ECLI:NL:GHSHE:2024:2167

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
20-000278-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. drs. P. Fortuin
  • mr. J. Platschorre
  • mr. drs. K.J. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van accijnsfraude met onveraccijnsde rooktabak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1977 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde rooktabak, met een fiscaal nadeel van € 8.850.000,00. De politierechter had de verdachte vrijgesproken, maar de officier van justitie ging in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 9 november 2022 samen met medeverdachten bij een loods in Born was, waar een grote hoeveelheid rooktabak werd aangetroffen. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk betrokken was bij het voorhanden hebben van deze tabak, ondanks zijn beroep op een arbeidsovereenkomst met een Duitse onderneming die niet kon worden geverifieerd. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof benadrukte de ernst van de zaak, gezien het grote fiscale nadeel en de impact op de belastingheffing.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-000278-23
Uitspraak : 2 juli 2024
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

’s-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats, van 20 januari 2023, in de strafzaak met parketnummer 82-292372-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
in het buitenland wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde, te weten – kort gezegd – het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod.
De officier van justitie in het arrondissement Oost-Brabant heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest.
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet is te verenigen met de hierna te geven beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 november 2022 te Born, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (een) (grote hoeveelheid) accijnsgoed(eren), te weten (in ieder geval) 54.990 kilogram (rook)tabak voorhanden en/of in opslag heeft gehad, terwijl die/dat accijnsgoed(eren) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren/was betrokken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 november 2022 te Born, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een grote hoeveelheid accijnsgoederen, te weten 54.990 kilogram rooktabak voorhanden heeft gehad, terwijl die accijnsgoederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna genoemde en in de voetnoten nader aangeduide bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Daarin wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van Belastingdienst/FIOD, kantoor Maastricht, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , opsporingsambtenaar van de Belastingdienst/FIOD, dossiernummer 71366, onderzoek ‘Musa’, gesloten d.d. 1 december 2022, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de Belastingdienst/FIOD met daarin gerelateerde bijlagen.
Bewijsoverwegingen

A.

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd.
Onder verwijzing naar het vonnis van de rechtbank Overijssel van 9 mei 2022 (vindplaats ECLI:NL:RBOVE:2022:1283), heeft de raadsvrouw betoogd dat voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van goederen die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken, zoals aan de verdachte is tenlastegelegd, vereist is dat de verdachte de feitelijke beschikkingsmacht had over de onveraccijnsde goederen. Daarvan is volgens de verdediging sprake indien de verdachte 1) de hoedanigheid van de goederen kent, 2) de daadwerkelijke toegang heeft tot die goederen en 3) weet of redelijkerwijs moet weten dat de goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in Nederland in de heffing zijn betrokken. In dat verband heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op grond van het procesdossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de tabak in de loods. De omstandigheid dat door verbalisanten in de loods een tabaksgeur is geroken is daartoe volgens haar onvoldoende, temeer nu getuige [getuige] heeft verklaard dat hij nimmer een tabaksgeur heeft geroken. Uit de omstandigheid dat de verdachte eerder in de loods aanwezig is geweest, kan verdachtes wetenschap evenmin worden ontleend, nu niet vaststaat dat de verdachte bij die gelegenheden de tabak heeft waargenomen, dan wel had moeten waarnemen. Hieruit volgt mede dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de omstandigheid dat de tabak niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in Nederland in de heffing was betrokken. Aldus kan niet worden bewezen dat de verdachte opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, had op de aanwezigheid van de tabak, noch op de onveraccijnsde aard van de tabak, aldus de raadsvrouw.

B.

Uit het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Op 7 maart 2022 is telefonisch spontane informatie binnengekomen van de Litouwse douane, inhoudende dat een vrachtwagen met ongeveer 13 ton tabak onderweg zou zijn naar het adres [adres 2] in Nederland. [1] Deze informatie is vervolgens op 9 maart 2022 schriftelijk via Europol ingekomen bij het onderzoeksteam. In de informatie stond vermeld dat een Poolse vrachtwagen met het kenteken [kenteken 1] met daarachter een koeltrailer met het Poolse kenteken [kenteken 2] onderweg was naar Nederland en dat de vrachtwagen gestopt was op het adres [adres 2] , op welke locatie volgens de beschikbare informatie van de Litouwse douane mogelijk 13 ton tabak zou zijn uitgeladen. [2] Naar aanleiding van deze informatie is een observatieteam ingezet, waarna op 7 maart 2022 is waargenomen dat een vrachtwagen met kenteken [kenteken 1] met trailer achteruit in een loods geparkeerd stond aan [adres 2] , waarbij de neus van de vrachtwagen uit de loods stak. [3]
Op 11 maart 2022 is andermaal via Europol informatie van de Litouwse douane ingekomen bij het onderzoeksteam. Volgens die informatie zou een vrachtwagen met het Poolse kenteken [kenteken 3] met een semi-trailer voorzien van het kenteken [kenteken 4] vanuit Frankrijk onderweg zijn, mogelijk naar Nederland. Voorts zou 13 ton tabak worden vervoerd, welke volgens de melding gebruikt zou kunnen worden voor de illegale productie van sigaretten in Nederland. In de informatie stond tevens vermeld dat op 10 maart 2022 een vrachtwagen met het Bulgaarse kenteken [kenteken 5] met trailer met het kenteken [kenteken 6] was gearriveerd op het adres [adres 2] en aldaar 13 ton tabak zou hebben afgeleverd. [4]
De Litouwse douane heeft op 11 maart 2022 telefonische informatie verstrekt aan het onderzoeksteam in Nederland, inhoudende dat de in de eerdere melding genoemde vrachtwagen met tabak op dat moment stilstond ter hoogte van [adres 3] .
