Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van de middelen voor het overige
4.Beslissing
23 juni 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor witwassen, waarbij het Hof had vastgesteld dat hij een aanzienlijk geldbedrag, afkomstig uit hennepteelt, had bewaard in een kluis in zijn woning. De verdachte stelde dat het geld toebehoorde aan zijn zwager en dat hij niet betrokken was bij de criminele herkomst van het geld. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld. De Hoge Raad concludeerde dat de bewijsmiddelen voldoende waren om te concluderen dat het geldbedrag niet onmiddellijk uit een eigen misdrijf afkomstig was, en dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd opgemerkt dat de middelen voor het overige ook niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering bij het vaststellen van schuldwitwassen, vooral wanneer het gaat om de herkomst van voorwerpen die mogelijk uit een misdrijf afkomstig zijn.