ECLI:NL:GHSHE:2023:3346

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
20-001142-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake wapens en opiumwet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 22 april 2021 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, alsook van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 30 juni 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 540 dagen, waarvan 420 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak van enkele feiten en voerde aan dat de verdachte niet op de hoogte was van de wapens in de loods. Het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de wapens en munitie en verklaarde hem niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dat gericht was tegen de beschermde partiële vrijspraak van feit 4. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de kwalificaties van de bewezenverklaarde feiten en de opgelegde straf. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Het hof overwoog dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en verdovende middelen ernstige risico's met zich meebrengt voor de rechtsorde en de volksgezondheid.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001142-21
Uitspraak : 30 juni 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 22 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 02-258553-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd’ (feit 1),
  • ‘handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III’ (feit 2),
  • ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 3),
  • ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd’ (feit 4),
  • ‘handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 5),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijke strafdeel heeft de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en reclasseringstoezicht verbonden. Voorts heeft de rechtbank besloten de onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, zoals vermeld op de beslaglijst van 3 maart 2021, te onttrekken aan het verkeer.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten 1 tot en met 5 zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen, waarvan 420 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 2, alsmede ten aanzien van het opzettelijk voorhanden hebben van wapens en munitie in de loods aan de [adres 2]
(feit 1, tweede en vierde alinea, feit 4, tweede alinea en feit 5). Met betrekking tot de overige tenlastegelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de onder de verdachte inbeslaggenomen Mausers aan de [adres 1] heeft de raadsman, zo begrijpt het hof, verzocht tot teruggave daarvan aan de verdachte.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg door de rechtbank partieel vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde feit, te weten van het op of omstreeks 14 oktober 2020 voorhanden hebben van 115 centraalvuur kogelpatronen van kaliber 9x19 mm, 37 centraalvuur kogelpatronen van verschillende kalibers en 3 randvuur kogelpatronen van verschillende kalibers. Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak moet worden beschouwd.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in eerste aanleg beschermde partiële vrijspraak van feit 4.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met aanvulling en verbetering van de gronden en met uitzondering van de kwalificaties ten aanzien van het onder feit 1 en feit 3 bewezenverklaarde, de opgelegde straf en de toepasselijke wettelijke voorschriften. Het hof zal in zoverre opnieuw recht doen.
Verbetering en aanvulling van de bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1, tweede en vierde alinea, feit 4, tweede alinea en feit 5 ( [adres 2] )

Het hof vult het door de rechtbank gebezigde bewijsmiddel 11.4 als volgt aan:

A: We kregen een vertrouwensband.
V: Je hebt over deze persoon het volgende gezegd:
-Elke maandagavond ga je bij hem film kijken en series. Hij heeft een grote beamer en
4 boxen
-Dat de 55-jarige man is aangehouden voor vuurwapenhandel
A: Ja.
O: Ik laat je een foto zien van de beamer en de geluidsboxen (bijlage 1)
(Opmerking verbalisant: foto genomen tijdens de doorzoeking op woensdag 14 oktober
2020 in de [adres 1] , woning van [verdachte]
V: Is dit de woning waar jij op maandagavond films gaat kijken
A: Ja dat is daar.
Het hof is van oordeel dat het door de rechtbank gebezigde bewijsmiddel
11.7 (verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 8 april 2021)als volgt dient te luiden:
Het klopt dat ik een wapenverzamelaar ben. (…) De loods aan de [adres 2] huur ik. (…) Ik ben gek van wapens.
Het hof heeft voorts geconstateerd dat in het in bewijsmiddel
11.8op pagina 20, laatste regel geciteerde proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 november 2020 sprake is van een kennelijke verschrijving:
Daar waar staat:
‘Omschrijving kogelpatronen PL2000- 2020272290-2257 162 en 22571627’,
dient te worden gelezen:
‘Omschrijving kogelpatronen PL2000- 2020272290-2257 162 en 2257
167’.
Voorts is het hof van oordeel dat de navolgende bewijsmiddelen dienen te worden toegevoegd:
-
Proces-verbaal van verhoor d.d. 12 oktober 2020, dossierpagina’s 150-152, inhoudende als verklaring van de verdachte [medeverdachte] :
(dossierpagina 151)
Ik heb samen met [verdachte]
(het hof begrijpt hier en telkens hierna: de verdachte)een keer geschoten op de dijk. Ik heb een foto in mijn telefoon van een bord "Pas op mosselrapers". Daar zitten drie gaten in. Dat hebben wij gedaan. Het waren toen twee handvuurwapens. Een was een Luger.
-
Proces-verbaal van verhoor d.d. 19 oktober 2020, dossierpagina’s 153-159, inhoudende als verklaring van de verdachte [medeverdachte] :
(dossierpagina 156)
V: Je hebt vorige keer verklaard dat je met [verdachte] hebt geschoten met een Luger op een dijk.
A: We schoten met twee wapens, vijf patronen om de beurt.
V: Ik toon je de foto van Luger, deze komt uit de kluis, wat kun je daarover verklaren (foto bijlage 11)
O. Verbalisant: verdachte wijst direct twee wapens aan, een Luger (gemerkt 1 op de foto) en het derde wapen op de foto (gemerkt 2). Verdachte wijst ook het magazijn erbij.
V: Van wie zijn die wapens?
A; Ik weet 100% dat ze van [verdachte] zijn. Ik heb met die wapens geschoten. (…) Toen zijn we met die witte Berlingo van [verdachte] richting [plaatsnaam 1] gereden. (…) Daar staat verboden mosselen rapen. Daar hebben we met die wapens geschoten. [verdachte] had die wapens bij. Zijn daar nog een tweede keer geweest ook, toen was [betrokkene 1] daar ook bij.
O: U toont mij een foto van een wapen uit de kluis (bijlage 11.1).
A: Ik herken het wapen, de tweede keer hebben we op dezelfde plek geschoten toen was dit wapen er. Het holster herken ik omdat [verdachte] het achter in de Berlingo had laten liggen.
O: U toont mij een foto van munitie uit de kluis (bijlage 11.2).
A: Ik herken deze munitie, ik heb een keer zo’n hollepoint munitie gekregen.
(dossierpagina 157)
O: U toont mij een foto van munitie uit de kluis (11.3).
A: Ik herken deze blauwe jachtpatroon. Heb ik ooit een keer gezien bij [verdachte] . Wij gingen toen schieten bij de woning van die oude man op konijnen. En [verdachte] had deze blauwe patronen om te schieten met jachtgeweer.
O: U woont bij een foto van munitie uit de kluis (bijlage 11.4).
A: Dit herken ik, ik heb een jachtgeweer van [verdachte] gekregen daar zat geen munitie bij. [verdachte] kwam toen met een zakje met gele patronen van 70 gram. We hebben dit gepast maar de patronen pasten niet in het jachtgeweer.
-
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 oktober 2020, dossierpagina 309, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Onder verdachte [medeverdachte] werd een mobiele telefoon van het merk Sony Xperia in
beslaggenomen. De data hiervan werd veiliggesteld.
Door mij werd, in de veiliggestelde data, onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van
een bord gerelateerd aan het rapen van mosselen.
Ik trof vervolgens twee afbeeldingen aan van een bord met het opschrift "Opgelet!
Waarschuwing aan rapers schelpdieren". Ik zag dat er op de ene afbeelding van het
bord er geen gaten in het bord zaten maar in de andere afbeelding van het bord zag ik
wel meerdere gaten.
-
Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 oktober 2020, dossierpagina’s 316-317, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] :
V: [verdachte] en [medeverdachte]
(het hof begrijpt: [medeverdachte] )kwamen die wel eens hier?
A: Ja die kwamen wel eens hier konijnen schieten.
(…)
V: Heb je gevraagd waar ze mee schoten?
A: Ja dat heb ik gedaan. Ze zeiden dat het een soort jachtgeweer was.
Ten aanzien van feit 1, derde alinea ( [adres 1] )
Het hof verbetert de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1, derde alinea ( [adres 1] ) in die zin dat de bewijsmiddelen integraal worden vervangen door de hierna genoemde bewijsmiddelen. Het hof zal, anders dan de rechtbank, niet volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, nu de verdachte het onder feit 1, derde alinea, bewezenverklaarde niet heeft bekend, waardoor een opgave van de bewijsmiddelen op de voet van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet mogelijk is.

Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 oktober 2020, dossierpagina’s 261-262, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Op 14 oktober 2002 trad ik binnen in de woning [adres 1]
(het hof begrijpt: [adres 1] )te [plaatsnaam 2] .
Kort na het binnentreden startte de doorzoeking van de woning. Tijdens de doorzoeking werden de volgende goederen aangetroffen:
(…)
Uit een vitrinekast in de woonkamer:
- Revolver
Aan de muur in de woonkamer hingen meerdere oude wapens.
De aangetroffen (vuur)wapens worden aangeboden ter categorisering.