De informatie is tevens op 17 maart 2022 via Europol verstrekt en daarin stond vermeld dat voornoemde vrachtwagens voor aankomst op de afleverplaats stopten op het adres [adres 3] . [5] Naar aanleiding van deze informatie is een observatieteam ingezet om het mogelijke afleveradres van de tabak te achterhalen. Door het observatieteam is op 11 maart 2022 waargenomen dat de eerder genoemde vrachtwagen met trailer geparkeerd stond ter hoogte van [adres 4] . Het observatieteam heeft voorts waargenomen dat een personenauto van het merk Skoda met het Duitse kenteken [kenteken 7] achter de vrachtwagen aan reed en de loods aan [adres 2] in reed. Direct daarna reed de vrachtwagen met trailer achteruit de loods in en werd de deur van de loods gesloten. [6]
Op 21 maart 2022 is een observatiecamera geplaatst met zicht op de loods gelegen aan [adres 2] . [7] Deze camera is blijven staan tot aan 9 november 2022. [8] De beelden van deze camera zijn uitgekeken en de bevindingen zijn afzonderlijk vastgelegd. [9] Op camerabeelden van 22 maart 2022 is een Scania vrachtwagen met het opschrift ‘Logistik’ waargenomen. [10] Het observatieteam heeft op 29 maart 2022 waargenomen dat een personenauto van het merk Skoda met het Duitse kenteken [kenteken 7] samen met de Scania vrachtwagen met opschrift ‘Logistik’ arriveerden bij de loods aan [adres 2] . Gezien is dat het kenteken van de Scania vrachtwagen het Duitse kenteken [kenteken 8] betrof. [11]
Het observatieteam is op 13 april 2022 ingezet om waar te nemen waar de lading die mogelijk gelost was in de loods gelegen aan [adres 2] naartoe zou worden vervoerd. Door het observatieteam is waargenomen dat een Mazda Primacy met het Duitse kenteken [kenteken 9] arriveerde bij de loods aan [adres 2] , samen met de Scania vrachtwagen met het Duitse kenteken [kenteken 8] . Gezien is dat de Scania vrachtwagen met het Duitse kenteken [kenteken 8] in de loods werd gezet en dat de Mazda Primacy met het Duitse kenteken [kenteken 9] wegreed bij de loods. Uit de observatie is voorts naar voren gekomen dat de Mazda Primacy de grens over ging naar Duitsland. Gezien is dat de Mazda Primacy geparkeerd werd in Heinsberg (Duitsland). [12]
Op 20 juni 2022 is de politiemutatie met registratienummer PL2300-2021036753-1 opgevraagd, waarin stond vermeld dat op maandag 8 maart 2021 om 13:48 uur een Skoda Fabia met het Duitse kenteken [kenteken 7] gecontroleerd is bij Roermond op de A73. In het voertuig zat als bestuurder de verdachte. De bijrijder van de Skoda was [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] 1986 in [geboorteplaats 2] . [13]
Op 17 mei 2022 is een observatieteam ingezet om waar te nemen waar de lading die mogelijk gelost was in de loods gelegen aan [adres 2] naartoe zou worden vervoerd. Door het observatieteam is gezien dat een Volkswagen Passat met het Duitse kenteken [kenteken 10] een Poolse vrachtwagen ophaalde en begeleidde naar de loods gelegen aan [adres 2] . [14]
Op 30 juni 2022 is op camerabeelden van de observatiecamera gezien dat grote bruine dozen in de loods gelegen aan [adres 2] werden gezet. Het observatieteam heeft waargenomen dat er handelingen werden verricht ten aanzien van die dozen voordat deze naar binnen werden gebracht. Zo is waargenomen dat iets roods/roze aan de bovenkant van de dozen werd verwijderd. Door het observatieteam is gezien dat deze bruine dozen in een Scania vrachtwagen werden gezet door middel van een vorkheftruck. [15]
Op 6 juli 2022 is spontane informatie binnengekomen bij het onderzoeksteam uit Duitsland. Bij deze informatie waren GPS-gegevens van de Volkswagen Passat met het Duitse kenteken [kenteken 10] gevoegd. Uit de GPS-informatie is naar voren gekomen dat de Volkswagen Passat bijna iedere dag naar de [adres 5] in Venlo is gereden. [16]
Op 18 juli 2022 is een observatieteam ingezet om de bewegingen van de Volkswagen Passat met het Duitse kenteken [kenteken 10] in relatie tot het adres aan de [adres 5] in Venlo in kaart te brengen. Waargenomen is dat de Passat aan kwam rijden met een vrachtwagen met het Poolse kenteken [kenteken 11] . Gezien is dat de bestuurder van de Passat naar binnen ging in een loods gelegen aan [adres 5] . De vrachtwagen werd in deze loods geparkeerd. [17] Verbalisant [verbalisant 2] heeft twee van de door het observatieteam waargenomen en gefotografeerde personen nadien herkend als zijnde de medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 1] . [18]
