ECLI:NL:GHSHE:2024:2525

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
22/1651
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-beschikking en schending hoorplicht door heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een WOZ-beschikking. De belanghebbende, eigenaar van twee woningen, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woningen door de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven. De heffingsambtenaar had de hoorplicht geschonden door de belanghebbende niet adequaat uit te nodigen voor een hoorzitting. Ondanks deze schending oordeelde het hof dat de belanghebbende geen nadeel had ondervonden, omdat hij geen inhoudelijke gronden had aangevoerd tegen de WOZ-beschikking. Het hof concludeerde dat de schending van de hoorplicht kon worden gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast verzocht de belanghebbende om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar het hof wees dit verzoek af, omdat er geen materieel geschil was aangetoond en de belanghebbende geen inhoudelijke klachten had geuit. Het hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/1651
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 5 september 2022, nummer SHE 21/2188, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van de woningen [adres 1] en [adres 2] vastgesteld. Op hetzelfde biljet zijn de aanslagen onroerendezaakbelastingen eigenaar woning en de aanslagen rioolheffing eigenaar voor het jaar 2019 bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend en belanghebbende heeft daarop met nadere stukken gereageerd.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn namens de heffingsambtenaar [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] verschenen. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Belanghebbende is uitgenodigd om ter zitting te verschijnen bij brief van het hof van 20 maart 2024, met vermelding van datum, plaats en tijdstip van de zitting. Op 27 maart 2024 heeft het hof vervolgens een brief met de naam: ‘gewijzigd tijdstip mondelinge behandeling’ aan partijen gestuurd met de volgende inhoud:
‘In de eerder aan u gestuurde uitnodiging voor de mondelinge behandeling heeft het gerechtshof u bericht dat de zitting op vrijdag 28 juni 2024 om 12.00 uur begint. Om organisatorische redenen is de aanvangstijd gewijzigd naar 10.45 uur.’
Deze brief, met track & trace-code [code] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres van zijn gemachtigde [gemachtigde] . Tot de gedingstukken behoort een kopie van de lijst van aangetekende verzendbewijzen en een schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat de brief is afgehaald op een PostNL-locatie op 28 maart 2024.
1.6.
Op de zitting van 28 juni 2024, om 10.45 uur, zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaak met nummer 22/2253.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woningen.
2.2.
Belanghebbende is gehuwd met [de man] (hierna: [de man] ) en deze heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de beschikking. In het bezwaarschrift is vermeld:
‘Betreft: bezwaarschrift tegen uw beschikking d.d. 28 februari 2019 met kenmerk [kenmerk] (subjectnr. [subjectnummer] )
Geachte heer, mevrouw,
Namens [belanghebbende] te [woonplaats] , cliënt, maak ik, op nog nader aan te geven gronden,
bezwaar tegen uw opgemelde beschikking. Er wordt om een nadere termijn gevraagd teneinde de gronden aan te vullen.
Cliënt verzoekt in ieder geval om een vergoeding op grond van artikel 7:15 Awb wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast verzoek ik u om telefonisch te worden gehoord ter zake van dit bezwaarschrift. Tot slot verzoek ik u mij namens cliënt om, mede in het licht van het beginsel van hoor en wederhoor, alle zaakstukken in dit dossier te doen toekomen zodat deze bestudeerd kunnen worden.’
2.3.
De heffingsambtenaar heeft op 4 juli 2019 uitspraak op bezwaar gedaan, waarin het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard omdat het bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevat. Die uitspraak op bezwaar is door de rechtbank vernietigd. [1] De rechtbank heeft de heffingsambtenaar opgedragen opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
2.4.
Na die opdracht van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar op 8 juli 2021 een uitnodiging voor een hoorzitting aan [de man] gestuurd. In de uitnodiging staat:
‘Betreft
Uitnodiging hoorzitting
Geachte heer [de man] ,
U hebt namens [belanghebbende] bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking 2019
met nummer [kenmerk] . Rechtbank Oost-Brabant heeft mij opgedragen opnieuw uitspraak
op bezwaar te doen.
U hebt in het bezwaar verzocht om te worden gehoord. Hieronder treft u een aantal
voorstellen aan voor een hoorzitting. Ik verneem graag op welke datum u gehoord wilt
worden.
Dinsdag 13 juli 10.00 uur
Vrijdag 16 juli 15.00 uur
Woensdag 21 juli 15.00 uur
Vrijdag 23 juli 15.00 uur
Woensdag 28 juli 15.00 uur
Maandag 2 augustus 10.00 uur
Mocht u het bezwaar nog willen aanvullen, dan ontvang ik die nadere motivering graag
uiterlijk 22 juli 2021. In de bijlage treft u de taxatieverslagen van de woningen.’
