ECLI:NL:GHSHE:2024:2316

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
23/834
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en vergoeding immateriële schade

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die door de inspecteur was opgelegd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, waarop de inspecteur het bezwaar gegrond verklaarde, maar de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het hof.

Het hof heeft vastgesteld dat de inspecteur onvoldoende rekening heeft gehouden met de waardevermindering van de auto door schade. Belanghebbende had een koerslijst overgelegd die hij bij zijn aangifte had gevoegd, en het hof oordeelde dat hij hierop mocht terugvallen. De naheffingsaanslag werd verminderd van € 3.435 naar € 2.966. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een vergoeding van immateriële schade van € 500 aan belanghebbende. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de inspecteur om adequaat rekening te houden met waardevermindering bij het opleggen van naheffingsaanslagen en bevestigt het recht van belanghebbenden om terug te vallen op eerder ingediende koerslijsten. De beslissing van het hof is een belangrijke uitspraak in het bestuursrecht en belastingrecht, met implicaties voor de behandeling van BPM-kwesties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/834
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 17 april 2023, nummer BRE 22/1551, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar belanghebbende.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 14 mei 2019 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een [automerk 1] met VIN nummer [VIN-nummer] naar een te betalen bedrag aan BPM van € 1.078. De aangifte vermeldt een CO2 uitstoot van 140 gr/km.
2.2.
Bij de aangifte is een expertiseverslag gevoegd van [bedrijf] van 10 mei 2019. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 16.100. Deze waarde is bepaald aan de hand van een koerslijst van X-ray. In het verslag is vermeld dat de handelsinkoopwaarde (mede) is vastgesteld aan de hand van referentievoertuigen onder aftrek van een zogenoemde gangbare marge bij importvoertuigen. Voorts heeft de taxateur een bedrag van € 12.000 wegens schade op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 4.100.
2.3.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [taxateur] werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport. De handelsinkoopwaarde is aan de hand van een koerslijst van Eurotaxglass’s vastgesteld op € 19.019. De hertaxateur heeft een waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen van € 721, dit leidt tot een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 18.298.
2.4.
De naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van € 3.435. Tevens is bij beschikking € 23 belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.014 en de rentebeschikking evenredig verminderd.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Heeft de inspecteur voldoende rekening gehouden met waardevermindering wegens schade?
Mag belanghebbende terugvallen op de koerslijst die hij bij de aangifte hanteerde?
Kan de verschuldigde BPM worden herleid uit de herrekende BPM van eerder ingevoerde referentieauto’s?
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn?
3.2.
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat de berekening van de inspecteur uitgaande van de gehanteerde koerslijst van Eurotaxglass’s juist is en dat de historische nieuwprijs niet meer in geschil is.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en van de naheffingsaanslag dan wel mindering van de naheffingsaanslag en toekenning van schadevergoeding. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
1. Schade
4.1.
Het hof stelt voorop dat de verschuldigde BPM met betrekking tot gebruikte personenauto’s wordt berekend met inachtneming van een vermindering. [1] Deze vermindering is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de BPM op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen. [2] De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de toepasselijkheid en de omvang van die vermindering rusten op de belastingplichtige. [3] De vermindering heeft tot doel om bij de heffing van BPM ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met een (bij benadering) reële waardedaling van het desbetreffende voertuig. [4]
4.2.
De wet- en regelgever heeft voorzien in drie methoden waaruit - met inachtneming van bepaalde voorwaarden - kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken, namelijk door een verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, onder overlegging van een kopie van de passage uit die koerslijst waaraan de toegepaste afschrijving is ontleend, ofwel door een verklaring van een onafhankelijke, erkende taxateur dat de in het taxatierapport opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan de hand van een gedegen fysieke opname van het motorrijtuig, onder vermelding van datum, begin- en eindtijd van deze fysieke opname en naam, adres en woonplaats van degene die de taxatie feitelijk heeft verricht. Indien de belastingplichtige geen gebruik maakt van één van de hiervoor bedoelde opgaven, wordt de afschrijving bepaald aan de hand van de in artikel 8, lid 5, Uitvoeringsregeling BPM voorziene afschrijvingstabel. Hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen brengt mee dat de belastingplichtige die kiest voor één van die methodes, in geval van gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de feiten aannemelijk dient te maken die meebrengen (a) dat die methode in zijn geval mag worden toegepast en (b) dat toepassing van die methode leidt tot de door hem verdedigde waardedaling. [5]
4.3.
Beide partijen hebben een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan zijn foto’s overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapport opgenomen.
4.4.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd, omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde waardevermindering in verband met schade aan de auto. Belanghebbende stelt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade.
4.5.
Normale gebruiksschade kan niet in mindering gebracht worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en letter c, Wet BPM dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.6.