Op camerabeelden van de observatiecamera met zicht op de loods aan [adres 5] is waargenomen dat de Volkswagen Passat met het Duitse kenteken [kenteken 10] en de Scania vrachtwagen met het Duitse kenteken [kenteken 8] regelmatig bij de loods kwamen. Ook is waargenomen dat diverse vrachtwagens met buitenlandse kentekens in de loods werden gereden. [19] De witte Scania vrachtwagen B6X2, met kenteken [kenteken 8] en het opschrift ‘Logistik’, is op 10 verschillende dagen bij de loods aan [adres 5] in Venlo gezien, waarbij 27 vervoersbewegingen door de observatiecamera zijn waargenomen. De zwarte Volkswagen Passat met het Duitse kenteken [kenteken 10] is daar op 15 verschillende dagen gezien, waarbij 60 vervoersbewegingen door de observatiecamera zijn waargenomen. [20]
Op camerabeelden van de observatiecamera geplaatst bij de loods aan [adres 2] is de witte Scania vrachtwagen B6X2, met kenteken [kenteken 8] en het opschrift ‘Logistik’, in ieder geval op 25 verschillende dagen gezien bij de loods en de zwarte Volkswagen Passat met het Duitse kenteken [kenteken 10] is 29 keer op de camerabeelden bij de loods waargenomen.
Op camerabeelden bij de loods aan [adres 2] is op 9 november 2022 door verbalisanten waargenomen dat om 07:08 uur een donkerkleurig voertuig arriveerde bij de loods. Op de bewegende beelden is waargenomen dat drie personen uit het voertuig kwamen en de loods aan [adres 2] binnengaan. Om 07:11 uur is waargenomen dat een vrachtwagen, welke mede aan de hand van het opschrift ‘Logistik’, is herkend als de Scania vrachtwagen met kenteken [kenteken 8] , de loods uitrijdt. Vervolgens is waargenomen dat de bijrijder en de bestuurder van het voertuig uit de loods komen. Om 07.12 uur is waargenomen dat het voertuig met daarin twee personen wegrijdt bij de loods. Dit voertuig is vanwege de vorm en de verlichting herkend als een Volkswagen Passat Station. [21]
Uit de door de Duitse autoriteiten verstrekte GPS-locatiegegevens volgt dat de Volkswagen Passat met het Duitse kenteken [kenteken 10] om 06.41 uur is vertrokken uit Duitsland en omstreeks 07.07 uur is aangekomen bij [adres 2] . Om 07.12 uur vertrekt het voertuig om vervolgens omstreeks 10.28 uur weer terug te keren bij de loods.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij die nacht bij [verdachte] heeft geslapen (
hof: dit is de voornaam van de verdachte). [22] De verdachte heeft verklaard dat hij de nacht met [medeverdachte 1] heeft doorgebracht in Duitsland en dat hij vanuit Duitsland naar de loods in Born is gereden. [23]
Op 9 november 2022 omstreeks 09.15 uur hebben opsporingsambtenaren van de douane een controle uitgevoerd in de loods aan [adres 5] . In de loods zijn geen tabaksproducten aangetroffen, maar de opsporingsambtenaren roken, toen zij in de loods aanwezig waren, wel in de loods de geur van tabak. Ook is in de loods een zak aangetroffen met daarin uitgesneden stickers, waarop onder meer de vermelding ‘unmanufactured tabacco strips’ stond. [24]
Op 9 november 2022 omstreeks 09.15 uur heeft eveneens een douanecontrole plaatsgevonden in de loods op het adres [adres 2] . Er was voor dit adres en de verdachten in het onderzoek geen vergunning afgegeven om als accijnsgoederenplaats te fungeren. [25] Bij binnenkomst in de loods roken de verbalisanten de hun ambtshalve bekende geur van tabak. Na binnenkomst in de loods zagen de verbalisanten dat de loods volstond met pallets met daarop in folie omwikkelde kartonnen dozen. Van de dozen waren de labels afgesneden. Een aantal dozen is door de verbalisanten geopend en toen is waargenomen dat deze gevuld waren met fijne rooktabak. Ook is tabaksgruis aangetroffen. Van de inhoud van de dozen is een tiental willekeurige monsters genomen. Onderzoek heeft uitgewezen dat de monsters rooktabak bevatten. [26] In de loods is in totaal een hoeveelheid van ruim 58.000 kilo gesneden tabak aangetroffen. Het betrof 423 dozen en deze waren op 141 pallets gestapeld. In een hoek van de loods is voorts jammer-apparatuur aangetroffen, welke was aangesloten op het stroomnet. [27] In de Scania vrachtwagen met het kenteken [kenteken 8] is een CMR-vrachtbrief aangetroffen, waarop – naar kan worden vastgesteld in strijd met de waarheid – is vermeld dat de pallets de bestemming [bedrijf 1] in Born zouden hebben. [28]
