ECLI:NL:GHSHE:2024:2646

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
22/2280
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde onroerende zaak en schending van bestuursrechtelijke bepalingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De belanghebbende, eigenaar van een gerenoveerde hoekwoning, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde op € 337.000 had vastgesteld. De rechtbank Limburg had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat er geen schending was van artikel 6:17 en 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 40 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Het hof concludeerde dat de heffingsambtenaar de waarde niet te hoog had vastgesteld en dat de argumenten van de belanghebbende, waaronder de geuroverlast van een nabijgelegen restaurant, niet voldoende waren om de waarde te verlagen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en een afschrift werd op dezelfde dag in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 22/2280
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 14 oktober 2022, nummer ROE 22/10, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres 1] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens zijn onder andere de aanslagen onroerendezaakbelastingen en watersysteemheffing voor het jaar 2021 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak in Mijn Rechtspraak wordt geplaatst.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, een gerenoveerde hoekwoning met bouwjaar 1976 en een inhoud van 389 m3. De onroerende zaak heeft een dakkapel, een aangebouwde garage en een overkapping en is gelegen op een perceel met een oppervlakte van 230 m2. Belanghebbende heeft de onroerende zaak gekocht op 13 juli 2020 voor € 352.000.
2.2.
De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar per de waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld op € 337.000.
2.3.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking. In het bezwaarschrift verzoekt belanghebbende om toezending van de matrix, de grondstaffel en het taxatieverslag van het onderhavige en het voorgaande belastingjaar.
2.4.
In de bezwaarfase is het taxatieverslag verstrekt. Daarop staan de KOUDV- en liggingsfactoren alsmede de grondstaffel van de woning en van de gehanteerde vergelijkingspanden en de transactiedata, de verkoopprijzen en WOZ-waarden van de vergelijkingspanden. Op 28 mei 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
2.5.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak gehandhaafd.
2.6.
De heffingsambtenaar heeft in de beroepsfase een taxatierapport van 1 februari 2022 van taxateur [taxateur] overgelegd. De taxateur heeft de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum vastgesteld op € 346.000. Dit is gedaan op basis van het eigen verkoopcijfer van de onroerende zaak (van € 352.000 op 13 juli 2020). Naast gegevens van de onroerende zaak, bevat de matrix gegevens van twee vergelijkingspanden, die evenals de onroerende zaak hoekwoningen betreffen en zijn gelegen in [woonplaats] , te weten:
  • [adres 2] , op 18 februari 2020 verkocht voor € 327.500;
  • [adres 3] , op 15 april 2020 verkocht voor € 310.000.
Ter ondersteuning van het taxatierapport is een matrix bijgevoegd waarin de waardes van de vergelijkingspanden en de onroerende zaak nader zijn gespecificeerd.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is (1) of de heffingsambtenaar artikel 6:17 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en/of artikel 7:4, lid 4, Awb en/of artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft geschonden, (2) of de heffingsambtenaar het motiveringsbeginsel heeft geschonden en (3) of de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2020 te hoog is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de WOZ-waarde tot € 289.000.
3.3.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
(1) Schending artikel 6:17 Awb en/of artikel 7:4, lid 4, Awb en/of artikel 40, lid 2, Wet WOZ
4.1.
Belanghebbende stelt zich allereerst op het standpunt dat de heffingsambtenaar niet alle door belanghebbende verzochte stukken aan diens gemachtigde heeft toegezonden. Hiermee doelt belanghebbende op de grondstaffel en de matrix. Belanghebbende baseert zijn standpunt op artikel 6:17 Awb. Daarnaast diende de heffingsambtenaar op basis van artikel 7:4, lid 4, Awb dan wel artikel 40, lid 2, Wet WOZ de op de zaak betrekking hebbende stukken – waaronder de matrix, de grondstaffel en de iWOZ-kaarten – aan belanghebbende toe te zenden, aldus nog steeds belanghebbende.
4.2.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6:17 Awb slechts wordt geregeld aan wie bepaalde stukken moeten worden toegezonden. Hieruit kan, anders dan belanghebbende voorstaat, geen algemene toezendplicht worden afgeleid. Voorts kan uit artikel 6:17 Awb, ook anders dan belanghebbende kennelijk meent, niet worden afgeleid dat de heffingsambtenaar gehouden zou zijn een waardeberekening met matrix op te maken.
4.3.
Ten aanzien van belanghebbendes beroep op artikel 7:4, lid 4, Awb merkt het hof op dat uit de totstandkomingsgeschiedenis blijkt dat het in die bepaling voorziene recht op afschrift van stukken in de wet is neergelegd in aansluiting op het inzagerecht als bedoeld in artikel 7:4, lid 2, Awb. Hieruit moet worden afgeleid dat op de voet van artikel 7:4, lid 4, Awb geen recht bestaat op afschriften van stukken indien, zoals in dit geval, geen gebruik is gemaakt van het hiervoor bedoelde inzagerecht. [1]
4.4.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 augustus 2023 [2] geoordeeld dat op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen, en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de woning, een afschrift van die gegevens moet worden verstrekt.
