ECLI:NL:GHSHE:2024:940

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
20-001719-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen gepleegde oplichting via Marktplaats met vrijspraak voor witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van oplichting, gepleegd via Marktplaats, waarbij hij meerdere slachtoffers heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen door zich voor te doen als bonafide verkoper. De verdachte heeft in de periode van 1 juli 2014 tot en met 1 maart 2019, samen met anderen, valse namen en hoedanigheden aangenomen om goederen te verkopen die nooit zijn geleverd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.

Met betrekking tot de tenlastelegging van witwassen, waarbij de verdachte voorwerpen in de vorm van geldbedragen van in totaal € 709,15 zou hebben verworven, heeft het hof geoordeeld dat dit niet kan worden gekwalificeerd als een strafbaar feit. De verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging voor dit feit, omdat niet is aangetoond dat hij de herkomst van de geldbedragen heeft verborgen of verhuld.

De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen zijn integraal toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade die is geleden door de slachtoffers van de oplichting. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] toegewezen, met wettelijke rente vanaf de data waarop de schade is ontstaan. De verdachte is ook veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partijen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001719-23
Uitspraak : 28 februari 2024
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 17 januari 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-017939-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Rotterdam, locatie De Schie te Rotterdam.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘medeplegen van oplichting’ (feit 1) en ‘medeplegen van witwassen’ (feit 2) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] is met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde feit integraal toegewezen tot een bedrag van € 80,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] is met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde feit integraal toegewezen tot een bedrag van
€ 100,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] is met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde feit integraal toegewezen tot een bedrag van € 96,95 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft voorts een standpunt ingenomen met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] .
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. De verdediging heeft voorts een standpunt ingenomen met betrekking tot de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] .
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2014 tot en met 1 maart 2019 te Zevenbergen en/of Alkmaar en/of Oud Gastel en/of Hoogeveen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, telkens door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte van € 70,- euro en/of
- [benadeelde 5] heeft bewogen tot de afgifte van € 96,75 euro en/of
- [benadeelde 6] heeft bewogen tot de afgifte van € 70,- en/of
- [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van € 80,- en/of
- [benadeelde 7] heeft bewogen tot de afgifte van € 66,50 euro en/of
- [benadeelde 8] heeft bewogen tot de afgifte van € 71,95 euro en/of
- [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van € 100,- euro en/of
- [benadeelde 9] heeft bewogen tot de afgifte van € 57,- euro en/of
- [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van € 96,95 euro hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – (telkens) valselijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
- zich voorgedaan als bonafide verkoper en/of
- op internet (via Marktplaats) advertenties goederen te koop aangeboden en/of daarbij (telkens) een valse naam en/of Marktplaatsaccount gebruikt en/of
- geïnteresseerden aangeboden om de/het voorwerp(en) per post te verzenden en/of
- (vervolgens) met voornoemde aangevers overeengekomen om een geldbedrag te storten op een door verdachte en/of zijn mededader(s) beheerde bankrekening(en), ten behoeve van de aankoop van het/de aangeboden voorwerp(en) en/of
- met voornoemde aangevers overeengekomen dat zij een Track & Trace code zouden ontvangen en/of dat hen het/de aangeboden voorwerp(en) zou(den) worden toegestuurd, waardoor genoemde personen werden bewogen tot bovenomschreven afgiftes.