Ten tijde van de douanecontrole op 9 november 2022 omstreeks 9.40 uur ontving de Belastingdienst/FIOD spontane informatie vanuit Duitsland inhoudende dat de Passat met het kenteken [kenteken 10] onderweg zou zijn naar de loods in Born. [29] Deze informatie is doorgezet naar de in de loods aanwezige verbalisanten. De verbalisanten werd verzocht om drie personen die mogelijk binnen afzienbare tijd naar de betreffende loods zouden komen aan te houden. De personen zouden arriveren met twee voertuigen, te weten een personenauto met Duitse kentekenplaten en een vrachtauto met witte huif. Omstreeks 10:25 uur hoorden de verbalisanten in de verte een vrachtwagen de loods naderen. Enkele minuten later kwam een man de werkplaats binnenlopen. Op vragen van een van de verbalisanten verklaarde de man dat hij de bestuurder was van de Volkswagen Passat, waarna hij is aangehouden. Dit betrof de verdachte. Buiten troffen de verbalisanten op de bijrijdersstoel in de auto een andere man aan, waarna ook hij is aangehouden. Dit betrof medeverdachte [medeverdachte 1] . Vervolgens is waargenomen dat de vrachtauto met Duitse kentekenplaten richting de loods reed en de rolpoort van de loods automatisch werd geopend, waarna de vrachtauto achteruit de poort in reed. Hierop is de bestuurder van de vrachtauto aangehouden. [30] Dit betrof medeverdachte [medeverdachte 2] .
Getuige [getuige] , mededirecteur en eigenaar van de firma [bedrijf 2] BV ( [bedrijf 2] ), welke bedrijf in hetzelfde pand ook een loods huurde, heeft op 10 november 2022 verklaard dat het gedeelte waar de tabak is aangetroffen werd verhuurd aan [bedrijf 3] per juli 2020. Er kwamen regelmatig vrachtwagens laden en lossen; wat precies wist de getuige niet. Dat was omdat de vrachtwagens naar binnen werden gereden. Normaal gesproken is de tussendeur tussen de loodsen ook dicht, aldus getuige [getuige] . Op getoonde foto’s herkende hij de verdachte en de medeverdachten. Als er iemand kwam, dan waren het altijd deze drie personen of één van deze drie. In het afgelopen jaar heeft de getuige geen andere personen gezien. Als vervoermiddelen meldt hij een donkerkleurige Skoda, de vrachtwagen en de Passat. Hij enige wat hij hoorde was de heftruck. [31]
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de Belastingdienst/FIOD op 9 november 2022 verklaard dat hij in de nacht voor de aanhouding in Duitsland heeft geslapen en dat hij die nacht samen was met [medeverdachte 1] (
het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1]). Hij werkt niet officieel. Voor het overige heeft de verdachte zich beroepen op zijn zwijgrecht. [32]

C.

De verdachte staat terecht ter zake van het als (mede)pleger opzettelijk aanwezig hebben van een grote hoeveelheid accijnsgoederen, te weten (rook)tabak, terwijl die goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken.
Het hof stelt vast dat tenlastelegging is toegesneden op artikel 5 van de Wet op de accijns (tekst 2022). Artikel 5, eerste lid, van de Wet op de accijns luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘Het is niet toegestaan:
(…)b. een accijnsgoed voorhanden of in opslag te hebben dat niet overeenkomstig de bepalingen van deze wet in de heffing is betrokken.’
Artikel 1 van de Wet op de accijns luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘1. Onder de naam accijns wordt een belasting geheven van:
(…)
f. tabaksproducten.

2. De accijns wordt verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van de in het eerste lid bedoelde goederen.’

Artikel 2, eerste lid, aanhef, onderdelen b en c van de Wet op de accijns luidt als volgt:
‘1. In deze wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder uitslag tot verbruik:
b. het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving;

(…)’

Artikel 51, eerste lid, aanhef, onderdelen b en c van de Wet op de accijns luidt als volgt:
‘1. De accijns wordt geheven van:
(…)
b. bij toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel b: de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is;’
Overtreding van artikel 5 van de Wet op de accijns is als misdrijf [33] strafbaar gesteld bij artikel 97 van die wet:
‘Degene die opzettelijk een in artikel 5 opgenomen verbod overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven accijns.’