Een geschrift, te weten de kennisgeving van inbeslagneming d.d. 14 oktober, dossierpagina’s 31-32:

Inbeslagneming

Plaats: [adres 1] , binnen de gemeente [gemeente]
Datum en tijd: 14 oktober 2020 te 06:00 uur

Beslagene

Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]

Volgnummer 1

Goednummer: PL2000-2020268649-2257129
Object: Vuurwapen (geweer)
Merk/type: Mauser Danzig G98

Volgnummer 2

Goednummer: PL2000-2020268649-2257137
Object: Vuurwapen (geweer)
Merk/type: Mauser Amberg G98

Volgnummer 3

Goednummer: PL2000-2020268649-2257138
Object: Vuurwapen
3.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2020, dossierpagina’s 264-266, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :

Omschrijving kogelgeweer goednummer PL2000-2020268649-2257129

Het in beslag genomen goed betreft een centraalvuur enkelloops grendel kogelgeweer van het Duitse merk Mauser type Gewehr 98, kaliber 7,92 x 57 mm.
Het wapen mist het grendelstuk. In verband met het onderzoek heb ik, een grendelstuk, van een gelijkend geweer uit de referentiecollectie van de politie, geplaatst. Hiervoor is geen enkele aanpassing nodig en geschiedt in 10 seconden. Door het plaatsen van dit grendelstuk is dit vuurwapen geschikt om kogelpatronen te verschieten.

Juridische omschrijving kogelgeweer

Het hiervoor beschreven kogelgeweer is een voorwerp dat bestemd is om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit kogelgeweer een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. Het vuurwapen valt niet onder de categorie II, sub 2,3 of 6 van de Wet Wapens en Munitie.

Strafbaarstelling

Het voorhanden hebben van het hiervoor beschreven kogelgeweer is een overtreding van artikel 26, lid 1 van de Wet Wapens en Munitie en is strafbaar gesteld in artikel 55, lid 3 onder a van de Wet Wapens en Munitie.

Omschrijving kogelgeweer goednummer PL2000-2020268649-2257137

Het in beslag genomen goed betreft een centraalvuur enkelloops grendel kogelgeweer van het Duitse merk Mauser type Gewehr 98, kaliber 7,92 x 57 mm.
Het wapen is niet voorzien van een grendelstuk. Het wapen mist het grendelstuk. In verband met het onderzoek heb ik een grendelstuk van een gelijkend geweer uit de referentiecollectie van de politie geplaatst. Hiervoor is geen enkele aanpassing nodig en geschiedt in 10 seconden. Door het plaatsen van dit grendelstuk is dit vuurwapen geschikt om kogelpatronen te verschieten.

Juridische omschrijving kogelgeweer

Het hiervoor beschreven kogelgeweer is een voorwerp dat bestemd is om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit kogelgeweer een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. Het vuurwapen valt niet onder de categorie II, sub 2,3 of 6 van de Wet Wapens en Munitie.

Strafbaarstelling

Het voorhanden hebben van het hiervoor beschreven kogelgeweer is een overtreding van artikel 26, lid 1 van de Wet Wapens en Munitie en is strafbaar gesteld in artikel 55, lid 3 onder a van de Wet Wapens en Munitie.

Omschrijving gasrevolver goednummer PL2000-2020268649-2257138

Het vuurwapen betreft een gasrevolver van het merk, Gun Toys, model Precise 880 van het kaliber 6mm knal.

Juridische omschrijving gasrevolver

De omschreven revolver is geschikt om giftige verstikkende weerloosmakende traanverwekkende of soortgelijke stoffen door een loop af te schieten. De werking van dit voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is de revolver een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie 111 onder 1 e van de WWM. Het vuurwapen valt niet onder de categorie II, sub 2, 3 of 6 van de WWM.