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2014 tot en met 1 maart 2019 te Zevenbergen en/of Alkmaar en/of Oud Gastel en/of Hoogeveen, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich (meermalen althans eenmaal) schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (van) (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (van in totaal € 709,15 euro)
- de werkelijke aard en/of herkomst verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen wie de rechthebbende van dat/die voorwerp(en) is en/of dat/die voorwerp(en) voorhanden had en/of
- verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak van feit 2
Voor zover tenlastegelegd is – kort gezegd – de werkelijke aard en/of herkomst verbergen en/of verhullen (eerste streepje) en/of overdragen en/of omzetten en/of gebruik maken (tweede streepje) bedragen van in totaal € 709,15, kan dit volgens het hof niet worden bewezen. Hoewel uit het dossier blijkt dat vanaf de bij de oplichting betrokken bankrekeningen van de verdachte of zijn medeverdachte(n) diverse betalingen zijn verricht, kan daaruit nog niet zonder meer worden vastgesteld dat juist de in de tenlastelegging kennelijk bedoelde (in de tenlastelegging van feit 1 genoemde) van de oplichtingshandelingen afkomstige geldbedragen, door de verdachte, al dan niet tezamen met (een) ander(en), voor die betalingen zijn aangewend en daardoor zijn overgedragen of omgezet of ten behoeve van zichzelf of derden zodanig zijn aangewend dat kan worden gesproken van gebruikmaken, noch dat de werkelijke aard of afkomst van die geldbedragen daarmee werd verborgen of verhuld of dat daarmee werd verborgen of verhuld wie de rechthebbende van die geldbedragen was of wie die geldbedragen voorhanden had, nu de door oplichting verkregen geldbedragen slechts werden overgemaakt naar andere Nederlandse bankrekeningen die eveneens op zijn naam of die van zijn medeverdachten stonden.
Gelet op het voorgaande zal het hof de verdachte dan ook vrijspreken van – kort gezegd – de tenlastegelegde witwashandelingen verbergen, verhullen, overdragen en omzetten van het/de betreffende geldbedrag(en) van in totaal € 709,15 euro.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2014 tot en met 1 maart 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, telkens door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde 4] heeft bewogen tot de afgifte van € 70,- euro en
- [benadeelde 5] heeft bewogen tot de afgifte van € 96,75 euro en
- [benadeelde 6] heeft bewogen tot de afgifte van € 70,- en
- [benadeelde 1] heeft bewogen tot de afgifte van € 80,- en
- [benadeelde 7] heeft bewogen tot de afgifte van € 66,50 euro en
- [benadeelde 8] heeft bewogen tot de afgifte van € 71,95 euro en
- [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van € 100,- euro en
- [benadeelde 9] heeft bewogen tot de afgifte van € 57,- euro en
- [benadeelde 3] heeft bewogen tot de afgifte van € 96,95 euro, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – (telkens) valselijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid,
- zich voorgedaan als bonafide verkoper en
- op internet via Marktplaatsadvertenties goederen te koop aangeboden en/of daarbij een valse naam gebruikt en
- geïnteresseerden aangeboden om de/het voorwerp(en) per post te verzenden en
- (vervolgens) met voornoemde aangevers overeengekomen om een geldbedrag te storten op (een) door verdachte en/of zijn mededader(s) beheerde bankrekening(en), ten behoeve van de aankoop van het/de aangeboden voorwerp(en) en/of
- met voornoemde aangevers overeengekomen dat zij een Track & Trace code zouden ontvangen en dat hen het/de aangeboden voorwerp(en) zou(den) worden toegestuurd, waardoor genoemde personen werden bewogen tot bovenomschreven afgiftes.
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2014 tot en met 1 maart 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal € 709,15
- verworven en voorhanden gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft in de kern bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu op basis van het dossier geen althans onvoldoende verband kan worden gelegd tussen de Marktplaatsaccounts/e-mailadressen waarmee de oplichting is gepleegd, en de verdachte. De oplichtingshandelingen zijn derhalve niet gepleegd door de verdachte, maar door een (onbekende) ander. De verdediging heeft daarbij verwezen naar een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 14 september 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:3686).
A.
Ten aanzien van feit 1
Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs dat sprake is geweest van oplichting. Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden of deze oplichting, al dan niet tezamen en in vereniging met één of meer anderen, door de verdachte is gepleegd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het voorhanden zijnde dossier volgt dat er in de periode van 1 juli 2014 tot en met 1 juli 2019 de negen in de tenlastelegging genoemde personen zijn opgelicht bij de aankoop van goederen via Marktplaats. Daarbij is gebruik gemaakt van eenzelfde modus operandi: door de ‘verkoper(s)’ zijn telkens marktplaatsadvertenties geplaatst waarin goederen te koop werden aangeboden die zouden worden verzonden, maar de aangevers hebben de goederen – na betaling daarvan – nooit mogen ontvangen. De verkopers hebben naar het oordeel van het hof door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels gebruik gemaakt van het op Marktplaats gangbare handelspatroon waarbij de betrokken kopers mochten verwachten dat de verkopers de producten voor de afgesproken prijs en op de afgesproken wijze zouden leveren. In die verwachting hebben zij geld naar de verkoper overgemaakt. Nadien werden de Marktplaatsaccounts telkens (al dan niet door Marktplaats bij gebleken misbruik) verwijderd.