De Wet op de accijns is een implementatie van de Richtlijn 2008/118/EG. [34] Dit houdt in dat het begrip ‘voorhanden hebben’ een Unierechtelijk begrip is, dat Unierechtelijk moet worden uitgelegd. [35] Ook het begrip ‘betrokken zijn bij het voorhanden hebben’ door een ander van onveraccijnsde accijnsgoederen is een Unierechtelijk begrip, dat Unierechtelijk moet worden uitgelegd. Aangezien de verdachte wordt verdacht van overtreding van de Wet op de accijns, dient de uitleg van de hiervoor genoemde begrippen overeenkomstig plaats te vinden bij de beoordeling van een fiscale strafzaak als de onderhavige. Voorts is een rechtens juiste uitleg van die begrippen van belang voor (mogelijke parallel lopende) belastingprocedures over de juistheid van opgelegde naheffingsaanslagen voor de accijns. [36]
Uit de wetsgeschiedenis bij de implementatie van de Richtlijn 2008/118/EG per 1 april 2010 [37] blijkt het volgende:
‘Het enkele voorhanden hebben van deze accijnsgoederen wordt door de Accijnsrichtlijn 2008 dus aangemerkt als een zelfstandig belastbaar feit. Het huidige artikel 2f van de wet voorziet voor deze situatie in een belastbaar feit. De toepassing van deze bepaling in de praktijk is zeer sterk ingeperkt door de jurisprudentie van de Hoge Raad (…). De in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde voorwaarden voor toepassing van artikel 2f, zoals de feitelijke beschikkingsmacht en het wetenschapsvereiste, zijn voor de toepassing van het nieuwe artikel 2, eerste lid, onderdeel b, niet meer van belang. Ter zake van het in deze bepaling bedoelde «voorhanden hebben» wijst de Accijnsrichtlijn 2008 (artikel 8, eerste lid, onderdeel b) als belastingplichtige aan «de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is». Dit betekent dat ook een persoon, die niet de feitelijke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen heeft, maar wel betrokken is bij het voorhanden hebben van die goederen, als belastingplichtige kan worden aangemerkt. De Accijnsrichtlijn 2008 vereist voorts niet dat degene die accijnsgoederen voorhanden heeft wetenschap droeg of redelijkerwijs had moeten dragen van het feit dat de goederen niet conform de wettelijke bepalingen in de heffing zijn betrokken (wetenschapsvereiste).’
Uit de wetsgeschiedenis bij de implementatie van de Richtlijn 2008/118/EG per 1 april 2010 [38] volgt verder dat het begrip ‘enig andere persoon die bij het voorhanden ervan betrokken is’ betekent:
‘(…) dat ook een persoon, die niet de feitelijke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen heeft, maar wel betrokken is bij het voorhanden hebben van die goederen, als belastingplichtige kan worden aangemerkt. (…) Op grond van artikel 51, eerste lid, onderdeel b, van de wet kan de accijns dus ook worden geheven van bijvoorbeeld de handlangers van degene die accijnsgoederen feitelijk voorhanden heeft of van het brein achter een fraude.’
Met artikel 51, eerste lid, onder b, van de Wet op de accijns is uitvoering gegeven aan hetgeen artikel 8, eerste lid, onder b, van de Richtlijn 2008/118/EG voorschrijft. Het moet daarom overeenkomstig die richtlijnbepaling worden uitgelegd. [39] Het begrip ‘de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft’ als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, van de Richtlijn 2008/118/EG ziet in het gewone spraakgebruik op een persoon die deze goederen fysiek tot zijn beschikking heeft. Uit de wijziging van voornoemde richtlijn per 1 april 2010 volgt evenwel dat niet noodzakelijk is dat die persoon de feitelijke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen heeft. Voorts is niet relevant of de desbetreffende persoon een recht of enig belang kan doen gelden met betrekking tot die goederen. [40] Sinds de inwerkingtreding van de Richtlijn 2008/118/EG per 1 april 2010 is – anders dan voorheen – volgens Unierecht evenmin relevant of deze persoon weet of redelijkerwijs had behoren te weten dat voor die goederen accijns wordt verschuldigd (er geldt aldus geen wetenschapsvereiste). [41] Uit de omstandigheid dat behalve de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft, iedere andere persoon die is betrokken bij het voorhanden hebben van accijnsgoederen, in artikel 8, eerste lid, onder b, van de Richtlijn 2008/118/EG is aangewezen als schuldenaar, moet worden afgeleid dat de richtlijngever een ruime kring van personen heeft aangewezen als schuldenaar van de accijnsschuld. [42]
Het voorgaande betekent dat bij de beoordeling van een strafrechtelijke verdenking van overtreding van artikel 5 van de Wet op de accijns door de rechter het volgende beslisschema dient te worden gehanteerd, waarbij de hiernavolgende twee van elkaar te onderscheiden stappen dienen te worden doorlopen.
Stap 1: ‘voorhanden hebben’ volgens UnierechtAllereerst dient, met inachtneming van het voormelde toetsingskader, te worden vastgesteld of sprake is van ‘voorhanden hebben’ als bedoeld in de Wet op de accijns. In de regel zal die vraag snel bevestigend worden beantwoord: in wezen is namelijk sprake van een risicoaansprakelijkheid. [43] Daarbij zij opgemerkt dat dit begrip, zoals hiervoor is overwogen, anders dient te worden uitgelegd dan in het commune strafrecht pleegt te gebeuren: aan het voorhanden hebben in vorenbedoelde zin is namelijk reeds voldaan als de verdachte bij het voorhanden hebben van de onveraccijnsde accijnsgoederen betrokken is. [44] Bij ‘voorhanden hebben’ als bedoeld in de Wet op de accijns is – sinds 1 april 2010 – aldus:
- niet relevant als de verdachte niet de feitelijke beschikkingsmacht over de onveraccijnsde accijnsgoederen heeft;
- het al dan niet aanwezig zijn van wetenschap van de hoedanigheid van de goederen en de wetenschap van de omstandigheid dat de goederen niet overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de bepalingen van de Wet op de accijns in Nederland of elders in de Unie in de heffing zijn betrokken, bij de beoordeling of sprake is van ‘voorhanden hebben’ in de zin van de Wet op de accijns niet relevant.
