art. 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Daarbij dient de verdediging ook rekening te houden met voor het bepleite rechtsgevolg geldende maatstaven (HR 30 maart 2004, NJ 2004/376, r.o. 3.7).
Naar het oordeel van het hof voldoet het verweer niet aan bovengenoemde vereisten, in aanmerking genomen dat, voor zover daarbij niet reeds uit het oog is verloren dat in dit verband slechts van belang zijn vormverzuimen die zijn begaan in het voorbereidend onderzoek inzake de aan de verdachte ten laste gelegde feiten, welke verzuimen niet zijn hersteld, en voor zover niet is verzuimd te stellen dat en zo ja welk nadeel de verdachte heeft ondervonden van genoemde vormverzuimen, niet is gesteld en uit wat is aangevoerd ook niet kan volgen dat hier sprake zou kunnen zijn van een of meer ernstige inbreuken als hiervoor bedoeld. Daarbij overweegt het hof voorts dat het belang van de verdachte dat de door hem gepleegde strafbare feiten niet worden ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang (HR 4 januari 2011, NJ 2012/145).
Voor zover het verweer doelt op vormverzuimen die buiten het toepassingsbereik van artikel 359a Sv hebben plaatsgevonden oordeelt het hof als volgt.
In onderhavig geval is, naar aanleiding van de aangifte namens [meisje 1] van seksueel misbruik door de verdachte tijdens de zwemles, op [datum] door de gemeente [plaats] in overleg met de GGD en met instemming van de politie en het openbaar ministerie een informatieavond georganiseerd voor de ouders van de kinderen (ongeveer 200) van wie bekend was dat zij tijdens de zwemles in direct contact zijn gekomen met de verdachte. Uit de stukken in het dossier leidt het hof af dat bij de beslissing om een informatieavond te organiseren en met betrekking tot de tijdens die bijeenkomst gedane mededelingen diverse belangen zijn afgewogen, waaronder het belang van het geestelijk en lichamelijk welzijn van de betrokken kinderen en hun ouders, de belangen van de andere (niet aangehouden) mannelijke zwemleraren, de belangen van de verdachte en het belang van waarheidsvinding in het opsporingsonderzoek.
Naar het oordeel van het hof heeft men na weging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot voornoemde beslissing kunnen komen. In ieder geval blijkt daaruit niet dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak te kort is gedaan, zodat niet meer gesproken kan worden van een fair trial als bedoeld in artikel 6 EVRM. De omstandigheid dat de moeder van één van de slachtoffers zich daags ná de informatiebijeenkomst mogelijkerwijs met andere ouders over het gebeurde heeft verstaan noch de door de raadsman gememoreerde tijdens die bijeenkomst gedane mededelingen (‘het was dan een aai over de bil’ en ‘[voornaam/eerste letter achternaam]’) maakt dit niet anders. Nu wat door de raadsman is aangevoerd niet kan leiden tot de bepleite niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, wordt het verweer verworpen.

Bewijsuitsluiting wegens vormverzuimen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3

Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de studioverhoren van [meisje 1] , [meisje 2] en [meisje 3] dienen te worden uitgesloten van het bewijs omdat sprake is van onherstelbare vormverzuimen als bedoeld in artikel 359a Sv. Die verhoren, en dan met name de verhoren van [meisje 2] en [meisje 3], zijn afgenomen in strijd met wetenschappelijk verantwoorde uitgangspunten en inzichten die bij een kinderverhoor in acht moeten worden genomen, doordat bij deze verhoren poppen en tekeningen zijn gebruikt én er sprake was van (onder meer) sturende en suggestieve vragen. Dit blijkt uit de rapportage van prof. dr. E. Rassin. Ten aanzien van [meisje 3] was zelfs sprake van een handelen in strijd met het pressieverbod. De belangen van de verdachte op een eerlijk proces zijn hierdoor onherstelbaar beschadigd.
Beoordeling
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Indien sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient hij rekening te houden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is 'het belang dat het geschonden voorschrift dient.' De tweede factor is 'de ernst van het verzuim'. De derde factor is 'het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt'. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad (HR 30 maart 2004, NJ 2004/376, r.o. 3.5).
Van de raadsman die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van genoemde drie factoren wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Alleen op een zodanig verweer is de rechter gehouden een met redenen omklede beslissing te geven (HR 30 maart 2004, NJ 2004/376, r.o. 3.7).
Nu de raadsman op geen enkele wijze is ingegaan op de drie genoemde factoren, voldoet het gevoerde verweer niet aan daaraan in de rechtspraak van de Hoge Raad geformuleerde eisen (HR 21 januari 2014, NJ 2014/106). Het verweer behoeft derhalve geen verdere bespreking.

Inhoudelijke bespreking van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten

Inleidende opmerkingen
Zoals in zedenzaken dikwijls het geval is, wordt de kern van het bewijs tegen de verdachte gevormd door de verklaringen van slachtoffers, in dit geval drie jonge meisjes (tussen de vier en zes jaar oud) die hebben verklaard dat de verdachte hen tijdens de zwemles seksueel heeft misbruikt dan wel ontuchtige handelingen bij hen heeft gepleegd. Gelet op de jonge leeftijd van de meisjes en in aanmerking nemend dat de verdachte iedere vorm van seksueel misbruik van deze meisjes heeft ontkend, dient behoedzaam
te worden omgegaan met de belastende verklaringen die door deze getuigen zijn afgelegd.