2.5.
Bij de stukken bevindt zich een e-mail van 8 juli 2021 van de heffingsambtenaar aan [de man] , met de uitnodiging. Bij de stukken bevindt zich eveneens een verzendbewijs met een track & trace-code van een aangetekend te verzenden pakket dat door PostNL is aangenomen op 8 juli 2021. De heffingsambtenaar heeft gesteld dat de brief met de uitnodiging in dit pakket zat en dat hij dit pakket niet retour heeft ontvangen.
2.6.
Op de uitnodiging voor de hoorzitting is niet gereageerd. Evenmin zijn de gronden van het bezwaar aangevuld.
2.7.
In de onderhavige uitspraak op bezwaar, van 2 augustus 2021, heeft de heffingsambtenaar vermeld dat [de man] per brief van 8 juli 2021 is uitgenodigd voor een hoorzitting en in de gelegenheid is gesteld het bezwaar aan te vullen, maar dat de heffingsambtenaar daar geen reactie op heeft ontvangen en dat [de man] daarom niet is gehoord. Na een inhoudelijke heroverweging is het bezwaar door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de vraag of de hoorplicht door de heffingsambtenaar is geschonden. Meer specifiek is in geschil of de gemachtigde bij brief of e-mail van 8 juli 2021 concreet is uitgenodigd voor een hoorzitting en, daaraan voorafgaand, of belanghebbende deze uitnodiging digitaal of per post heeft ontvangen. Bijkomend is in geschil of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot een gegrond hoger beroep en vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en verzoekt het hof zelf in de zaak te voorzien.
De heffingsambtenaar concludeert tot een ongegrond hoger beroep.

4.Gronden

Vooraf
4.0.
Bij aanvang van de zitting, om 10.45 uur, was namens belanghebbende niemand aanwezig. Het hof heeft daarop gewacht tot 10.50 uur en de voorzitter heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geopend. De zitting heeft plaatsgevonden met de heffingsambtenaar als enige aanwezige partij. Om 12.00 uur heeft [de man] zich (alsnog) gemeld voor de behandeling van de onderhavige zaken. De griffier is nagegaan of belanghebbende op juiste en controleerbare wijze was uitgenodigd voor de zitting. Gelet op hetgeen onder 1.5 is vermeld, was dat het geval. De voorzitter heeft vervolgens aan [de man] meegedeeld dat het onderzoek ter zitting in de onderhavige zaken was gesloten en hij in die zaken niet meer gehoord werd.
Ten aanzien van het geschil
Schending van de hoorplicht?
4.1.
Voordat uitspraak op bezwaar wordt gedaan heeft een belanghebbende het recht om te worden gehoord. In belastingzaken wordt de belastingplichtige gehoord op zijn verzoek. [2]
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de hoorplicht is geschonden, omdat hij in het bezwaarschrift heeft aangegeven gehoord te willen worden en hieraan niet is voldaan.
De heffingsambtenaar heeft aangevoerd dat hij (de gemachtigde van) belanghebbende voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, omdat hij gemachtigde bij e-mail en brief van 8 juli 2021 heeft uitgenodigd en gemachtigde niet heeft gereageerd.
4.3.
Naar het oordeel van het hof mocht de heffingsambtenaar uit de omstandigheid dat belanghebbende niet heeft gereageerd op zijn brief van 8 juli 2021, niet afleiden dat belanghebbende (stilzwijgend) afstand deed van zijn recht om gehoord te worden.
De heffingsambtenaar had alvorens op het bezwaar te beslissen belanghebbende voor een hoorzitting moeten uitnodigen op een door de heffingsambtenaar vastgesteld tijdstip en vastgestelde plaats. [3]
4.4.
De heffingsambtenaar heeft in zijn brief van 8 juli 2021 mogelijke data voorgesteld en heeft belanghebbende niet uitgenodigd om op een bepaald tijdstip en bepaalde plaats te verschijnen voor een hoorzitting. Dit betekent dat de hoorplicht is geschonden. Of de e-mail of de brief van 8 juli 2021 (de gemachtigde van) belanghebbende heeft bereikt kan daarmee in het midden blijven.
4.5.
De vraag is vervolgens of de schending van de hoorplicht met toepassing van artikel 6:22 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden gepasseerd. Hiervoor geldt dat de hoorplicht geen betrekking heeft op nevenvorderingen, zoals vorderingen tot vergoeding van proceskosten en immateriële schade. [4]
4.6.