Stap 2: voor strafrechtelijke aansprakelijkheid is (voorwaardelijk) opzet vereist
Vervolgens dient de rechter te beoordelen of de verdachte dat voorhanden hebben opzettelijk heeft gedaan, in de zin dat de verdachte willens en wetens onveraccijnsde goederen voorhanden heeft gehad, waarbij voorwaardelijk opzet als ondergrens heeft te gelden. Het opzet behoeft sinds 1 april 2010 niet zonder meer te worden afgeleid uit de feitelijke beschikkingsmacht over de onveraccijnsde accijnsgoederen en ook niet uit de wetenschap van de hoedanigheid van de goederen en de wetenschap van de omstandigheid dat de goederen ten onrechte niet (in Nederland of elders in de Unie) in de heffing zijn betrokken. Voor strafrechtelijke aansprakelijkheid kan sinds 1 april 2010 het opzet ook worden gebaseerd op feiten waaruit volgt dat een persoon opzettelijk betrokken raakt bij het voorhanden hebben, zonder dat die persoon de feitelijke beschikkingsmacht over de onveraccijnsde accijnsgoederen heeft en zonder dat hij de vorenbedoelde wetenschap heeft.
Uit het voorgaande volgt, dat het door de advocaat-generaal in zijn appelmemorie en het requisitoir inzake ‘uitslag tot verbruik’ [45] uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat het arrest van de Hoge Raad van 2 december 2008, ECLI:NL:2008:BD3699 (in 2022) niet (meer) van toepassing is, juist is, [46] zij het op een andere dan door de advocaat-generaal aangevoerde grond. Dit arrest zou volgens de advocaat-generaal zien op een zeer specifieke situatie die zich hier niet zou voordoen. Het arrest heeft per 1 april 2010 zijn betekenis verloren omdat de Uniewetgever per die datum uitdrukkelijk afscheid heeft genomen van het vorenbedoelde wetenschapsvereiste.

D.

Indachtig het vorenbedoelde beslisschema, overweegt het hof in deze zaak als volgt.
Stap 1: ‘voorhanden hebben’ volgens UnierechtUit de bewijsmiddelen volgt dat de Belastingdienst/FIOD in de loods aan [adres 2] een grote hoeveelheid rooktabak heeft aangetroffen, welke niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing was betrokken. Aldus is over de aangetroffen rooktabak geen accijns betaald. Tevens is komen vast te staan dat ter zake van de loods in Born geen vergunning was afgegeven om als accijnsgoederenplaats te mogen fungeren. Evenmin is een dergelijke vergunning afgegeven op naam van de verdachte of de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Het hof stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep vast dat de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 9 november 2022, omstreeks 07:08 uur, zijn gearriveerd bij de loods aan het adres [adres 2] , waarna zij de loods zijn binnengegaan. Kort daarna zijn zij in een Volkswagen Passat en een vrachtwagen, welke vanwege het opschrift ‘Logistik’, is herkend als de Scania vrachtwagen met kenteken [kenteken 12] , vertrokken om vervolgens omstreeks 10.25 uur met diezelfde personenauto en vrachtwagen terug te keren bij de loods. De verdachte is toen de loods binnengegaan en medeverdachte [medeverdachte 1] zat als bijrijder in de Passat bij de loods. Vrijwel tezelfdertijd is de toegangspoort van de loods automatisch geopend en heeft medeverdachte [medeverdachte 2] de vrachtwagen met de achterzijde in de geopende toegangsport van de loods geparkeerd, waarop de verdachte en de medeverdachten zijn aangehouden.
Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen onveraccijnsde rooktabak, te weten bijna 54 ton, welke was verpakt in 423 dozen en welke op 141 pallets waren gestapeld, en daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte en medeverdachten bij terugkomst bij de loods omstreeks 10.25 uur onmiddellijk ter plaatse zijn aangehouden, en aldus de desbetreffende dozen met tabak op dat moment niet in de loods naar binnen kunnen hebben gebracht, stelt het hof vast dat de aangetroffen rooktabak reeds op 9 november 2022 om 07.08 uur in de loods aanwezig was op het moment dat de verdachte en de medeverdachten die ochtend voor het eerst in de loods aanwezig waren. Daarbij komt dat van enig ander tussentijds transport die ochtend niet is gebleken.