Gelet daarop heeft de rechtbank de deskundige prof. dr. mr. E. Rassin onderzoek laten doen naar de betrouwbaarheid van voornoemde getuigenverklaringen. De deskundige heeft daartoe delen van het dossier ontvangen en de beelden bekeken van de studioverhoren van [meisje 1], [meisje 2] en [meisje 3]. Hij heeft ter zake op 15 december 2011 gerapporteerd. Zijn conclusie luidt:
“In termen van alternatieve scenario’s is op de verklaring van [meisje 1] weinig aan te merken. De aangifte is relatief snel nadat [meisje 1] er voor het eerst over vertelde tegen haar ouders gedaan. Dat maakt het ontstaan van een pseudo-herinnering minder waarschijnlijk. De duur van het verhoor is niet disproportioneel. [meisje 1] vertelt spontaan over aanrakingen voordat de tekeningen en poppen worden getoond. Bij de verklaringen van [meisje 2] en [meisje 3] zijn de alternatieve verklaringen minder snel ontzenuwd. In beide gevallen is vanwege de informatieavond de hindsight bias bij de ouders (en in het vervolg daarvan bij de kinderen zelf) niet weg te vlakken. Daarnaast is er een langere latentie tussen de aanrakingen, het naar buiten treden en de aangifte, waardoor sturing tijdens goedbedoelde gesprekken met ouders mogelijk is geweest. Ik realiseer me overigens dat het vrijwel onmogelijk is om een dergelijk gesprek te voeren zonder gerichte (en dus suggestieve) vragen te stellen. Bovendien lijkt vooral de verklaring van [meisje 3] te stoelen op het gebruik van tekeningen. Ik vrees dan ook dat het op dit moment niet meer mogelijk is om cruciale alternatieve scenario’s voldoende uit te sluiten, althans wat de verklaringen van [meisje 2] en [meisje 3] betreft.”
De bewijsminimumregel van artikel 342, tweede lid, Sv houdt in dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De Hoge Raad heeft het belang van deze bepaling bij herhaling onderstreept door te overwegen dat deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat voldoende is dat de bewezenverklaring als geheel door meer dan één bewijsmiddel wordt geschraagd, waaronder dient te worden verstaan dat er, buiten de getuigenverklaring, een tweede onafhankelijke bewijsgrond bestaat. Deze tweede bewijsgrond kan direct inhoudelijk betrekking hebben op één of meer onderdelen van de tenlastelegging, maar dit is niet noodzakelijk. In geval van een meer indirect verband tussen de eerste en de tweede bewijsgrond wordt de deugdelijkheid van de bewijsconstructie bepaald door de motivering die de rechter ervoor heeft gegeven.

Vrijspraken

Ten aanzien van [meisje 2]
Op 30 mei 2011 heeft [moeder], namens haar toen bijna zes jaar oude dochter [meisje 2] aangifte gedaan van - kort gezegd - seksueel misbruik tijdens de zwemles bij [naam]. Haar verklaring houdt - kort gezegd - in dat [meisje 2] na de zwemles omstreeks eind januari 2011 spontaan tegen haar moeder had gezegd dat de badmeester aan haar ‘hutseflutsie’ had gezeten. Aangeefster verklaart voorts dat zij op [datum] een brief heeft ontvangen waarin stond vermeld dat er een zedendelict in het zwembad had plaatsgevonden en dat het een zwemleraar betrof. Naar aanleiding daarvan heeft zij op [datum] opnieuw vragen aan [meisje 2] gesteld. [meisje 2] antwoordde toen: ‘Dat heb ik toch al verteld, de badmeester heeft in mijn zwembroekje gezeten’.
Op 28 mei 2011 heeft [vader], de man van aangeefster en de vader van [meisje 2], hierover met zijn dochter gesproken. Zij vertelde toen - kort gezegd - dat de badmeester met zijn hand in haar broek ging. Zij ging bij het voordoen, volgens haar vader, niet in haar broek, maar over haar kleding.
Op 31 mei 2011 is [meisje 2] vervolgens in een kindvriendelijke studio verhoord. Het hof leidt uit de letterlijke uitwerking van dat verhoor af dat de badmeester haar, volgens [meisje 2] , ‘in mijn billetjes’ en ‘aan mijn billetjes’ en ‘bij mijn zwembroek’ en ‘in mijn zwembroek’ heeft vastgepakt. Zij verklaart dat zij, toen de badmeester dat deed, op zijn rug zat.
Op 1 juni 2011 is [vader] als getuige gehoord. Hij heeft toen verklaard dat als zijn dochter zegt ‘in’ haar billen, zij daarmee kan bedoelen ‘bij’ haar billen of tussen haar bilspleet.
Het hof acht, gelet op al het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, niet verantwoord de verklaring van [meisje 2] te bezigen voor het bewijs dat de verdachte
inhaar billen noch dat hij
inhaar onderbroek is geweest. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feit.
Dan resteert vraag of de verdachte
aande billen van [meisje 2] heeft gezeten en zich zodoende, zoals door de advocaat-generaal is gesteld, schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen. Daarbij is van belang wat de verdachte op dit punt zelf heeft verklaard, inhoudende - kort gezegd - dat [meisje 2] in het kader van het “watervrij” maken op zijn rug zat, dat hij op een gegeven moment de billen van [meisje 2] heeft vastgepakt, daarop hardop heeft gezegd dat dát zijn billen niet waren, waarna hij zich achterover liet vallen en iedereen moest lachen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het door de verdachte op die wijze en onder die omstandigheden vastpakken van de billen van een jong meisje niet past binnen een behoorlijke en zorgvuldige beroepsuitoefening. Anders dan de advocaat-generaal meent, is naar het oordeel van het hof, daarmee nog niet gegeven dat sprake was van ontuchtige handelingen in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Daarvoor is vereist dat het vastpakken seksueel van aard was. Nu het hof daarvan, gelet op het voorgaande, niet is gebleken, zal het hof de verdachte eveneens vrijspreken van het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde feit.
De ten aanzien van feit 2 door de raadsman verder gevoerde verweren kunnen gezien het vorenstaande onbesproken blijven.