De Marktplaatsadverteerder(s) heeft/hebben op onverdachte wijze producten aangeboden en de adverteerder heeft daarbij telkens de indruk gewekt met open vizier te handelen en traceerbaar te zijn. op verzoek van meerdere kopers werd van de zijde van de ‘verkoper(s)’ een vorm van zekerheid of vertrouwdheid verschaft dat de aangekochte goederen daadwerkelijk zouden worden verstuurd, waardoor zij vervolgens werden bewogen tot de afgifte van de aankoopbedragen. Daarmee heeft verdachte door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen bij anderen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven willen roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken (vgl. HR 21 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889/2892, rov. 2.3.1.).
Zo zijn aangevers [benadeelde 4] , [benadeelde 1] , [benadeelde 8] , [benadeelde 9] en [benadeelde 3] zijn met de ’verkoper(s)’ overeengekomen dat er een Track and Trace code verstrekt zou worden als de betreffende Nike schoenen verzonden waren, zodat aangevers over de streep werden getrokken om de afgesproken bedragen ten behoeve van hun aankopen over te maken.
Aangeefster [benadeelde 6] had contact met adverteerder ‘ [accountnaam 1] ’ en zij vroeg of de Adidas Superstar schoenen origineel waren. De adverteerder gaf aan dat dat het geval was omdat ze van een faillissementsverkoop afkomstig waren, kennelijk als verklaring van de gehanteerde verkoopprijs. Desgevraagd gaf de adverteerder aan dat er geen foto’s van de schoenen konden worden gemaakt, omdat de schoenen in een loods lagen in Beverwijk. De schoenen zouden niet van de zwarte markt zijn en de adverteerder en zijn/haar compagnon zouden eens per week naar die loods gaan om bestellingen op te halen en te versturen. Vervolgens ontving aangeefster alsnog foto’s van schoenen, en verklaarde de adverteerder dat dit zo snel was omdat de schoenen op de foto’s de schoenen van zijn/haar dochter waren. De schoenen waren nieuw in de doos en zouden in het weekend worden verzonden. Door de adverteerder werd ook druk op de koper gezet om het geld snel en wel de volgende dag over te maken, immers was er ‘veel vraag naar de schoenen’. Toen aangeefster ook interesse toonde in een door ‘ [accountnaam 1] ’ aangeboden Adidas huispak, werd wederom bevestigd dat het een origineel Adidas huispak betrof en dat ook dit pak zich op een andere locatie bevond.
Aan [benadeelde 1] was via de berichtenwisseling van Marktplaats door adverteerder ‘ [accountnaam 2] ’ aangegeven dat de Nike schoenen zouden worden verzonden met het aankoopbewijs erbij in de doos, zodat aangeefster als ze kapot zouden gaan of iets dergelijks, met de schoenen naar Footlocker zou kunnen gaan aangezien er garantie op zat. Om druk op de koper te zetten om snel te betalen werd door verkoper ‘ [accountnaam 2] ’ ook gevraagd of het vandaag nog wordt overgemaakt, omdat hij zeker wil weten dat de schoenen worden betaald.
Aangever [benadeelde 7] vroeg in de betreffende Marktplaatsconversatie aan adverteerder ‘ [accountnaam 3] ’ hoe hij kon weten dat het betrouwbaar was, aangezien de adverteerder nog niet zo lang actief is op Marktplaats. Daarnaast zegt hij expliciet dat hij zich financieel geen kat in de zak kan veroorloven. Adverteerder biedt daarop aan om aan [benadeelde 7] zijn volledige naam en adres op te geven en verstrekt vervolgens persoonsgegevens die niet overeenkwamen met die van de verdachte of zijn medeverdachten en niet overeenkwamen met de tenaamstelling van de door ‘verkoper’ gebruikte bankrekening.
Aan aangever [benadeelde 2] werd op diens verzoek door ‘verkoper’ een telefoonnummer gegeven en als antwoord op een door [benadeelde 2] verzonden SMS-bericht een SMS-bericht teruggestuurd, waarna ‘verkoper’ op dat telefoonnummer niet meer bereikbaar was.
