ECLI:NL:GHSHE:2024:520

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
21 februari 2024
Zaaknummer
22/01187
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) met betrekking tot Ford Edge

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 10 mei 2022 het beroep ongegrond verklaarde. De inspecteur van de Belastingdienst had een naheffingsaanslag Bpm opgelegd aan belanghebbende voor de registratie van een Ford Edge. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, dat door de inspecteur gegrond werd verklaard, maar de naheffingsaanslag bleef bestaan. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur voldoende rekening had gehouden met de waardevermindering van de auto, maar belanghebbende was het daar niet mee eens en ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting op 11 januari 2024 werd de zaak behandeld. Belanghebbende stelde dat de inspecteur onvoldoende rekening had gehouden met de waardevermindering van de auto door de afwijkende velgen en schade. Het hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen. De inspecteur had de handelsinkoopwaarde van de auto vastgesteld op € 16.900, en het hof bevestigde deze waarde. Het hof concludeerde dat de schade aan de auto als normale gebruiksschade moest worden aangemerkt en dat belanghebbende niet had aangetoond dat er sprake was van meer dan normale gebruiksschade.

Het hof oordeelde verder dat de rechtbank de proceskostenvergoeding correct had vastgesteld en dat er geen aanleiding was om het griffierecht te vergoeden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/01187
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 10 mei 2022, nummer BRE 21/2163, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: Bpm) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 21 maart 2019 op aangifte een bedrag van € 3.145 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig Ford Edge met VIN nummer eindigend op [VIN-nummer] (hierna: de auto). De auto is een gebruikt (marge)voertuig dat in Nederland is ingevoerd.
2.2.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [A BV] van 19 februari 2019. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 16.900. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een internationaal marktonderzoek naar vraagprijzen van vergelijkbare auto’s. Voorts heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 13.275 en daarvan een bedrag van € 9.400, ofwel 71%, in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 7.500.
2.3.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door de heer [persoon] , werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (hierna: de taxateur van DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 8 maart 2019. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld op € 17.231. De taxateur van DRZ heeft in het rapport geen schade geconstateerd die op de handelsinkoopwaarde in mindering kan worden gebracht. De taxateur van DRZ heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat daarom vastgesteld op € 17.231. In onderdeel 4c. ‘Bevindingen/opmerkingen’ is het volgende opgenomen:
“Alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade* worden aangemerkt. Hierdoor wordt er geen waardevermindering aan het voertuig toegekend.
*(Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en kilometerstand van het voertuig).
Het voertuig staat op stalen velgen met wieldoppen, niet zoals opgegeven op lichtmetalen velgen.”
2.4.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 8.897. Met dagtekening 31 januari 2020 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag Bpm opgelegd naar een bedrag van € 5.752. Tevens is bij beschikking € 4 belastingrente in rekening gebracht.
2.5.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag verminderd met een bedrag van € 527. Het bedrag aan in rekening gebrachte belastingrente is gehandhaafd. Tevens heeft de inspecteur een kostenvergoeding voor bezwaar toegekend van € 530.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 541 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 181 aan hem vergoedt.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Heeft de inspecteur voldoende rekening gehouden met waardevermindering omdat de auto stalen velgen met wieldoppen heeft of vanwege schade.
Kan belanghebbende een beroep doen op de koerslijst van AutolexPro voor een Lancia Voyager?
Heeft de rechtbank het bedrag van de proceskosten juist vastgesteld?
3.2.
Belanghebbende heeft zijn stelling dat de inspecteur onvoldoende rekening heeft gehouden met waardevermindering wegens een afwijkende uitvoering voor de Verenigde Staten van met name de koplampen van de auto expliciet en zonder voorbehoud ter zitting ingetrokken. Voorts heeft belanghebbende zijn stelling dat de taxateur van DRZ niet voldoende deskundig en onafhankelijk is expliciet en zonder voorbehoud ter zitting ingetrokken.
3.3
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vaststelling van een hogere proceskostenvergoeding, en primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 3.935. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vraag i. (waardevermindering)
4.1.
Het hof stelt voorop dat de verschuldigde Bpm met betrekking tot gebruikte personenauto’s wordt berekend met inachtneming van een vermindering. [1] Deze vermindering is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de Bpm op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen. [2] De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de toepasselijkheid en de omvang van die vermindering rusten op de belastingplichtige. [3] De vermindering heeft tot doel om bij de heffing van Bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met een (bij benadering) reële waardedaling van het desbetreffende voertuig. [4]
4.2.