Ten aanzien van [meisje 3]
Op 8 juni 2011 heeft [moeder], namens haar toen vijf jaar oude dochter [meisje 3] aangifte gedaan van - kort gezegd - seksueel misbruik tijdens de zwemles bij [naam]. Haar verklaring houdt - kort gezegd - in dat zij op [datum] een uitnodiging heeft ontvangen voor een informatiebijeenkomst omdat een medewerker van het zwembad was aangehouden vanwege seksueel misbruik, en dat zij ook naar die bijeenkomst is gegaan. Zij verklaart voorts dat [meisje 3] haar op [datum] vertelde dat haar meester (het hof begrijpt: de verdachte) haar tijdens het rugzwemmen vasthield bij haar rug en billen. Desgevraagd heeft [meisje 3] laten zien hoe de badmeester dat deed, namelijk met een hand van achter tussen haar benen en met de vingers op of tegen haar kruis/plasser. [meisje 3] ontkent desgevraagd dat de badmeester aan haar plasser heeft gezeten. Aangeefster verklaart voorts dat zij [meisje 3] en haar 9 jaar oude [broer] op 6 juni 2011 hoorde lachen. Desgevraagd vertelde [meisje 3] toen dat de badmeester er niet meer was omdat hij dingen had gedaan zoals bij haar en omdat hij met zijn vinger in haar kont had gezeten.
Op 9 juni 2011 is [meisje 3] vervolgens in een kindvriendelijke studio verhoord. [meisje 3] heeft toen verklaard - kort weergegeven op basis van de letterlijke uitwerking van dat verhoor - dat de badmeester, die nu bij de politie is, haar op haar rug heeft aangeraakt tijdens het rugzwemmen; omdat zij een zwembroek aan heeft kunnen ze haar billen niet aanraken. De badmeester heeft haar alleen op rug aangeraakt, niet op andere plekken. Na enig doorvragen verklaart [meisje 3] dat de badmeester haar billen wel eens heeft aangeraakt met één vinger. Zij weet niet meer waarom dat was. Ze kan zich ook niet meer herinneren wat ze daarover tegen haar moeder heeft verteld. In ieder geval heeft de badmeester haar velletje niet aangeraakt omdat ze een bikini aan had. Weer verderop zegt ze dat hij ‘er met zijn hele vinger inzat’, maar ze weet niet meer hoe dat voelde.
Op 15 juni 2011 is [de broer van meisje 3] gehoord. Hij heeft verklaard - kort gezegd - dat [meisje 3] hem had verteld dat de badmeester in de gevangenis zat en dat hij steeds aan/op haar kont zat. Volgens hem heeft [meisje 3] ook tegen haar moeder gezegd dat de badmeester aan haar billen zat. Dat was tijdens het rugzwemmen. Zijn moeder had hem dat verteld. Zijn moeder had daarop gezegd dat ze een klacht ging indienen en ook dat ‘hij’ aan kinderen zat. Ook heeft zij voorgedaan hoe de badmeester [meisje 3] heeft vastgehouden. Volgens [de broer van meisje 3] had de badmeester niet alleen aan haar kont maar ook aan haar plasser gezeten.
Op 8 november 2011 is [moeder] bij de rechter-commissaris gehoord. Zij heeft toen - kort gezegd - verklaard dat er bij de bijeenkomst is gezegd dat er aangifte was gedaan tegen een badmeester, van wie later bleek dat hij ook les gaf aan [meisje 3] en wiens naam [naam] was. Zij verklaart dat toen is benadrukt dat je niet aan je kind moest vragen of die badmeester iets bij jouw kind had gedaan. Zij verklaart dat [meisje 3] ergens eind mei had verteld dat die badmeester haar hielp bij het rugzwemmen door haar bij haar rug en billen vast te pakken, dat [meisje 3] had voorgedaan hoe de badmeester dit deed en dat zij toen zag dat [meisje 3] haar hand op haar billen deed, bijna tussen haar benen. De vraag of de badmeester ook aan haar plasser had gezeten, beantwoordde [meisje 3] ontkennend. [Moeder] verklaart ten slotte dat het zou kunnen dat ze tegen [meisje 3] heeft gezegd dat de badmeester niet meer terugkwam omdat hij iets stouts had gedaan en dat hij aan een kindje heeft gezeten. Ook zou het kunnen dat zij de kinderen na het doen van de aangifte heeft verteld wat er was gebeurd.
Blijkens het voorgaande heeft [meisje 3] de vraag waar de verdachte haar nu precies heeft aangeraakt maar moeizaam kunnen beantwoorden. In ieder geval is haar verklaring op essentiële onderdelen niet eenduidig en consistent. Reeds daarom acht het hof het niet verantwoord haar verklaring - en in het verlengde daarvan wat zij tegen haar moeder en haar broertje heeft verteld - te bezigen voor het bewijs dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen in haar lichaam, de poging daartoe dan wel het plegen van ontuchtige handelingen. Het hof betrekt bij zijn oordeel ook de omstandigheid dat [meisje 3] haar onthullingen pas heeft gedaan nádat haar moeder de informatiebijeenkomst heeft bijgewoond, waardoor niet meer geheel duidelijk is over welke informatie [meisje 3] op dat moment beschikte. Het hof betrekt daarbij voorts de bevindingen van de deskundige ten aanzien van de wijze waarop het verhoor [meisje 3] heeft plaatsgevonden. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van het onder 3 primair, 3 subsidiair en 3 meer subsidiair ten laste gelegde feit.
De ten aanzien van feit 3 door de raadsman verder gevoerde verweren kunnen gezien het vorenstaande onbesproken blijven.

Bewijsoverwegingen met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit

Onder verwijzing naar de hieronder weergegeven bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen in het lichaam van [meisje 1].