Het hof is van oordeel dat de gepresenteerde schade is aan te merken als normale gebruikssporen, mede in acht genomen de leeftijd van de auto (circa negen maanden oud) en het aantal gereden kilometers (circa 23.000 kilometer). Belanghebbende heeft, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade, buiten de schade die de inspecteur al in aanmerking heeft genomen. Voor zover belanghebbende in dit verband heeft verwezen naar beleid van de autobranche met betrekking tot het onderscheid tussen normale gebruikssporen en schade, geldt dat niet gebleken is dat dit beleid van de Belastingdienst betreft, zodat de inspecteur niet gehouden is dit beleid toe te passen.
2. Koerslijst
4.7.
Belanghebbende heeft ter zitting een beroep gedaan op de koerslijst van X-ray, zoals die bij de aangifte is gevoegd. Deze koerslijst geeft een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat aan van € 16.100. Dat betekent dat de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat, uitgaande van de door de inspecteur geaccepteerde schade van € 721, € 15.379 is. Deze koerslijst vermeldt een historische nieuwprijs van € 30.095 en een bruto BPM van € 7.915. Hiervan uitgaande berekent belanghebbende de verschuldigde BPM op € 4.044. De inspecteur brengt daar tegen in dat belanghebbende niet op de koerslijst van X-ray kan terugvallen omdat het gaat om een Jeep Renegade en DRZ in het rapport heeft aangegeven dat de koerslijst van X-ray niet kan worden gevolgd.
4.8.
Het hof stelt vast dat belanghebbende aangifte heeft gedaan van de registratie van een [automerk 1] . De koerslijst X-ray vermeldt een [automerk 2] en bij overig is vermeld [pakket] pakket. DRZ heeft in het rapport van 13 juni 2020 alleen aangegeven dat X-ray geen waarde voor de auto vermeldde. De inspecteur heeft niet nader gemotiveerd waarom de koerslijst van X-ray niet bruikbaar is. Het hof ziet, gelet op de gelijke typevermeldingen van de auto, niet in waarom de koerslijst van X-ray niet kan worden gebruikt. Belanghebbende kan daarom terugvallen op de koerslijst die hij bij zijn aangifte heeft gevoegd. Dit betekent dat een bedrag van € 4.044 aan BPM is verschuldigd en dat de naheffingsaanslag naar € 2.966 moet worden verminderd.
3. Herleidingsmethode
4.9.
Belanghebbende stelt dat de verschuldigde BPM moet worden bepaald op basis van de herleidingsmethode. Deze methode houdt in dat de verschuldigde BPM wordt herleid uit de herrekende bruto BPM van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s.
4.10.
De inspecteur heeft verwezen naar het wettelijke systeem vervat in de artikelen 9 en 10 Wet BPM. De wetgever biedt voor de berekening van de bij invoer van een gebruikte auto verschuldigde BPM drie methoden aan. De waardevermindering kan worden bepaald aan de hand van de forfaitaire afschrijvingstabel, aan de hand van een koerslijst en, in bepaalde gevallen, door middel van een taxatierapport. De herleidingsmethode van belanghebbende behoort daar niet toe.
4.11.
Belanghebbendes stelling dient te worden verworpen. De herleidingsmethode kan niet worden toegepast. Het hof verwijst naar hetgeen ter zake is overwogen in de eerdere uitspraken van 5 juli 2023 [6] , 15 juni 2022 [7] en 14 april 2022 [8] .
4. Vergoeding immateriële schade
4.12.
Belanghebbende betoogt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft afgewezen. Belanghebbende betoogt dat de rechtbank weliswaar uitspraak heeft gedaan op 17 april 2023, maar dat dit niet in het openbaar heeft plaatsgevonden. De uitspraak is pas op 26 april 2023 per post is verzonden en op 27 april 2023 is ontvangen. Daarom is de termijn pas op die datum beëindigd. Aangezien het bezwaarschrift op 21 april 2021 is ontvangen was de redelijke termijn op 27 april 2023 verstreken, aldus belanghebbende.
4.13.
Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn voor beslechting van een belastinggeschil is overschreden gelden de volgende uitgangspunten. De in aanmerking te nemen termijn begint op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet in de procedure met betrekking tot het geschil dat de belastingplichtige en de inspecteur verdeeld houdt (de hoofdzaak). Op dat moment is namelijk de onzekerheid over de afloop van de zaak voorbij omdat de uitkomst bekend is. Daarom is, naar het oordeel van het hof, in deze zaak de redelijke termijn niet op 17 april 2023 maar op 26 april 2023 verstreken. Dat is namelijk de datum dat de uitspraak per post is verzonden en aldus bekend is gemaakt aan belanghebbende. Dat betekent dat de redelijke termijn in beroep is overschreden. [9]
4.14.
Indien de redelijke termijn is overschreden, wordt als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden. Het totaal van de overschrijding wordt naar boven afgerond.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in deze procedure met 1 maand is overschreden. Het hof heeft geen aanknopingspunten gevonden voor bijzondere omstandigheden, die aanleiding geven voor een beperking van de schadevergoeding.
4.15.
Daarom is het hof van oordeel dat de overschrijding van (afgerond) een half jaar reden vormt voor een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 500. Deze overschrijding is geheel toe te rekenen aan de inspecteur aangezien de bezwaarfase negen maanden heeft geduurd in plaats van zes maanden.
Tussenconclusie
4.16.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.17.
De inspecteur dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van € 184 respectievelijk € 136 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.18.
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is.
4.19.
Het hof stelt deze tegemoetkoming voor de behandeling van het beroep op 2 (punten) [10] x € 875 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.750. Voor de behandeling van het hoger beroep stelt het hof deze tegemoetkoming eveneens op 2 (punten) [11] x € 875 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.750.
4.20.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag naar een aanslag van € 2.966;
  • veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 500;
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof van, in totaal, € 320 vergoedt;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van € 3.500;
De uitspraak is gedaan door, J.M. van der Vegt, voorzitter, T.A. Gladpootjes en E.P.A. Brakeboer in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers J.M. van der Vegt
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 1, Wet Bpm.
2.Artikel 10, lid 2, Wet Bpm.
3.Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3.
4.Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323, r.o. 3.1.2.
5.Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.2.4.
6.ECLI:NL:GHSHE:2023:2184 tot en met 2187.
9.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
10.1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.
11.1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.