De wet- en regelgever heeft voorzien in drie methoden waaruit - met inachtneming van bepaalde voorwaarden - kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken, namelijk door een verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, onder overlegging van een kopie van de passage uit die koerslijst waaraan de toegepaste afschrijving is ontleend, ofwel door een verklaring van een onafhankelijke, erkende taxateur dat de in het taxatierapport opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan de hand van een gedegen fysieke opname van het motorrijtuig, onder vermelding van datum, begin- en eindtijd van deze fysieke opname en naam, adres en woonplaats van degene die de taxatie feitelijk heeft verricht. Indien de belastingplichtige geen gebruik maakt van één van de hiervoor bedoelde opgaven, wordt de afschrijving bepaald aan de hand van de in artikel 8, lid 5, Uitvoeringsregeling Bpm voorziene afschrijvingstabel. Hetgeen hiervoor onder 4.1. is overwogen brengt mee dat de belastingplichtige die kiest voor één van die methodes, in geval van gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de feiten aannemelijk dient te maken die meebrengen (a) dat die methode in zijn geval mag worden toegepast en (b) dat toepassing van die methode leidt tot de door hem verdedigde waardedaling. [5]
4.3.
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat geen rekening is gehouden met het gegeven dat de auto stalen velgen met plastic wieldoppen heeft en niet is voorzien van de standaard (af-fabriek) lichtmetalen velgen. Voorts stelt belanghebbende dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat geen rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde waardevermindering in verband met schade aan de auto. Belanghebbende stelt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade.
4.4.
Het is aan belanghebbende om de waardevermindering in verband met de afwijkende velgen en schade aannemelijk te maken. Belanghebbende heeft haar stelling dat de auto af-fabriek wordt geleverd met lichtmetalen velgen niet met nadere stukken onderbouwd en daarmee niet aannemelijk gemaakt. Het hof is van oordeel dat het feit dat de auto stalen velgen met plastic wieldoppen heeft, daarom niet tot een waardevermindering kan leiden.
4.5.
Ten aanzien van de waardevermindering vanwege schade overweegt het hof als volgt. Beide partijen hebben een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan zijn foto’s overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapport opgenomen.
4.6.
Normale gebruiksschade kan niet in mindering gebracht worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en letter c, Wet Bpm dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
Voor zover belanghebbende in dit verband heeft verwezen naar beleid van de autobranche met betrekking tot het onderscheid tussen normale gebruikssporen en schade geldt dat niet gebleken is dat dit beleid van de Belastingdienst betreft, zodat de inspecteur niet gehouden is dit beleid toe te passen.
4.7.
Het hof is van oordeel dat de gepresenteerde schade is aan te merken als normale gebruikssporen, mede in acht genomen de leeftijd van de auto (circa vijf jaar en zeven maanden oud) en het aantal gereden kilometers (circa 181.000 kilometer). Belanghebbende heeft, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade.
Vraag ii (beschikbaarheid koerslijst)
4.8.
Belanghebbende stelt dat nu geen koerslijst beschikbaar is van een Ford Edge en voertuigen van dit merk en type niet eerder in het kentekenregister zijn geregistreerd in Nederland, aansluiting gezocht kan worden bij de koerslijstwaarde van voertuigen van een ander merk en type. Belanghebbende stelt dat de koerslijstwaarde van AutoTelex Pro met betrekking tot een Lancia Voyager 3.6 V6 kan worden gebruikt om de handelsinkoopwaarde van de Ford Edge te bepalen.
4.9.
De inspecteur betwist dat de Lancia Voyager een vergelijkbare auto is. De inspecteur is van mening dat voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde dient te worden aangesloten bij het in het door [A BV] opgestelde taxatierapport genoemde (internationaal) marktonderzoek.
4.10.
Het hof stelt bij beoordeling van deze stelling voorop dat het wettelijk systeem diverse afschrijvingsmethoden biedt, zoals hierboven onder 4.2. is uiteengezet. De afschrijving kan vastgesteld worden aan de hand van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst (artikel 10, lid 7, Wet BPM 1992), een taxatierapport (artikel 10, lid 8, Wet BPM 1992) en de forfaitaire afschrijvingstabel. Hierbij dient opgemerkt te worden dat uitsluitend gebruik gemaakt kan worden van een taxatierapport indien sprake is van een schadevoertuig (artikel 10, lid 8, letter a, Wet BPM 1992) dan wel een voertuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst (artikel 10, lid 8, letter b, Wet BPM 1992) en dat de forfaitaire afschrijvingstabel wordt toegepast indien een belanghebbende geen afschrijvingsmethode kiest respectievelijk de door belanghebbende gekozen afschrijvingsmethode wordt verworpen. De forfaitaire afschrijvingstabel fungeert in zoverre als een vangnet.