4.5.
Het hof stelt vast dat belanghebbende aan de heffingsambtenaar een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan tot het verstrekken van bepaalde gegevens, te weten de matrix, de grondstaffel en het taxatieverslag van het onderhavige en het voorgaande belastingjaar. De heffingsambtenaar heeft het taxatieverslag van het onderhavige belastingjaar toegezonden (zie onder 2.4). In het taxatieverslag is de grondstaffel vermeld. Voor zover belanghebbende betoogt dat de heffingsambtenaar gehouden was om ook een matrix te verstrekken, faalt die klacht omdat pas bij het taxatierapport in de beroepsfase een matrix is opgesteld. Die matrix heeft dus niet ten grondslag gelegen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak en valt daarom buiten de reikwijdte van artikel 40, lid 2, Wet WOZ. Belanghebbende heeft tevens verzocht om de matrix, de grondstaffel en het taxatieverslag van het
voorgaandebelastingjaar. Ook hiervoor geldt dat deze stukken niet ten grondslag hebben gelegen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak en dat de heffingsambtenaar niet gehouden was die stukken toe te zenden.
(2) Schending motiveringsbeginsel
4.6.
Belanghebbende bestrijdt dat de uitspraak op bezwaar deugdelijk is gemotiveerd en voert daartoe aan dat hetgeen op de hoorzitting is besproken niet volledig is weergegeven.
4.7.
De rechtbank heeft omtrent het geschilpunt of de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het motiveringsbeginsel heeft geschonden het volgende overwogen:
‘3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Verweerder heeft immers in het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet dat hij in weerwil van datgene wat in bezwaar naar voren is gebracht, nog steeds van mening is dat het primaire besluit terecht is opgelegd. Bovendien hoeft het enkele feit dat het bestreden besluit onvoldoende zou zijn gemotiveerd, niet te leiden tot vernietiging. Een dergelijk gebrek hoeft immers niet te betekenen dat het primaire besluit niet terecht is opgelegd en een eventueel motiveringsgebrek kan in beroep worden hersteld. In dit geval is verweerder in beroep meer uitgebreid op de standpunten van eiser ingegaan en heeft eiser daarop bij conclusie van repliek kunnen reageren. Eiser is – zo er al sprake zou zijn van een niet toereikende motivering - niet in zijn processuele belangen geschaad. De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 9 april 2020 (ECLI:NL:GHSHE:2020:1200).’
4.8.
Het hof verenigt zich met dit oordeel van de rechtbank en verwerpt de stelling van belanghebbende dat de uitspraak op bezwaar onvoldoende zou zijn gemotiveerd. Anders dan belanghebbende meent omvat het vereiste van een deugdelijke motivering niet de verplichting om het besprokene tijdens een hoorzitting volledig weer te geven in de uitspraak op bezwaar. De eisen die aan de motivering worden gesteld, hangen samen met de aard van de motivering van hetgeen is aangevoerd. In de uitspraak op bezwaar is ingegaan op de door de gemachtigde van belanghebbende in bezwaar ingenomen stellingen. Dat belanghebbende (of zijn gemachtigde) zich niet kan vinden in de argumentatie van de heffingsambtenaar of op een uitgebreidere motivering rekende, betekent niet dat de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd. Overigens heeft belanghebbende op geen enkele wijze aangegeven welke punten zouden ontbreken in de uitspraak op bezwaar.
(3) Waarde van de onroerende zaak
4.9.
De waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. [3] Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer die dient te worden vastgesteld op de prijs die bij aanbieding voor verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn besteed.
4.10.
Indien een onroerende zaak kort na de waardepeildatum wordt gekocht, moet in de regel ervan worden uitgegaan dat de waarde in het economisch verkeer overeenkomt met de koopsom die destijds voor de onroerende zaak is betaald, tenzij de partij die zich daarop beroept feiten of omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat de koopsom niet de waarde weergeeft. [4] Indien uit het eigen aankoopcijfer de waarde op de waardepeildatum is aangetoond, dan maakt het niet uit dat de waardebepaling op grond van de vergelijkingsmethode [5] tot een andere uitkomst leidt.
4.11.