Het hof betrekt bij zijn oordeel dat de onderhavige zaak aan het licht is gekomen door de verklaring van [meisje 1]. Zij is het eerste meisje dat over de ‘badmeester’ vertelt, zodat van beïnvloeding op welke wijze dan ook geen sprake kan zijn. [meisje 1] verklaart op 17 mei 2011 tegen haar vader (die vervolgens op 18 mei 2011 aangifte doet) en op 20 mei 2011 tegen de politie in een kindvriendelijke studio. Het hof stelt vast dat die verklaringen eenduidig en consistent zijn en op essentiële details - te weten dat de badmeester in haar kont is geweest en dat dit op 13 mei 2011 tijdens het rugzwemmen is gebeurd - overeen komen. Gelet op de door [de vader van meisje 1] in de aangifte op 18 mei 2011 beschreven waarneming dat ‘[meisje 1] voorover bukte, haar billen uit elkaar deed en de vinger tussen haar billen’, ziet het hof geen enkele reden te twijfelen aan de inhoud van de verklaring van [meisje 1] dat de verdachte in haar billen is geweest. Ook de door haar vader in diens aangifte beschreven verbazing bij [meisje 1] over het feit dat de badmeester daarna zijn handen niet ging wassen, spreekt in dit verband boekdelen. Het hof betrekt bij zijn oordeel ten slotte de bevindingen van de deskundige Rassin zoals die hierboven onder het kopje ‘inleidende opmerkingen’ zijn weergegeven.
De verdachte heeft een alternatieve lezing gegeven van het voorgevallene, inhoudende - kort gezegd - dat [meisje 1] naar de wc was geweest. Toen hij tijdens het rugzwemmen zag dat haar badpak niet goed zat, heeft hij dit goed gedaan. Het hof gaat aan die lezing voorbij. In de eerste plaats heeft de verdachte ter zake niet consistent verklaard. Bovendien staat die verklaring op zich zelf en vindt geen steun in enig ander bewijsmiddel. Ten slotte wekt de wijze waarop de verdachte - naar eigen zeggen – het badpak van [meisje 1] goed zou hebben gedaan, te weten
“Ik deed mijn hand onder haar rug in haar badpak
en deed mijn hand richting haar bil. Ik deed vervolgens mijn hand aan de voorzijde onder haar badpak
en trok mijn hand naar beneden”, niet alleen bevreemding, maar duidt dit naar de uiterlijke verschijningsvorm op handelingen van seksuele aard.

Bewijsoverwegingen met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde feit

Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde feit. De verklaringen van [stiefdochter] met betrekking tot het seksueel binnendringen in haar lichaam zijn zo wisselend en innerlijk tegenstrijdig dat dit afbreuk doet aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van haar persoon. Daar komt bij dat haar verklaringen geen steun vinden in enig ander bewijsmiddel. Bovendien ontbreekt het bewijs dat de bij de gedachtestreepjes 1, 4, 5 en 6 genoemde handelingen tegelijkertijd hebben plaatsgevonden met de bij de gedachtestreepjes 2 en 3 genoemde handelingen.
Beoordeling
Het verweer wordt verworpen.
Uit de stukken in het dossier (dossierpagina 121 e.v.) blijkt dat aangeefster [stiefdochter] op 23 oktober 2003 contact heeft opgenomen met de politie ter zake van seksueel misbruik door de verdachte in de periode tussen 1986 en 1989. Zij verklaarde destijds dat het misbruik bestond uit onder meer het inbrengen van voorwerpen - een thermometer - in haar vagina. Aangeefster [stiefdochter] heeft, na een informatief gesprek bij de zedenpolitie, geen aangifte gedaan.
Op 20 juni 2011 (dossierpagina 291 e.v.) neemt zij weer contact op met de politie. Zij verklaart uit zichzelf contact te hebben opgenomen met de politie en legt dan uit dat zij in 2003 niet alles heeft verteld omdat het haar te veel pijn deed en nog doet en dat zij zich schaamt voor wat er is gebeurd. Zij verklaart dan - kort gezegd - dat de verdachte doktertje met haar wilde spelen. Hij wilde haar temperaturen. Hij wilde dat zij haar onderkleding omlaag deed en heeft haar daarbij geholpen. Hij heeft de thermometer anaal inbracht. Daarna moest ze hem temperaturen. Dat heeft ze ook gedaan. De verdachte zei dat het hun geheim was. Ook wilde de verdachte dat zij met een vogelveer over zijn rug en zijn billen streelde. Hij lag dan in bed, altijd naakt. De verdachte deed hetzelfde bij haar. Zij was dan ook naakt. De verdachte deed het op haar rug, billen en ook langs haar buik en naar vagina. Zij weet nog heel goed dat de verdachte een erectie kreeg als ze doktertje speelden of met de veer kriebelden.
Op 4 juli 2011 doet zij aangifte tegen de verdachte (dossierpagina 302 e.v.). Zij herhaalt dan dat zij in 2003 een informatief gesprek heeft gehad met de zedenpolitie en dat zij de aangifte toen niet heeft doorgezet omdat ze er niet mee om kon gaan. Ze kon en wilde er toen niet over praten. Het had psychisch teveel impact op haar. Zij verklaart dat de verdachte haar seksueel heeft misbruikt, dat hij haar anaal heeft gepenetreerd met een thermometer uit een kinderspeelgoedsetje en dat zij hem met diezelfde thermometer anaal heeft moeten penetreren. Ook heeft zij hem met een vogelveer moeten aanraken over zijn lichaam en zijn stijve penis. Dit gebeurde als zij allebei naakt waren. Het gebeurde meerdere keren, verspreid over meerdere jaren, vanaf haar 6e tot haar 12e levensjaar.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat aangeefster [stiefdochter] op relevante onderdelen (binnendringen met een thermometer) eensluidend en consistent heeft verklaard. Het hof acht die verklaringen dan ook betrouwbaar. Daaraan doet - mede gelet op de uitleg die [stiefdochter] daarover heeft gegeven - niet af dat er op onderdelen verschillen zitten in de verklaringen. Al wat de raadsman naar voren heeft gebracht met betrekking tot de persoonlijkheid van [stiefdochter], het uitblijven van (intensieve therapie) en de onveilige en gewelddadige omgeving waarin zij opgroeide - wat daarvan verder ook zij - maakt dat niet anders. Daarbij zij opgemerkt dat het hof de door de raadsman geponeerde bevindingen in dit verband, geenszins onderschrijft.