4.11.
Naar het oordeel van het hof kan uitsluitend gebruik gemaakt worden van de optie om de afschrijving aan de hand van een koerslijst vast te stellen indien een koerslijst van een voertuig van hetzelfde merk en type beschikbaar is. Het hof acht dit niet in strijd met artikel 110 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) aangezien uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) volgt dat bij het vaststellen van de afschrijving het voertuig waarvan de kenmerken, waaronder het model, het type, de aandrijving en de uitrusting, het dichtst aanleunen bij die van het ingevoerde voertuig als referentievoertuig geldt. [6] Een personenauto van hetzelfde merk en type leunt, naar het oordeel van het hof, qua kenmerken per definitie het dichtst aan bij de kenmerken van de desbetreffende auto. [7]
4.12.
Het hof acht daarnaast van belang dat voor het geval geen koerslijst van het desbetreffende merk en type voertuig beschikbaar is, zoals hierboven onder 4.10. is uiteengezet, een belastingplichtige ervoor kan kiezen om de afschrijving aan de hand van een taxatierapport vast te stellen. Naar het oordeel van het hof dient bij toetsing van één van de in de Wet BPM 1992 opgenomen afschrijvingsmethoden aan artikel 110 VWEU namelijk acht te worden geslagen op de overige methoden die deze wet biedt en waarop de belastingplichtige zich had kunnen beroepen. Beoordeeld dient immers te worden of de nationale wet waarborgt dat voldoende mogelijkheden bestaan om zeker te stellen dat bij de heffing van BPM ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto een reële waardedaling in aanmerking wordt genomen dan wel een waarde wordt geschat die de werkelijke waarde zeer sterk benadert. [8] Naar het oordeel van het hof wordt dit ook voor voertuigen waarvoor geen koerslijst beschikbaar is voldoende gewaarborgd door de keuze die de wet qua afschrijvingsmethoden biedt.
4.13.
Het voorgaande wordt niet anders indien op het moment van het doen van aangifte nog nooit eerder een voertuig van hetzelfde merk en type in het Nederlandse kentekenregister is geregistreerd. [9]
4.14.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Ford Edge niet voorkomt in enige koerslijst. De inspecteur heeft gemotiveerd bestreden dat de Lancia Voyager 3.6 V6 een vergelijkbare auto is. Daartegenover heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat beide auto’s vergelijkbaar zijn zodat kan worden uitgegaan van de koerslijst die hoort bij een Lancia Voyager 3.6 V6. Het hof is daarom van oordeel dat de inspecteur de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat terecht heeft vastgesteld op € 16.900.
iii: Proceskostenvergoeding rechtbank
4.15.
De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500 en heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 541. Belanghebbende stelt – onder verwijzing naar het arrest Hoge Raad 27 mei 2022 [10] – dat dit € 759 moet zijn.
4.16.
De rechtbank is inderdaad uitgaan van het verkeerde tarief gelet op voornoemd arrest. Het hof zal om die reden de proceskostenvergoeding opnieuw vaststellen.
De enige reden voor toekenning van een proceskostenvergoeding was gelegen in het feit dat de redelijke termijn was overschreden. De rechtbank heeft de minister om die reden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade. Het beroep van belanghebbende zelf was ongegrond. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023 [11] , bestaat in dat geval recht op een proceskostenvergoeding van 1 punt x € 875 x 0,25 (gewicht van de zaak) = € 218,75. Dit betekent dat de door de rechtbank vastgestelde vergoeding niet te laag is vastgesteld.
Tussenconclusie
4.17.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.18.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.19.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door J. Wessels, voorzitter, T.A. Gladpootjes en J.M. van der Vegt, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
M.A.M. van den Broek J. Wessels
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 1, Wet Bpm.
2.Artikel 10, lid 2, Wet Bpm.
3.Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3.
4.Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323, r.o. 3.1.2.
5.Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.2.4.
6.Zie onder meer HvJ EU 19 september 2002, ECLI:EU:C:2002:505
7.Hof ’s-Hertogenbosch 9 februari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:567, r.o. 4.9.
8.Vgl. Hoge Raad 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1666 en hof Arnhem-Leeuwarden 15 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10516.
9.Hof ’s-Hertogenbosch 15 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1894.
10.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.
11.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.