Voor wat betreft de hoofdvordering heeft belanghebbende zich in bezwaar beperkt tot de tekst zoals hiervoor is opgenomen. Belanghebbende heeft geen enkele inhoudelijke grond aangevoerd, zelfs niet dat hij de waarde van de woningen te hoog vindt. In de stukken van de bezwaarfase is verder niet gebleken dat belanghebbende met de heffingsambtenaar van mening verschilde over de relevante feiten. Belanghebbende heeft daarom, naar het oordeel van het hof, geen nadeel ondervonden van het achterwege blijven van de hoorzitting. [5] Het hof ziet niet in hoe een hoorzitting had kunnen bijdragen aan het doen van een goede uitspraak op bezwaar. Het hof passeert het schenden van de hoorplicht daarom met toepassing van artikel 6:22 Awb.
Overschrijding redelijke termijn?
4.7.
Belanghebbende verzoekt om een schadevergoeding omdat de redelijke termijn voor afdoening van de zaak is overschreden.
4.8.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, die is samengevat in zijn arrest van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, wordt in belastingzaken waarin de redelijke termijn voor berechting is overschreden, als regel – dat wil zeggen behoudens bijzondere omstandigheden – verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie.
4.9.
De Hoge Raad heeft in belastingzaken tot de bedoelde bijzondere omstandigheden gerekend het geval dat het financiële belang bij de procedure zeer gering is. Verder rekent de Hoge Raad tot de hiervoor bedoelde bijzondere omstandigheden onder meer de situatie dat degene die een rechtsmiddel heeft aangewend daartoe niet is gerechtigd, en de situatie dat de belanghebbende geen weet ervan heeft (gehad) dat namens hem of haar een belastingprocedure wordt gevoerd [6] . In deze gevallen mag worden verondersteld dat de lange duur van de procedure niet of nauwelijks tot spanning en frustratie bij de belanghebbende heeft geleid. De Hoge Raad heeft daarom geoordeeld dat in die gevallen geen vergoeding van immateriële schade hoeft te worden toegekend, maar kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
4.10.
Belanghebbende heeft in de onderhavige procedure in geen enkele fase van het geding inhoudelijke gronden aangevoerd met betrekking tot de door hem bestreden WOZ-beschikking. Ter zitting van de rechtbank heeft de gemachtigde van belanghebbende bevestigd dat er geen inhoudelijke gronden zijn aangevoerd, maar dat enkel wordt opgekomen tegen ‘formele missers’ van de heffingsambtenaar. Het voorgaande leidt er toe dat in onderhavig geval het financiële voordeel dat belanghebbende met betrekking tot de WOZ-beschikking krijgt indien het door hem in die procedure ingenomen standpunt wordt gehonoreerd, niet is vast te stellen.
4.11.
Verder ziet het hof niet in hoe belanghebbende spanning en frustratie kan ervaren in een zaak waarin hij niet duidelijk heeft gemaakt wat volgens hem materieel in geschil is en waarin hij tot en met de procedure voor het hof geen enkele inhoudelijke klacht tegen de WOZ-beschikking en de aanslagen heeft aangevoerd.
Naar het oordeel van het hof volgt hieruit dat de eventuele spanning en frustratie van belanghebbende in dit geval uitsluitend de nevenbeslissingen betreft, terwijl het bij een vergoeding van immateriële schade om (aanvang en einde) van de hoofdzaak gaat. [7] Het hof acht in dit geval bijzondere omstandigheden aanwezig, waardoor de veronderstelling dat belanghebbende immateriële schade heeft geleden door de overschrijding van de redelijke termijn, niet (zonder meer) opgaat. In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, ziet het hof (ook) geen reden om tot vergoeding van de schade over te gaan.
Tussenconclusie
4.12.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en het verzoek om vergoeding van immateriële schade wordt afgewezen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.13.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, voorzitter, P.W.A. van Geloven en J.K. Lanser, in tegenwoordigheid van K.M.J. van der Vorst, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
K.M.J. van der Vorst J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

2.Artikel 25, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Vgl. Hoge Raad 15 mei 2009, ECLI:HR:2009:BI3751 en HR 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:59.
4.Hoge Raad 25 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1619.
5.Hoge Raad, 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495, r.o. 3.5.3 en Hoge Raad, 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM1243, r.o. 3.5.
6.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:775.
7.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.3.1 en 3.3.2.