Strafbaarstelling

Het voorhanden hebben van de hiervoor beschreven gasrevolver is een overtreding van artikel 26, lid 1 van de Wet Wapens en munitie en is strafbaar gesteld in artikel 55, lid 3 onder a van de Wet Wapens en Munitie.
4.
Het proces-verbaal van de in deze zaak gehouden terechtzitting in eerste aanleg van 8 april 2021, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] :
Wat er in de [adres 1] is aangetroffen is van mij.
Verbetering en aanvulling van de bewijsoverweging
Verbetering van de bewijsoverweging
De rechtbank heeft in de bewijsoverweging het volgende overwogen:
‘Tot slot draagt ook de verklaring van verdachte dat hij een wapenverzamelaar is bij aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van [medeverdachte] en [betrokkene 2] .’ (pagina 4)
Het hof is van oordeel dat deze zin in het geheel dient te worden weggelaten uit de bewijsoverweging.
Het hof ziet aanleiding om de volgende zin in de bewijsoverweging in het geheel weg te laten:
‘Verder is gebleken dat verdachte een wapenverzamelaar is en het reeds daarom aannemelijk is dat de in de kluis aangetroffen wapens van hem zijn.’ (pagina 4)
Aanvulling van de bewijsoverweging
Ten aanzien van feit 1, tweede en vierde alinea, feit 4, tweede alinea, feit 5 ( [adres 2] )
De raadsman van de verdachte heeft, overeenkomstig de door hem ter terechtzitting overgelegde pleitnota, vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1, tweede en vierde alinea, feit 4, tweede alinea, feit 5 ( [adres 2] ). Daartoe is samengevat aangevoerd dat de verdachte ontkent de wapens en munitie in de kluis in de loods aan de [adres 2] voorhanden te hebben gehad. De verdachte wist niet dat er een kluis met wapens in die loods stond. Verder heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij erin is geluisd.
Het hof overweegt in aanvulling op de rechtbank als volgt.
Het begrip ‘voorhanden hebben’ ter zake van – in casu – wapens en munitie in de zin van art. 26 Wet wapens en munitie veronderstelt volgens bestendige jurisprudentie allereerst de aanwezigheid van de wapens en munitie, al dan niet in de onmiddellijke nabijheid van de verdachte. Daarnaast moet er sprake zijn van een machtsrelatie tussen de verdachte en de wapens en munitie, waarbij het gaat om een zekere beschikkingsmacht, waarvan ook kan worden gesproken wanneer men geen zeggenschap heeft over de wapens en munitie als zodanig, maar wel over de plaats waar het wapen zich bevindt. Voor een veroordeling ter zake van het voorhanden van wapens en munitie is voorts vereist dat sprake is geweest van een meerdere of mindere mate van bewustheid bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen, dat inhoudt dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van de wapens en munitie, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van de wapens of munitie of tot de exacte locatie van die wapens of die munitie (vgl. o.a. HR 17 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1403, NJ 1999/152; HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1169, NJ 1999/537; HR 2 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6138, NJ 2010/86 en HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4507; HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504 en HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:527).
Het hof is van oordeel dat de verdachte wetenschap had van de wapens en munitie in de kluis in de loods aan [adres 2] . Het hof stelt vast dat op 14 oktober 2020 in een door de verdachte gehuurde loods aan de [adres 2] te [plaatsnaam 2] in een kluis vuurwapens en munitie, vallend onder artikel 2, eerste lid, categorie III (v.w.b. de wapens onder 1) van de Wet wapens en munitie, zijn aangetroffen. Daarbij neemt het hof, naast hetgeen de rechtbank heeft overwogen, in aanmerking dat verdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij samen met de verdachte een keer geschoten heeft op de dijk en dat [medeverdachte] , nadat aan hem foto’s van de in de kluis aangetroffen wapens worden getoond, verklaart dat hij 100% zeker weet dat die wapens van de verdachte zijn, dat hij met die wapens heeft geschoten en dat de verdachte die wapens bij zich had. De verklaring van [medeverdachte] , inhoudende dat hij met de verdachte op de dijk op een bord heeft geschoten, vindt bovendien steun in het door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakt proces-verbaal van bevindingen. [medeverdachte] heeft daarnaast verklaard dat hij de in de kluis aangetroffen munitie herkent van het schieten op konijnen bij de woning van die oude man, welke verklaring steun vindt in de verklaring van getuige [getuige] . Het hof overweegt voorts dat niets erop wijst dat de verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, er zou zijn ingeluisd door [betrokkene 2] dan wel [medeverdachte] . Ook een inbraak in de loods aan de [adres 2] waarbij – zoals de verdachte heeft aangevoerd – onbekenden een kluis in zijn loods zouden hebben geplaatst, is naar het oordeel van het hof in het geheel niet aannemelijk geworden.
De verweren worden verworpen.
Ten aanzien van feit 1, derde alinea ( [adres 1] )
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat de op de [adres 1] aangetroffen Mausers niet strafbaar zijn, nu hiermee niet kon worden geschoten.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 1, aanhef en onder 3°, Wet wapens en munitie (hierna: WWM) luidt:
‘In deze wet wordt verstaan onder: (...)
3° vuurwapen: een voorwerp bestemd of geschikt om projectielen of stoffen door een loop af te schieten, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie.’
De opvatting dat geen sprake kan zijn van een vuurwapen als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder 3°, WWM indien verschillende onderdelen van een vuurwapen ontbreken is in haar algemeenheid onjuist. Het gaat er immers om of een voorwerp bestemd of geschikt is om projectielen of stoffen door een loop af te schieten. De enkele omstandigheid dat het voorwerp in gedemonteerde staat wordt aangetroffen of dat het voorwerp door het ontbreken van een onderdeel of onderdelen niet gereed is voor direct gebruik, brengt niet met zich dat die bestemming of geschiktheid van dat voorwerp als vuurwapen ontbreekt (vgl. HR 20 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:936, rov. 2.4).
In het proces-verbaal van bevindingen van 26 oktober 2020 is gerelateerd dat beide Mausers
(goednummers PL2000-2020268649-2257129 en PL2000-2020268649-2257137)niet voorzien zijn van een grendelstuk. In verband met het onderzoek is door de verbalisant in beide Mausers een grendelstuk van een gelijkend geweer uit de referentiecollectie van de politie geplaatst. De verbalisant heeft gerelateerd dat hiervoor geen enkele aanpassing nodig is en dat dit in 10 seconden is geschied. Door het plaatsen van het grendelstuk zijn beide vuurwapens geschikt om kogelpatronen te verschieten.
Nu voor het plaatsen van een grendelstuk geen enkele aanpassing nodig is en het plaatsen binnen 10 seconden is geschied en tevens dat noch de gedemonteerde staat noch het ontbreken van enkele onderdelen de geschiktheid en de bestemming van de aan [adres 1] aangetroffen vuurwapens als ‘vuurwapen’ in de zin van de Wet wapens en munitie wegnemen, acht het hof bewezen dat de verdachte ‘een vuurwapen’ zoals bewezenverklaard voorhanden heeft gehad, meermalen gepleegd.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde (ten aanzien van het onder 1 en 3 bewezenverklaarde)
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank in het vonnis gebruikte kwalificaties van de strafbare feiten met uitzondering van de kwalificaties ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde en het onder 3 bewezenverklaarde.
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II en/of III, meermalen gepleegd