Aangever [benadeelde 9] was geïnteresseerd in de aankoop van twee paar Nike Air schoenen en wilde bij adverteerder ‘ [accountnaam 4] ’ gebruikmaken van de optie ‘gelijk oversteken’ van Marktplaats. De verkoper gaf echter aan dat hij dat helemaal niets vond omdat hij in de week ervoor via die optie 3 paar schoenen had opgestuurd en nog steeds het aankoopbedrag niet had ontvangen. Aangever vond dit een plausibel verhaal en verklaarde dat hij hierdoor werd bewogen tot afgifte van het aankoopbedrag. De adverteerder bood als oplossing aan om één paar schoenen te verkopen, het andere paar apart te houden, en als de koper het ene paar heeft ontvangen, daaropvolgend het andere paar te versturen. Daarbij werd nog als ‘service’ geboden dat de adverteerder dan de verzendkosten voor het tweede paar schoenen zou betalen.
De genoemde werkwijzen van de adverteerder(s) kunnen naar het oordeel van het hof telkens worden aangemerkt als het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door een samenweefsel van verdichtsels, waardoor enerzijds bij de afnemers het vertrouwens werd gewekt dan wel vergroot dat zij van doen hadden met bonafide verkopers en anderzijds een onjuiste voorstelling van zaken in het leven werd geroepen. De hiervoor weergegeven bij de genoemde werkwijzen bijkomende omstandigheden maken dat in casu geen sprake is van telkens de enkele omstandigheid dat verdachte via een website goederen te koop aanbood en bestellingen en betalingen van kopers accepteerde in het besef dat hij niet (langer) aan zijn leverings- of restitutieverplichtingen kon voldoen. Door deze werkwijzen werden de afnemers volgens het hof bewogen tot (spoedige) afgifte van de geldbedragen waarbij voldoende aannemelijk is dat de slachtoffers mede onder invloed van de door de desbetreffende oplichtingsmiddelen in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken zijn overgegaan tot de afgifte van geldbedragen.
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat er wel degelijk een direct verband bestaat tussen de verdachte en de verweten oplichtingshandelingen en overweegt daartoe het navolgende.
De door de adverteerder(s) opgegeven gegevens bleken veelal geheel of ten dele overeen te komen met de gegevens die bekend zijn van de verdachte, zijn ex-partner [medeverdachte 1] , en haar ex-partner [medeverdachte 2] . Zo had aangeefster [benadeelde 5] contact met [medeverdachte 1] en had aangever [benadeelde 1] contact met een adverteerder waarvan Markplaats aangaf dat deze zich bevond aan [adres 2] . Aangever [benadeelde 2] had Marktplaats- en SMS contact met een adverteerder met de naam [verdachte] die zichzelf ook ‘ [accountnaam 2] ’ of ‘ [accountnaam 5] ’ noemde, met telefoonnummer [telefoonnummer] . [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij in het verleden gebruikmaakte van dit telefoonnummer. De wederpartij heeft bovendien via SMS een Tikkie gestuurd van de Bunq bank. Het rekeningnummer waarop het geld is ontvangen betrof een Bunq-rekening op naam van [verdachte] . Als gegevens van de betreffende adverteerder werden aan aangever [benadeelde 7] verstrekt: [medeverdachte 2] , [adres 1] .
Deels werden er echter ook valse gegevens opgegeven: zo zou de [medeverdachte 1] met wie [benadeelde 5] contact had woonachtig zijn in Alkmaar, betrof de rekeninghouder naar wie [benadeelde 6] het aankoopbedrag overmaakte niet ‘ [medeverdachte 1] ’ maar ‘D’ [medeverdachte 1] (valse naam), en zou de [verdachte] met wie [benadeelde 2] contact had in Stadskanaal wonen.
Verschillende aangevers hebben geld overgemaakt naar rekeningnummers die op naam zijn gesteld van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , of de verdachte. [medeverdachte 3] is de dochter van [medeverdachte 1] , die destijds tezamen met [medeverdachte 1] en de verdachte stond ingeschreven op het adres [adres 2] .