Het hof betrekt bij zijn oordeel dat de verklaringen van [stiefdochter], niet alleen steun vinden in wat de verdachte zelf heeft verklaard (uitwerking 7e verhoor van de verdachte: map 2, pagina 1 224 over het temperaturen en pagina’s 1 226, 1 227 en 1 228 over de veer), maar ook in de navolgende feiten en omstandigheden. Feiten en omstandigheden die daarenboven van belang zijn voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door [stiefdochter] afgelegde verklaringen.
De [moeder] is op 24 juni 2011 bij de politie gehoord (dossierpagina 295 e.v.). Zij verklaart als volgt. “Ik ben de moeder van [stiefdochter]. Haar biologische vader is [vader]. Ik heb een relatie gekregen met [verdachte] toen [stiefdochter] 5 jaar oud was. Wij zijn gaan samenwonen toen ik de woning op de Prins Bernardlaan (het hof begrijpt: [plaats]) kreeg aangeboden. [Verdachte] heeft vanaf [stiefdochter] s 5e tot 12e levensjaar bij ons gewoond. Toen [stiefdochter] als kind een keer ziek was en ik haar niet school wilde brengen, zei [verdachte] dat ze wel bij hem mocht blijven. De volgende dag vertelde [stiefdochter] dat ze buikpijn had. Toen ik doorvroeg, vertelde ze dat [verdachte] haar had gevraagd om even lekker bij hem in bed te komen liggen. [verdachte] heeft [stiefdochter] toen met een veer gestreeld op haar naakte lichaam en zij heeft dat ook bij [verdachte] moeten doen. Over zijn rug en bilnaad. Ik heb toen de hulptelefoon van de NVSH gebeld. Zij heeft ook gezegd dat ze het niet mocht vertellen van [verdachte]. Ik heb [verdachte] geconfronteerd met het verhaal dat [stiefdochter] mij verteld had. Hij deed daar heel makkelijk over en zei dat het niets voorstelde”.
De [biologische vader] is op 23 november 2011 bij de rechter-commissaris gehoord. Zijn verklaring houdt in: “Ik ben de vader van [stiefdochter] . Ik ken [verdachte]. Hij kreeg vrij snel na onze scheiding een relatie met mijn ex. Pas na haar aangifte (het hof begrijpt: [stiefdochter]) heeft zij mij iets uitgebreider dan voorheen verteld wat [verdachte] zou hebben gedaan. Het enige dat ik al eerder wist was dat met die veer. Daarover heeft ze in het verleden al met mij gesproken. Ik ben daar boos over geworden en heb [verdachte] daarop aangesproken toen ik [stiefdochter] een keer ging halen. Ik heb toen ter sprake gebracht wat [stiefdochter] aan mij heeft verteld over die veer. Mij staat bij dat [verdachte] dat toegaf en zei dat het onschuldig was. Wat [stiefdochter] precies vertelde over die veer? Dat ze [verdachte] moest strelen met die veer. Toen ik hem daarop aansprak zei hij dat het eenmalig was, een incident en dat het niet schokkend was geweest voor [stiefdochter]. Ik was toen kwaad. Ik denk dat [stiefdochter] mij rond haar zevende/achtste jaar vertelde over die veer”.
Uit de stukken in het dossier blijkt verder dat op 5 januari 1995 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen aangeefster, [verdachte] en [hulpverlener] van de Jeugd Riagg (dossierpagina 553) Blijkens de samenvatting van het gespreksverslag was het doel van het gesprek - kort gezegd - om aangeefster zich tegen de verdachte te laten uiten over onderwerpen die zij wilde. De verdachte kreeg de gelegenheid om zijn gedachten te uiten. Voor de verdachte waren de volgende onderwerpen belangrijk: zijn dronkenschap, de ruzies die daaruit voortvloeide en de seksuele vrijheid waarin hij te ver ging, waarin hij benadrukte dat het nooit de bedoeling is geweest om ook maar iets op het terrein van seksualiteit naar aangeefster te doen. Voor aangeefster speelde dat ze dat rondom de veer en seksualiteit wel eng vond en ook wel bang was dat de verdachte boos zou worden als ze niet deed wat hij zei. De verdachte heeft naar zijn zeggen het niet ervaren dat ze bang was, dat vindt hij fout van zichzelf. Ook realiseerde hij zich niet dat als aangeefster het niet tegen haar moeder mocht zeggen dat dat voor haar angstig was.
Het hof gaat, gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, voorbij aan de alternatieve lezing van de verdachte, inhoudende - kort gezegd - dat hij alleen haar temperatuur heeft opgenomen omdat ze ziek was.
Het hof overweegt nog dat onder seksueel binnendringen wordt begrepen ‘ieder binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking’. Dat daarvan in het onderhavige geval sprake was, blijkt wel uit het feit dat de verdachte, volgens aangeefster [stiefdochter], een erectie kreeg als ze doktertje speelden.
Het hof overweegt voorts dat onder seksueel binnendringen mede wordt begrepen ‘het plegen van seksuele handelingen die aan het binnendringen voorafgaan, daarop volgen of ermee gepaard gaan’
(vgl. HR 18 mei 1999, NJ: 1999/541). Zulke handelingen mogen in tijd niet veraf gelegen zijn van het seksueel binnendringen (vgl. HR 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6709). Het hof leidt uit de verklaring van [stiefdochter] af dat het ‘temperaturen’ door de verdachte van [stiefdochter] en het ‘temperaturen’ door [stiefdochter] van de verdachte alsmede het (gedeeltelijk) uitkleden van [stiefdochter] nauw met elkaar in verband stonden.
