ECLI:NL:HR:2015:1705

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
13/04731
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en de herkomst van voorwerpen in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor witwassen, waarbij het Hof had vastgesteld dat hij een aanzienlijk geldbedrag, afkomstig uit hennepteelt, had bewaard in een kluis in zijn woning. De verdachte stelde dat het geld toebehoorde aan zijn zwager en dat hij niet betrokken was bij de criminele herkomst van het geld. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld. De Hoge Raad concludeerde dat de bewijsmiddelen voldoende waren om te concluderen dat het geldbedrag niet onmiddellijk uit een eigen misdrijf afkomstig was, en dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de middelen voor het overige ook niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering bij het vaststellen van schuldwitwassen, vooral wanneer het gaat om de herkomst van voorwerpen die mogelijk uit een misdrijf afkomstig zijn.

Uitspraak

23 juni 2015
Strafkamer
nr. S 13/04731
EC/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 24 september 2013, nummer 21/000198-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer over het oordeel van het Hof dat wat betreft het in de bewezenverklaring onder 3 genoemde geldbedrag sprake is van medeplegen van "witwassen".
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 16 april 2011 te De Meern tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen, waaronder een (groot) geldbedrag (te weten in totaal 295.055 euro) en/of een horloge (merk Versace) voorhanden heeft gehad, en de herkomst verhuld terwijl hij, verdachte en zijn mededader wist(en) dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
"27. Het proces-verbaal van binnentreden woning, met nummer PL 091A 2011084741-2, van 16 april 2011, opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie regio Utrecht, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven (bladzijdes 516-518 van zaakdossiers 3 en 4):
Tijdens de doorzoeking op 16 april 2011 in de woning van verdachte aan de [a-straat 1] in [plaats] werd op de tweede verdieping achter een zogenaamd knieschot een kluis aangetroffen. In een kistje vlakbij de toegang naar het knieschot werd een rood doosje aangetroffen met een code. In de kluis zaten onder meer een grote hoeveelheid geld en merkhorloges. Er werd onder meer aangetroffen en inbeslaggenomen:
39 pakketjes van elk 100 biljetten van 20 euro
44 pakketjes van elk 100 biljetten van 50 euro
1 biljet van 50 euro
In totaal werd een geldbedrag van 298.050 euro aangetroffen.
28. Het proces-verbaal van verhoor, met nummer VE01.02, van 18 april 2011 (bladzijdes 561-564 van zaakdossiers 3 en 4), opgemaakt door [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden voornoemd, voor zover inhoudende als verklaring van [medeverdachte 3], zakelijk weergegeven (bladzijde 563):
Er is bij een doorzoeking in de woning van mijn zus een kluis aangetroffen met een aanzienlijk geldbedrag. Het geld en de andere spullen die in de kluis zaten waren alle van mij. Ik heb goed geld verdiend met de hennepteelt. In de kluis zat ongeveer 300.000 euro. Dat geld heb ik verdiend met wietteelt.
29. Het proces-verbaal van verhoor van 17 april 2011, met nummer PL09JA 2011085049-40, opgemaakt door [verbalisant 4], brigadier, [verbalisant 5], hoofdagent, beiden van politie Utrecht voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven (bladzijdes 646-650 van zaakdossiers 3 en 4):
De kluis heeft een sleutel en een code. Er zijn drie mensen die dat weten. Ik heb de code op een briefje staan. Ik, mijn vrouw en iemand anders hebben die code. Ik had de kluis twee of tweeëneenhalf jaar in huis. Ik schat dat de kluis een keer in de twee of drie maanden open gaat. Ik ben daar wel eens bij geweest. Er zaten stapeltjes bankbiljetten in.
30. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, afgelegd op 5 december 2011, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het geld dat in de kluis zat was van de broer van mijn vrouw, te weten [medeverdachte 3]."
2.3.
Het middel doet een beroep op recente rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder het verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. Die rechtspraak komt er - kort gezegd - op neer dat in zulke gevallen bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld-)witwassen in die zin dat dan uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Deze rechtsregels hebben slechts betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan of medegepleegd misdrijf (vgl. HR 21 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1090).
2.4.
Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het in de bewezenverklaring onder 3 genoemde geldbedrag, dat afkomstig is uit de hennepteelt, toebehoorde aan de zwager van de verdachte en dat dit geldbedrag door de verdachte voor zijn zwager in een kluis in zijn woning werd bewaard. Het kennelijke oordeel van het Hof dat te dezen geen sprake is van een onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig voorwerp getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dit oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel faalt in zoverre.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 juni 2015.