Met betrekking tot rekeningnummer op naam van [medeverdachte 1] blijken uit het dossier het volgende: overboekingen van aangeefsters [benadeelde 4] en [benadeelde 5] naar rekeningnummer [rekeningnummer 1] , van aangeefster [benadeelde 6] naar rekeningnummer [rekeningnummer 2] en van aangeefster [benadeelde 8] naar rekeningnummer [rekeningnummer 3] . [betrokkene 1] heeft onder vermelding van ‘Nike air max 2017 nieuw zwart goud maat 41’, het met de aangifte van aangeefster [benadeelde 1] corresponderende geldbedrag overgemaakt aan [rekeningnummer 4] . Ook aangever [benadeelde 7] werd bewogen tot afgifte van een geldbedrag aan dat SNS-rekeningnummer. Aangever [benadeelde 3] boekte een bedrag over op het ABN-AMRO-rekeningnummer [rekeningnummer 5] . Uit het dossier blijkt dat beide rekeningnummers op naam staan van [medeverdachte 3] (dochter van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Ook hebben enkele aangevers geld overgemaakt naar rekeningen op naam van de verdachte. Door aangevers [benadeelde 9] en [benadeelde 2] zijn bedragen overgeboekt naar de rekeningnummers [rekeningnummer 6] respectievelijk [rekeningnummer 7] . Met betrekking tot de Bunq-bankrekening heeft verbalisant [verbalisant] gerelateerd dat door de Bunq-bank afbeeldingen zijn verstrekt van het Nederlandse identiteitsbewijs ten name van [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1992 tezamen met een videofragment van een manspersoon die zeer grote gelijkenis vertoonde met de foto van [verdachte] op het Nederlandse Identiteitsbewijs. Uit navraag bij de Bunq-bank is dit videofragment onderdeel van de verplichte wijze van identificatie van de rekeninghouder die een account bij Bunq-bank aanvangt (p. 250 dossier). Van vermissing of diefstal van bankpassen die behoren bij (een van de) Bunq-bankrekening(en) van de verdachte is het hof niet gebleken.
Ten laste van de verdachte acht het hof wettig en bewezen dat de verdachte direct betrokken is geweest bij negen gevallen van (Marktplaats)oplichting. Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Het hof overweegt ten aanzien van de vraag of sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking het volgende.
Blijkens verklaring van de verdachte van 18 juni 2020 woonde hij toen ongeveer 4,5 á 5 jaar samen met [medeverdachte 1] en haar 14-jarige dochter [medeverdachte 3] op het adres [adres 2] . Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat zij een gemeenschappelijke huishouding voerden. Daarnaast heeft zij verklaard dat zijzelf en de verdachte geen gezamenlijke rekening hebben, maar dat zij ieder hun eigen rekening hebben. De verdachte heeft zich – in ieder geval om de Bunq-bankrekeningen te openen – moeten identificeren met zijn identiteitsbewijs en een video-opname.
De verdachte heeft ook geen nadere – de onder I. en II. weergegeven voor betrokkenheid bij de oplichtingen redengevende omstandigheden ontzenuwende – verklaring gegeven, bijvoorbeeld voor hoe een en ander geheel buiten zijn medeweten zou kunnen hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van het hof is het dan ook niet aannemelijk dat de verdachte van niets heeft geweten en zich in het geheel niet heeft ingelaten met de op zijn naam gestelde bankrekeningen en geen briefpost heeft gezien met betrekking tot het openen van die rekeningen of de bankafschriften daarvan. Het is ook niet gebleken dat de verdachte de diverse bankrekeningen slechts heeft geopend om de inloggegevens daarvan vervolgens aan anderen te verstrekken.
Gelet op de onder I. en II. omschreven werkwijze, waarbij van meerdere personen de gegevens en rekeningnummers zijn gebruikt om een en ander te bewerkstellingen en er ook onderling bedragen naar rekeningen van de betrokken rekeninghouders worden overgeboekt, staat voor het hof vast dat alle deelnemers aan het samenwerkingsverband op de hoogte waren van deze handelwijze en is de verdachte naar het oordeel van het hof één van de deelnemers aan dit samenwerkingsverband. Op grond van het voorgaande oordeelt het hof dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte(n), welke samenwerking in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. De verdachte had daarbij naar het oordeel van het hof opzet op zowel het medeplegen als op de oplichting.