Met de raadsman is het hof van oordeel uit de stukken in het dossier onvoldoende blijkt dat de handelingen met de veer (gedachtestreepjes 4 en 5) aan het binnendringen met een thermometer in het lichaam van [stiefdochter] ‘vooraf gingen, daarop volgden of daarmee gepaard gingen’. Het hof zal de verdachte daarvan dan ook vrijspreken. Gelet op voorgaande overwegingen acht het hof de seksueel getinte handelingen van de verdachte met de veer wel redengevend voor de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
Het hof overweegt ten slotte dat uit de stukken in het dossier geen concreet tijdstip is te herleiden waarop de verdachte de toenmalige echtelijke woning heeft verlaten (en waarna het misbruik niet meer zou hebben plaatsgevonden). Acht slaand op de verklaring van [moeder] (dossierpagina 319 e.v.), inhoudende dat de verdachte zeker een half jaar voor de scheiding het huis uit was en het feit dat die scheiding blijkens GBA gegevens (tijdlijn, dossierpagina 342) is gedateerd op 11 juni 1991, gevoegd bij het feit dat de verdachte blijkens de door de raadsman bij brief van 8 april 2015 als bijlage 6 overgelegde dagbepaling voorlopige voorzieningen met als zittingsdatum 23 juni 1989 de toenmalige echtelijke woning waarschijnlijk al eerder heeft verlaten, bepaalt het hof dat tijdstip op 31 december 1989.

Bewijsoverwegingen met betrekking tot het onder 6 ten laste gelegde feit

Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van het geweer (een oud barrel met een barst erin). Aangezien geen onderzoek is verricht naar de herkomst van het serienummer kan niet worden uitgesloten dat sprake was van een antiek wapen, dat onder de vrijstelling van de Wet wapens en munitie valt.
Beoordeling
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een bewezenverklaring inzake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26 Wet wapens en munitie is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet volgen dat sprake was van een meer of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie (vgl. HR 26 januari 1999, NJ 1999/537 en HR 2 februari 2010, NJ 2010, 86). Er is geen rechtsregel die verplicht onderzoek te doen naar de vraag of sprake zou kunnen zijn van een vrijstelling als bedoeld in de Regeling wapens en munitie. De enkele stelling dat zulks niet uitgesloten zou zijn noopt daar in ieder geval niet toe.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 5 primair en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
onder 1 primair:hij op 13 mei 2011 te [plaats], met [meisje 1], geboren op [datum], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft/is hij, verdachte, eenmaal terwijl hij, verdachte, aan [meisje 1] zwemles gaf
- zijn hand in de richting van het onderlichaam van [meisje 1] gebracht en
- met zijn hand het badpak van [meisje 1] in gegaan en
- vervolgens de billen van [meisje 1] uit elkaar gedaan en
- vervolgens zijn vinger in de anus van [meisje 1] gebracht,
terwijl [meisje 1] toen aan zijn, verdachtes, opleiding was toevertrouwd.
onder 5:hij op tijdstippen in de periode van 28 mei 1986 tot en met 31 december 1989, meermalen, telkens te [plaats], telkens met [stiefdochter], geboren op [datum], die toen telkens de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, telkens een of meer handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft, hij, verdachte,
- die [stiefdochter] geheel of gedeeltelijk uitgekleed en
- een thermometer in de anus van die [stiefdochter] gebracht en gehouden.
- die [stiefdochter] een thermometer, althans een voorwerp, laten inbrengen in de anus van verdachte;
- zijn penis (in erectie ) aan die [stiefdochter] etoond;
onder 6:hij op 20 mei 2011 te [plaats], een wapen van categorie II, te weten een schietbuis, en een wapen van categorie III, te weten een geweer (Acier special), en munitie van categorie III, te weten twee, hagelpatronen (kaliber 16 Gauge, 16-ELEY), voorhanden heeft gehad.
Wat onder 1 primair, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van feit 1
1. Een proces-verbaal van uitwerken verhoor getuige in kindvriendelijke studio van 31 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar E. Hankes (dossierpagina 394 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 mei 2011 tegenover verbalisant I. Franke afgelegde verklaring van de getuige
[meisje 1]:
Op 20 mei 2011 werd in een kindvriendelijke studio gehoord:
[meisje 1], geboren op [datum].
I: Hé [meisje 1], waarvoor ben jij hier gekomen vandaag, kan je dat is allemaal vertellen aan mij?
G: Ja, omdat mijn meester van de zwemles, ging een keertje naar de badpakopening van mij en toen ging die ook nog aan mijn kont voelen.
G: En hij had ook nog scherpe nagels.
I: Want hoe vaak is dat gebeurd?
G: Eén keer maar.
I: En waar is dat gebeurd?
G: In ‘t zwembad.
I: En waarmee ging ie aan je kont voelen?
G: Met z’n nagels.
I: Oké, want was je op dat moment aan het doen toen hij dat deed...
G: Op m’n rug drijven.
I: Hoe weet je dat ie een scherpe nagel had?
G: Omdat ik dat voelde.
I: Hé en wat deed ie met die vinger bij je kont?
G: Houdde mij vast.
I: Maar deed dat pijn of niet pijn of kriebelde het of...?
G: .
I: Deed, deed zeer?
G: Deed zeer.
I: Oké. Je was aan het drijven hè, op je rug...Waar waren de handen van de badmeester dan?
G: En eentje hier en eentje zo.
I: Oké. Dus allebei zijn handen waren bij jouw...
G: Kont.
I: Hij zat met zijn vinger bij je kont hè en hield ie die vinger, was die vinger stil of deed ie die vinger eh wat, wat deed die vinger precies?
G: Een beetje zo. Echt stil was die.
I: Ik snap niet waar ie nou precies aan heeft gezeten. Bedoel jij je plasser of aan je kont?
G: Aan m’n kont, maar dan wel aan dat zwarte streepje.
I: Aan dat zwarte streepje, oké. En waar komt jouw poep dan uit?
G: Hieruit.
I: Uit dat streepje?
G: Ja.
I: Oké. Dus uit je streepje komt je poep?
G: Ja.
I: En ik wil nog even met jou praten over dat ie bij je kont zat hè, met zijn vinger en een scherpe nagel zeg jij. Dat klopt toch?
G: Ja.
I: Oké. Hé, maar was ie op je kont of naast je kont met zijn vinger, of in je kont met zijn vinger?
G
: In mijn kont.