In eerste aanleg is door de verdediging aangevoerd dat de verdachte de transportwerkzaamheden heeft verricht uit hoofde van een arbeidsovereenkomst met [bedrijf 3] en ter onderbouwing daarvan is in eerste aanleg door de verdediging een arbeidsovereenkomst overgelegd. In hoger beroep is nader onderzoek verricht naar de betreffende Duitse onderneming. Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek aan de Duitse autoriteiten is informatie ontvangen en daaruit is het volgende naar voren gekomen. De onderneming [bedrijf 3] is op 1 mei 2018 fiscaal geregistreerd als detailhandelsfirma in consumentenelektronica, maar de werkelijke activiteiten konden niet worden achterhaald. Op het in de arbeidsovereenkomst vermelde adres van het bedrijf in Duitsland is geen firma met de naam [bedrijf 3] gevestigd; noch is daar een firma met die naam gevestigd geweest. Andere officiële en werkelijke vestigingen zijn niet bekend geworden. De jaaromzet kon niet worden achterhaald en evenmin is gebleken dat aangiften loonbelasting zijn gedaan of dat er loonlijsten zijn bijgehouden. Voorts is er geen omzetbelasting aangegeven of betaald. Officiële salarisuitbetalingen worden door de Duitse autoriteiten zeer onwaarschijnlijk geacht. De naam van de onderneming en de namen van haar werknemers zijn volgens de Duitse autoriteiten slechts in het kader van het onderhavige strafrechtelijk onderzoek naar voren gekomen. Een en ander maakt volgens de Duitse autoriteiten dat ervan moet worden uitgegaan dat het arbeidscontract alleen voor de schijn is opgesteld. Het hof schaart zich achter die conclusie.
Het vorenoverwogene leidt het hof tot het oordeel dat de arbeidsovereenkomst, die namens de verdachte is overgelegd, niet overeenkomstig de werkelijkheid is. Naar het oordeel van het hof kan met het overleggen van de valse arbeidsovereenkomst in redelijkheid dan ook geen ander doel zijn beoogd, dan om een beweerdelijk bona fide karakter van verdachtes werkzaamheden in de loods voor te spiegelen.
De in hoger beroep door de raadsvrouw ingenomen stelling dat bovenstaande vaststellingen aangaande de Duitse onderneming en de arbeidsovereenkomst niet redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs, in welk verband zij voorts heeft opgemerkt dat de verdachte zijn geld contant kreeg uitbetaald, wordt door het hof niet gevolgd. Bij voormelde stand van zaken acht het hof het alternatieve scenario van de verdediging onaannemelijk en stelt het hof dat scenario als zodanig terzijde. Dit betekent dat het doen of het nalaten van de verdachte niet aan een werkgever moet worden toegerekend. [47]
Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat de verdachte op 9 november 2022 de in de loods aangetroffen onveraccijnsde tabak voorhanden heeft gehad, zoals bedoeld in artikel 5 van de Wet op de accijns.
Stap 2: voor strafrechtelijke aansprakelijkheid is (voorwaardelijk) opzet vereist
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte de grote hoeveelheid onveraccijnsde tabak opzettelijk voorhanden heeft gehad. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt, zoals reeds hiervoor is overwogen, dat door de Belastingdienst/FIOD in de loods in Born een zeer grote hoeveelheid tabak is aangetroffen. Het betrof 423 dozen met tabak, welke waren gestapeld op 141 pallets. Op de in het procesdossier gevoegde foto’s kan worden waargenomen dat de loods nagenoeg geheel volstond met de pallets met daarop de gestapelde dozen. [48] De aanwezigheid van de pallets met de dozen in de loods kan de verdachte derhalve niet zijn ontgaan. Onmiddellijk bij binnenkomst in de loods roken de verbalisanten van de douane in de gehele loods de geur van tabak. Anders dan door de raadsvrouw ten verwere is aangevoerd, heeft het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van het door de douaneambtenaren op ambtseed opgestelde proces-verbaal van bevindingen. Naar het oordeel van het hof kan het niet anders kan zijn dan dat ook de verdachte de tabaksgeur moet hebben geroken. De omstandigheid dat getuige [getuige] heeft verklaard dat hij nooit een tabaksgeur heeft geroken dwingt, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel. Het hof merkt daarbij nog op dat getuige [getuige] heeft verklaard dat normaliter de tussendeur tussen de loodsen altijd gesloten was en dat de vrachtwagens altijd naar binnen werden gereden. Daardoor heeft hij niet waargenomen wat er gebeurde. Getuige [getuige] is weliswaar in september 2022 in de loods geweest voor de elektriciteit, maar toen was de loods leeg.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de Scania vrachtwagen met het kenteken [kenteken 8] en het opschrift ‘Logistik’, waarin de medeverdachte op 9 november 2022 bij de loods in Born is aangetroffen, op ten minste 25 verschillende dagen is waargenomen bij de loods aan [adres 2] en dat de zwarte Volkswagen Passat met het Duitse kenteken [kenteken 10] , waarin de medeverdachten bij de loods zijn gearriveerd, 29 keer ter plaatse is waargenomen. Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat de Scania vrachtwagen met kenteken [kenteken 8] en het opschrift ‘Logistik’ op 10 verschillende dagen bij de loods aan [adres 5] in Venlo is gezien, waarbij 27 vervoersbewegingen door de observatiecamera zijn waargenomen. De zwarte Volkswagen Passat met het Duitse kenteken [kenteken 10] is bij die betreffende loods op 15 verschillende dagen gezien, waarbij 60 vervoersbewegingen zijn waargenomen. Tevens is gezien dat de bestuurder van de Volkswagen Passat naar binnen is gegaan in de loods gelegen aan [adres 5] in Venlo en dat een vrachtwagen in de loods werd geparkeerd. Verbalisanten hebben twee daarbij betrokken personen herkend als de medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . In dit verband neemt het hof voorts in aanmerking dat in de loods aan [adres 5] op 9 november 2022 eveneens een tabaksgeur is waargenomen, alsmede dat in die loods een zak met daarin uitgesneden stickers met daarop ‘unmanufactured tabacco strips’ is aangetroffen. Daar komt bij dat in de loods te Born door de douaneambtenaren jammingapparatuur is aangetroffen, die op dat moment was aangesloten op het stroomnet. Het is het hof ambtshalve bekend dat deze apparatuur mobiel telefoon- en internetverkeer plaatselijk onmogelijk maakt en om die reden pleegt te worden gebruikt om criminele activiteiten voor te bereiden en/of te verhullen.