Opvallend is dat uit het dossier blijkt dat door gedupeerden overgeschreven geldbedragen nog diezelfde dag worden doorgestort naar de rekening [rekeningnummer 8] . Van deze rekening vonden betalingen aan supermarkt in [woonplaats] plaats en een afschrijving naar de tegenrekening van [woningcorporatie] met als omschrijving "huur augustus / [adres 2] [medeverdachte 1] ”. Het hof wordt daardoor gesterkt in zijn overtuiging dat sprake is geweest van medeplegen: de gelden waren immers onder meer bestemd voor de huur van de gemeenschappelijk woning en het dagelijks levensonderhoud van het gezin.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen medeplegen van oplichting tezamen en in vereniging met een of meerdere anderen. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van feit 2
Uit de bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof genoegzaam komen vast te staan dat de verdachte van misdrijf – te weten van het medeplegen van oplichting – afkomstige geldbedragen heeft verworven en voorhanden heeft gehad op op zijn naam gesteld bankrekeningen.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde
Met betrekking tot het witwassen door het voorhanden hebben van voorwerpen die afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, geldt het volgende.
Bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad stelt aangaande ‘het verwerven of voorhanden hebben’ als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder b, Sr, dat wanneer het gaat om het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, uit de bewijsmotivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het door eigen misdrijf verkregen voorwerp. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat (vgl. o.a. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:716, rov. 3.4.1; HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2344, rov. 2.3.; HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:78, rov. 3.2. en HR 6 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1820/1822, rov. 2.4.3). Daarbij geldt dat deze rechtsregels niet slechts betrekking hebben op het geval dat de verdachte het misdrijf waaruit de desbetreffende voorwerp(en) afkomstig zijn zelf heeft gepleegd, maar ook op het geval dat sprake is van medeplegen van dit misdrijf door de verdachte (vgl. HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1090, rov. 3.5.; HR 23 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1705, rov. 2.3. en HR 27 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3169, rov. 4.2.).
Het hof overweegt met betrekking tot de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde als volgt.
In het onderhavige geval gaat het om het bewezenverklaarde (medeplegen van) het verwerven en voorhanden hebben van voorwerpen – te weten geldbedragen van in totaal
€ 709,15 – die afkomstig zijn uit het door de verdachte en zijn mededader(s) zelf begane en onder 1 bewezenverklaarde misdrijf, waarbij geen sprake is van meer dan het enkele verwerven en voorhanden hebben van die geldbedragen. Van gedragingen van de verdachte die ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen is geen sprake, nu de bedragen werden gestort op te traceren rekeningen van verdachte en zijn medeverdachten.
Derhalve is het hof van oordeel dat het onder 2 bewezenverklaarde niet kan worden gekwalificeerd als een strafbaar feit. De verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging en het hof zal overeenkomstig beslissen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis,
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf zal worden opgelegd in verband met het tijdsverloop. Subsidiair is bepleit dat aan de verdachte geen hogere straf zal worden opgelegd dan de straf die door de politierechter is opgelegd.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting van [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] , [benadeelde 1] , [benadeelde 7] , [benadeelde 8] , [benadeelde 2] , [benadeelde 9] en [benadeelde 3] – die te goeder trouw via Marktplaats goederen wilden kopen – door zich telkens door middel van het hanteren van een valse naam, dan wel het op de mouw spelden van vertrouwenwekkende verhalen, verstrekken van (al dan niet valse) gegevens en doen van toezeggingen, voor te doen als bonafide verkoper. Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft het hof gelet op de mate waarin het vertrouwen van consumenten in verkoop via internet op bijvoorbeeld Marktplaats geschaad wordt door de bewezenverklaarde gedragingen als die van de verdachte, de mate waarin de slachtoffers zijn bedrogen en door het bewezenverklaarde financieel nadeel is toegebracht alsmede omstandigheid dat de verdachte kennelijk slechts heeft gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 13 december 2023. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, doch niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de aard en ernst van het feit – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles overziende is het hof van oordeel dat geen andere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 2 voorwaardelijk en met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden is. Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin de mate waarin het bewezenverklaarde schade teweeg heeft gebracht en de ernst van het feit onvoldoende tot uitdrukking komt.