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,

meermalen gepleegd.

Het onder 3 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen, waarvan 420 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest in combinatie met een lange voorwaardelijke gevangenisstraf en één of meerdere werkstraffen.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van verschillende (vuur)wapens, een grote hoeveelheid munitie, wapenonderdelen en hulpstukken. Daarnaast heeft de verdachte een vuurwapen overgedragen en heeft hij zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 12 Xtc-pillen en amfetamine. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt grote risico’s met zich mee. Het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en munitie maakt dan ook een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt een onaanvaardbaar risico met zich voor de veiligheid van personen. Voorts leveren verdovende middelen als hiervoor genoemd een gevaar op voor de volksgezondheid omdat deze stoffen sterk verslavend werken. Het hof rekent het de verdachte ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 april 2023, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat aan de verdachte ter zake van overtredingen van de Wet Wapens en Munitie transacties zijn opgelegd alsmede dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een Opiumwet feit. Voorts is gebleken dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij een verzamelaar is van (antieke) wapens, dat hij zijn drugsverslaving goed onder controle heeft, en dat hij mantelzorger is voor zijn broer, welke broer tevens bij hem inwoont. Voorts heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij diverse loodsen verhuurt, aandelen heeft in een mosselboot en dat hij daarvan financieel goed kan rondkomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Met oplegging van deze (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Met betrekking tot het procesverloop overweegt het hof tenslotte nog het navolgende.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden, te weten een geringe overschrijding van ongeveer 2 maanden. Namens de verdachte is op 28 april 2021 hoger beroep ingesteld, terwijl het hof heden, 30 juni 2023, arrest wijst. Het hof volstaat, gelet op de ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten, met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beschermde partiële vrijspraak van feit 1
(ziende op 115 centraalvuur kogelpatronen, kaliber 9x19mm, 37 centraalvuur kogelpatronen van verschillende kalibers en 3 randvuur kogelpatronen van verschillende kalibers);
vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de kwalificatie voor de bewezenverklaarde feiten 1 en 3 en de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart het bewezenverklaarde onder 1 en 3 strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 30 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Peperkamp is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.