Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Procesgang
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
22 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van gewoontewitwassen, waarbij het Openbaar Ministerie cassatie heeft ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. Het Hof had de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het witwassen van bepaalde geldbedragen, omdat niet kon worden uitgesloten dat deze afkomstig waren uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak, met name ECLI:NL:HR:2016:2842, en oordeelt dat het Hof niet voldoende gemotiveerd heeft waarom de bedragen onmiddellijk afkomstig zouden zijn uit een eigen misdrijf van de verdachte. De enkele omstandigheid dat de afkomst niet kan worden uitgesloten, is onvoldoende om tot een veroordeling te komen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering bij de beoordeling van de herkomst van goederen in het kader van witwassen.