2. Een proces-verbaal van verhoor van 20 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren E. Nuij en R. van Rooij (dossierpagina 38 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 mei 2011 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van
de verdachte:
Ik ben zwemonderwijzer in [plaats]. Dat doe ik al 2,5 jaar. Ik heb ongeveer 100 kinderen per week aan wie ik zwemles geef. Ze beginnen met 4 jaar tot ongeveer 8 jaar.
3. Een proces-verbaal van verhoor van 24 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren M.R. Rijkeboer en S. Maarse (dossierpagina 99 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 mei 2011 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van
de verdachte:
Het was de eerste les die ik aan [meisje 1] gaf. Ik deed met mijn rechterhand onder haar badpakje. Ik deed mijn hand onder haar rug in haar badpak en deed mijn hand richting haar bil. Ik deed vervolgens mijn hand aan de voorzijde onder haar badpak en trok mijn hand naar beneden.
4. Een proces-verbaal van bevindingen van 2 september 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar E. Hankes (dossierpagina 422 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 1 september 2011 ontving het onderzoeksteam 13Kortjan van [getuige 1], hoofd personele zaken en receptie van het Zwembad [naam] te [plaats] een scanbijlage van de mannelijke collega’s die les hebben gegeven aan [meisje 1].
Uit de door [getuige 1] versterkte overzicht blijkt dat [meisje 1] op:
- vrijdag 13 mei 2011 (18.00 uur) les heeft gehad van [verdachte].
Ten aanzien van feit 5
1. Een proces-verbaal van intake 20 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren A.H. Breurken en A.H.J. Barten (dossierpagina 291 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten of één of meer van hen:
Op 20 juni 2011 spraken wij [stiefdochter], geboren op [datum] te Amsterdam.
Zij verklaarde desgevraagd als volgt.
[verdachte] is de ex-partner is van mijn moeder. Hij kwam in ons leven toen ik ongeveer 6 jaar oud was. Het begon toen mijn moeder een keer weg was en ik alleen met [verdachte] thuis was. [verdachte] wilde doktertje met mij spelen. Ik had eens een speelgoedsetje met doktersspulletjes gekregen. [verdachte] wilde mij graag temperaturen. Het gebeurde in de woonkamer op de bank. Hij heeft de thermometer anaal bij mij inbracht. Hij wilde dat ik mijn onderkleding omlaag deed. Hij hielp mij daarbij. [verdachte] wilde daarna dat ik hem zou temperaturen. Dat is ook gebeurd, ik heb dat gedaan. [verdachte] zei dat het een spel was en dat mama dat niet hoefde te weten. Hij zei dat het ons geheim was. Ik heb dit gedurende een aantal jaren bij [verdachte] moeten doen en hij deed dat bij mij. Soms even niet, dan weer een periode wel. Hij heeft mij met de thermometer alleen anaal gepenetreerd. Het initiatief om doktertje te spelen lag altijd bij [verdachte]. Hij deed echt alsof het een spel was. Hij keek in mijn mond, luisterde naar mijn longen en wilde me temperaturen. Ook wilde [verdachte] dat ik met een vogelveer over zijn rug en zijn billen streelde. Hij lag dan in bed, altijd naakt. Ik weet nog dat het een bruine, lange veer was. [verdachte] deed hetzelfde bij mij. Ik was dan ook naakt. Hij deed het op mijn rug, billen en ook langs mijn buik en naar mijn vagina. Ik herinner me dat [verdachte] aandrong om wel doktertje te blijven spelen, want “het was toch iets van ons, ons geheim”. Ik weet nog heel goed dat [verdachte] een erectie kreeg als we doktertje speelden of met de veer kriebelden. Ik heb mijn moeder verteld wat [verdachte] met mij heeft gedaan. Ik was toen ongeveer 10 jaar. Ik heb mijn vader ook wel eens verteld wat ik met de veer moest doen. Mijn vader en moeder weten niet dat ik ook met een thermometer ben gepenetreerd. Ik heb dat nooit durven vertellen.
2. Een proces-verbaal van verhoor van 6 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren A. Gerritsen en R. van Rooij (dossierpagina 329 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 juli 2011 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van
de verdachte:
[Moeder van stiefdochter] en ik hebben 10 jaar een relatie gehad, ik heb 9 jaar samengewoond.
Maar ik moet eerlijk zijn. Ik heb er wel eens een keer getemperatuurd. Haar moeder was daar niet bij. Ik kan mij best herinneren dat zij een keer met een veer de slaapkamer binnen kwam lopen. Ik weet dat zij hiermee op mijn arm heeft gekriebeld en dat ik er kippenvel van kreeg.
Ten aanzien van feit 6
1. Een proces-verbaal van verhoor van 24 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren M.R. Rijkeboer en S. Maarse (dossierpagina 99 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 mei 2011 tegenover verbalisanten voornoemd afgelegde verklaring van
de verdachte:
V: Wij laten u een foto van een geweer zien.
A: Dat is het jachtgeweer, met een scheur in de loop. De patronen kreeg ik erbij. Die zijn er nooit uitgehaald. Het geweer komt uit Frankrijk en de schietpen heb ik in de bus van Eurolines gevonden.
2. Een proces-verbaal van doorzoeking van 20 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar R.J. Jonathans (dossierpagina 17 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 20 mei 2011 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in perceel [adres][plaats]. In de woning was aanwezig: [verdachte], geboren op [datum] te [plaats].
De navolgende goederen zijn onder de verdachte in beslag genomen:
1 schietpen (WWM)
- 1 dubbelloops jachtgeweer (WWM)
- 2 patronen (WWM).
3. Een proces-verbaal van technisch onderzoek van 22 mei 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar M.A.J. Lek (dossierpagina 31 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Naar aanleiding van een huiszoeking in perceel [adres] te [plaats] zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen.
Itemnummer 4066125
Dit voorwerp is een zogenaamde schietbuis. Deze schietbuis is vervaardigd voor het afschieten van een enkele patroon. Ondanks dat de schietbuis een gedeelte van de loop mist blijft de inbeslaggenomen schietbuis een wezenlijk onderdeel van een vuurwapen. Deze schietbuis is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 categorie II onder 4 van de Wet Wapens en Munitie (WWM).