De bewijslast met betrekking tot de waarde rust op de heffingsambtenaar. Bij de beoordeling van de vraag of de heffingsambtenaar aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, dient ook rekening te worden gehouden met wat belanghebbende heeft aangevoerd. [6] Daarbij geldt dat indien belanghebbende een beroep doet op feiten en omstandigheden die volgens hem tot een lagere waardering van de onroerende zaak leiden, het aan hem is te stellen, en bij betwisting te bewijzen, dat dergelijke feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan. Slaagt belanghebbende daarin, dan brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat de heffingsambtenaar aannemelijk dient te maken dat met die feiten en omstandigheden bij het vaststellen van de waarde voldoende rekening is gehouden. [7]
4.12.
Ter onderbouwing van de beschikte waarde wijst de heffingsambtenaar op het in de beroepsfase opgemaakte taxatierapport met waardematrix (zie onder 2.6). Daarin is de waarde primair vastgesteld op basis van het eigen aankoopcijfer. Niet in geschil is dat het eigen aankoopcijfer kan dienen als vertrekpunt voor de waardebepaling. Belanghebbende bepleit echter een lagere waarde, te weten een waarde van € 289.000, omdat volgens hem onvoldoende rekening is gehouden met de geuroverlast van het naastgelegen Indiaas afhaalrestaurant. Daarnaast heeft belanghebbende gewezen op de slechte staat van de carport en enkele gebreken aan de binnenzijde [8] .
4.13.
Het hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met het taxatierapport aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikte waarde niet te hoog is. Het hof zal hierna uitleggen hoe hij tot dit oordeel is gekomen. Daarbij zal worden ingegaan op hetgeen belanghebbende tegen de beschikte waarde heeft aangevoerd. Aan de beoordeling van de door belanghebbende zelf bepleite waarde van de onroerende zaak komt het hof gelet op het voorgaande niet toe.
4.14.
Ten aanzien van de door belanghebbende gestelde slechte staat van de carport en de gebreken aan de binnenzijde is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat de waardedrukkende effecten hiervan geacht worden te zijn verdisconteerd in het eigen aankoopcijfer. Ten aanzien van de ligging naast een Indiaas afhaalrestaurant en de gestelde geurhinder is het hof eveneens van oordeel dat deze effecten geacht worden te zijn verdisconteerd in het eigen aankoopcijfer, omdat het Indiaas afhaalrestaurant op aankoopdatum reeds in de naastgelegen woning was gevestigd en belanghebbende ter zake een onderzoeksplicht heeft. Van een verborgen gebrek is dus geen sprake. Bovendien vormt de geur door de aanwezigheid van een naastgelegen Indiaas afhaalrestaurant geen objectieve factor die bij de waardebepaling moet worden betrokken, maar betreft het een subjectief aspect dat bij de waardebepaling buiten beschouwing moet blijven. Aan de geloofwaardige verklaringen over de woonbeleving door belanghebbende en het ingebrachte stuk ‘Van een hardnekkige currygeur afkomen’ van [A] kan dus – anders dan belanghebbende kennelijk meent – niet de gevolgtrekking worden verbonden dat de gevolgen van de aanwezigheid van een naastgelegen Indiaas afhaalrestaurant de overwegingen van een meest biedende gegadigde negatief zullen beïnvloeden. De vergelijking met de door de gemachtigde van belanghebbende tijdens de zitting benoemde uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 2020 [9] gaat niet op, omdat in die zaak aan de geuroverlast van de ondergrondse afvalcontainers, anders dan hier, wél een objectief waardedrukkend effect kon worden toegekend. Bovendien was in die zaak kennelijk [10] geen sprake van een situatie als de onderhavige waarin de waardedrukkende effecten (geacht worden te) zijn verdisconteerd in het eigen aankoopcijfer. Nu belanghebbende verder geen feiten of omstandigheden heeft gesteld en aannemelijk heeft gemaakt die een afwijking op het (geïndexeerde) eigen aankoopcijfer rechtvaardigen, is het hof van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
Tussenconclusie
4.15.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.16.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.17.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door W.A.P. van Roij, raadsheer, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De raadsheer,
A.S. van Middelkoop W.A.P. van Roij
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 15 maart 2024, ECLI:NL:HR:2024:289, r.o. 4.2.1.
2.Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, r.o. 3.2.1.
3.Artikel 17, lid 2, Wet WOZ.
4.Hoge Raad 29 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8610, r.o. 3.4.
5.Artikel 4, lid 1, letter a, Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ.
6.Hoge Raad 14 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4300, r.o. 3.3.
7.Hoge Raad 12 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:571, r.o. 4.2.3.
8.Belanghebbende noemt slecht stucwerk, stopcontacten zonder randaarde, slecht schilderwerk, verouderde toiletten, oude radiatoren, condensvorming, gedateerde keuken en badkamer, slechte kitranden en scheurvorming.
10.De uitspraak maakt geen melding van een eigen transactiecijfer; als daarvan sprake zou zijn geweest had vermelding daarvan in de rede gelegen gelet op het in voetnoot 4 genoemde arrest van de Hoge Raad.