Het hof heeft in zijn afweging in strafmatigende zin rekening gehouden met de door de politierechter bij onherroepelijk vonnis aan mededader [medeverdachte 1] opgelegde straf.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Schending van de redelijke termijn
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden, nu op grond van artikel 366 van het Wetboek van Strafvordering een verstekmededeling diende te worden betekend en het Openbaar Ministerie bij die betekening niet de nodige voortvarendheid heeft betracht. De advocaat-generaal heeft evenwel gerekwireerd dat het hof kan volstaan met de constatering van die overschrijding.
Het hof overweegt dat uit het dossier niet is gebleken dat de verstekmededeling binnen een jaar na het op 17 januari 2022 bij verstek gewezen vonnis is betekend, hetzij door betekening van de verstekmededeling aan de verdachte in persoon, hetzij door betekening van de verstekmededeling op de voet van het bepaalde in artikel 36e , tweede of derde lid van het Wetboek van Strafvordering. Het hof is op grond hiervan van oordeel dat de redelijke termijn in de fase tussen het bij verstek gewezen vonnis van de rechtbank en de datum waarop deze ter kennis van de verdachte is gekomen, is overschreden.
De betekening van de uitspraakmededeling heeft niet-in-persoon plaatsgevonden. De vertraging in die betekening en daarmee van de strafprocedure in zijn geheel komt voor rekening van de verdachte aangezien de verdachte zich naar het oordeel van het hof niet bereikbaar heeft gehouden voor aan hem toe te zenden mededelingen, nu hij blijkens de SKDB-staat van 25 mei 2023 vanaf 21 oktober 2021 tot 24 mei 2023 geregistreerd stond als Niet-Ingezetene. Het hof zal derhalve volstaan met een constatering van de overschrijding.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 100,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging gewezen op de mogelijkheid dat [benadeelde 2] , net als [benadeelde 1] , reeds schadeloos is gesteld door de verdachte.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 100,00. Het hof is in het geheel niet gebleken dat deze schade door de verdachte aan de benadeelde partij zou zijn vergoed. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2018, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Hoofdelijkheid mededader
Tot vergoeding van de schade is naast de verdachte ook de mededader gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 100,00. De verdachte en de medeverdachte zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 2 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 96,95 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, zodat de vordering in hoger beroep voor dat bedrag opnieuw aan de orde is.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging gewezen op de mogelijkheid dat [benadeelde 3] , net als [benadeelde 1] , reeds schadeloos is gesteld door de verdachte.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 3] als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 96,95. Het hof is in het geheel niet gebleken dat deze schade door de verdachte aan de benadeelde partij zou zijn vergoed. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2019, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de kosten en de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil.
Hoofdelijkheid mededader
Tot vergoeding van de schade is naast de verdachte ook de mededader gehouden. Zij zijn derhalve hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Indien en voor zover één van hen (een deel van) deze schade betaalt, zal ook de ander daardoor zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de medeverdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 3] is toegebracht tot een bedrag van € 96,95. De verdachte en de medeverdachte zijn daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen tot een bedrag van € 96,95, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 1 dag kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 80,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, nu de door haar geleden schade volledig is vergoed.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak. De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding, nu de door haar geleden schade volledig is vergoed.
Bij het vonnis waarvan beroep is de vordering integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft haar eerder gedane verzoek tot schadevergoeding in het wensenformulier d.d. 20 december 2023 verlaagd met een bedrag van € 87,52 en zij heeft daarbij geschreven dat zij dit bedrag op 4 oktober 2022 heeft ontvangen en dat het voor haar netjes is afgehandeld. Nu de geleden schade nihil is zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaring in de vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het onder 2 bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging;
verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro)als vergoeding van
materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is;
veroordeelt de verdachte in de kosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100,00 materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 2 dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 96,95 (zesennegentig euro en vijfennegentig cent)als vergoeding van
materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte met zijn mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is;
veroordeelt de verdachte in de kosten en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 96,95materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 1 dag kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M.F. van de Ven, griffier,
en op 28 februari 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W.F. Koolen en A.M.M.F. van de Ven zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.