Itemnummer 4066121
Voorwerp: geweer
Model: Acier special
Dit geweer is een voorwerp geschikt om projectielen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Dit geweer is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 WWM.
Itemnummer munitie 4066126
In de loop van het geweer zaten de volgende patronen:
Aantal patronen: 2
Kaliber: 16 Gauge
Soort projectiel: Hagelpatronen
Bodemstempel: 16-ELEY
Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III WWM. Deze patronen zijn geschikt om te worden afgeschoten met het inbeslaggenomen vuurwapen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 5 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, welk kind aan zijn opleiding was toevertrouwd.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair, 5 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte voor het onder 4 primair, 4 subsidiair, 5 primair (voor zover het ziet op het plegen van een strafbaar feit als omschreven in de artikelen 246 en 248 van het Wetboek van Strafrecht) en 5 subsidiair tenlastegelegde en heeft de verdachte vrijgesproken voor het onder 1, 2, 3 en 5 primair (voor zover het ziet op het plegen van een strafbaar feit als omschreven in artikel 244 van het Wetboek van Strafrecht). De rechtbank heeft de verdachte voor het onder 6 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van de tijd die hij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep voor het onder 4 primair en 4 subsidiair tenlastegelegde, dat de verdachte wordt veroordeeld voor het onder 1 meer subsidiair, 2 meer subsidiair, 5 en 6 ten laste (en dat hij voor het overige wordt vrijgesproken) gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de advocaat-generaal dat aan de verdachte een beroepsverbod wordt opgelegd, inhoudende dat het hem gedurende de proeftijd verboden is het beroep van zwemleraar te beoefenen.
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze vorderingen worden toegewezen tot een bedrag van €1.500 waarbij de betalingsverplichting
wordt vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft kennis genomen van een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 april 2015, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van zedenzaken.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich bij de uitoefening van zijn beroep als zwemleraar schuldig gemaakt aan seksueel misbruik met de aan zijn opleiding toevertrouwde kleuter [meisje 1], welk misbruik mede bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Door zo te handelen heeft hij het in hem als zwemleraar gestelde vertrouwen, waaronder ook het vertrouwen van de ouders van het slachtoffer, ernstig geschonden.
De verdachte heeft zich voorts gedurende een periode van ongeveer drie jaren schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van seksueel misbruik met zijn [stiefdochter], welk misbruik mede bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam. De handelingen zijn begonnen toen [stiefdochter] ongeveer zes jaar oud was en zijn doorgegaan tot in ieder geval haar negende. Het misbruik vond plaats in de woning waar de verdachte samen met [stiefdochter] en haar moeder woonde. Hoewel de verdachte geen geweld of dwang heeft gebruikt, heeft hij als stiefvader misbruik gemaakt van de afhankelijke positie die [stiefdochter] tegenover hem innam en hij heeft haar ertoe gebracht zijn handelen als normaal te aanvaarden. Ook heeft hij haar er toe gebracht een zeer belastend geheim te bewaren. Zodoende heeft hij ten behoeve van zijn eigen seksueel gerief op grove wijze inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en veiligheid, dit terwijl een en ander plaats vond op de plek waar een kind zich bij uitstek geborgen hoort te voelen. Naar de ervaring leert, ondervinden slachtoffers van delicten als het onderhavige veelal nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan.
De verdachte heeft zich ten slotte schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een geladen geweer en een schietpen. Het ongecontroleerde bezit daarvan brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en vormt en ernstig inbreuk op de rechtsorde.
Dit zijn zeer ernstige feiten. Bij weging van een en ander is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onontkoombaar. De ernst van de feiten noopt hier bepaaldelijk toe. Het hof zal bepalen dat een gedeelte van de gevangenisstraf vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan
een proeftijd van vijf jaar verbinden. Het hof acht die langere proeftijd geboden gelet op het feit dat de verdachte geen blijk heeft gegeven van enig inzicht in zijn delict gedrag. Het hof acht de kans op herhaling zeker aanwezig. In wat de raadsman met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft aangevoerd, kan geen grond worden gevonden voor het opleggen van een lagere straf dan als hierna is bepaald. Het hof ziet, anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd, geen gronden de verdachte te ontzetten uit het recht tot uitoefening van het beroep van zwemleraar. Enerzijds betreft het een te beperkte ontzetting omdat het zou moeten gaan om elk toekomstig beroep waarbij de verdachte met kleine kinderen om zou gaan die aan zijn zorg en opleiding worden toevertrouwd en anderzijds omdat in de huidige maatschappelijke context meer dan voldoende controlemechanismen beschikbaar zijn en ook worden gebruikt (denk aan de verklaring omtrent het gedrag) die verhinderen dat de verdachte ooit nog dergelijke beroepen zou kunnen uitoefenen.

Vordering van de benadeelde partij [meisje 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat de vordering, gelet op de gemotiveerde betwisting, inhoudende dat een voorschot wordt gevraagd voor nog niet ingetreden psychische schade en het ontbreken van het causale verband tussen het bewezenverklaarde feit en de gestelde schade, thans een genoegzame onderbouwing ontbeert. Reeds daarom vormt de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding. Het hof betrekt daarbij ook de hoogte van het gevorderde bedrag, dat hoger is dan gemiddeld.
De benadeelde partij kan daarom thans niet in haar vordering worden ontvangen. Zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [meisje 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.200. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 2 meer subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57 en 244 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 primair en 4 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 2 subsidiair, 2 meer subsidiair, 3 primair,
3 subsidiair en 3 meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 5 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
5 (vijf) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [meisje 1]
Verklaart de benadeelde partij [meisje 1] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Vordering van de benadeelde partij [meisje 2]
Verklaart de benadeelde partij [meisje 2] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. S. Clement, mr. M. Jurgens en mr. M.C.A.E. van Binnebeke, in tegenwoordigheid
van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 april 2015.
Mr. Van Binnebeke is niet in staat dit arrest mede te ondertekenen.