Getuige [getuige] , verbonden aan een bedrijf dat een gedeelte van het pand huurde waarin de loods is gevestigd, heeft verklaard dat er regelmatig vrachtwagens bij de loods arriveerden om te laden en lossen, waarbij de vrachtwagens de loods in werden gereden. Aan getuige [getuige] zijn foto’s getoond van de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en hij heeft de verdachte herkend als de chauffeur van de Volkswagen Passat en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] als respectievelijk de chauffeur van de vrachtwagen en de bijrijder van de Volkswagen Passat. Volgens getuige [getuige] zijn het telkens de verdachte en de medeverdachten geweest die bij de loods aanwezig waren en daarbij maakten zij telkens gebruik van dezelfde voertuigen als die op 9 november 2022 bij de controle zijn aangetroffen, te weten een Volkswagen Passat en vrachtwagen. Volgens getuige [getuige] gaven de personen aan hem te kennen dat zij speelgoed en elektronica opsloegen in Duitsland. De getuige verklaarde voorts dat hij hoorde dat de vorkheftruck veel lawaai maakte. Door douaneambtenaren is in nabijheid van de pallets met dozen in de loods een vorkheftruck aangetroffen.
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de Belastingdienst/FIOD op 9 november 2022 overwegend gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht, doch verklaard dat hij de avond/nacht voor de aanhouding in Duitsland heeft geslapen bij medeverdachte [medeverdachte 1] en dat hij niet officieel werkt. Op de omstandigheid dat hij samen met twee anderen bij de loods in Born is aangehouden en de omstandigheid hij en de medeverdachten met grote regelmaat bij de loods in Born, alsmede bij de loods in Venlo, zijn gezien, heeft de verdachte niet willen reageren, dan wel zich beroepen op zijn zwijgrecht.
Het vorenstaande voert het hof tot de volgende overwegingen.
Gezien hetgeen hiervoor is vastgesteld, daaronder mede begrepen dat de verdachte de tabaksgeur heeft moeten ruiken in de loods te Born en aldaar een zeer grote hoeveelheid onveraccijnsde tabak in opslag stond, alsmede dat hij niet alleen ter plaatse in de loods te Born meermalen is geweest maar ook in verband kan worden gebracht met de loods in Venlo, is het hof van oordeel dat de verdachte opzettelijk 54.990 kilogram rooktabak voorhanden heeft gehad. Aan de uit de bewijsmiddelen naar voren komende feiten en omstandigheden kan naar ’s hofs oordeel het in rechte vast te stellen vermoeden worden ontleend dat de verdachte bezig was in de illegaliteit. Door te handelen zoals de verdachte heeft gedaan heeft hij naar het oordeel van het hof minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de rooktabak die hij voorhanden had, onveraccijnsd was.
Het hof is van oordeel dat de verdachte zich niet met vrucht kan beroepen op hetgeen hij daartegenover heeft gesteld. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft zich in overwegende mate op zijn zwijgrecht beroepen. Deze omstandigheid kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet tot het bewijs bijdragen. Anders is het evenwel als een omstandigheid op zichzelf, of in samenhang met de verdere omstandigheden, redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit en dat de verdachte geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, terwijl dat onder de gegeven omstandigheden wel van hem verlangd mocht worden. Nu de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, ook in verband en samenhang met de overige tot het bewijs gebezigde feiten en omstandigheden, op zichzelf genomen redengevend zijn voor het bewijs van het tenlastegelegde, meer in het bijzonder voor het bewijs van (voorwaardelijk) opzet, mag van de verdachte verlangd worden dat hij een die redengevendheid ontzenuwende verklaring geeft.
Dat heeft de verdachte evenwel niet gedaan. Hij is niet in staat (of gewillig) gebleken om enige nadere – voor de hand liggende en/of, naar verwacht mag worden, hem bekend zijnde – informatie en details te reproduceren. Zo heeft hij niet willen verklaren van wie de Volkswagen Passat was, wie er achter het stuur zat, en wat hij samen met de medeverdachten bij de loods deed. Ook de vraag wat er zich in de loods bevond, heeft de verdachte niet willen beantwoorden. Bij gelegenheid van zijn verhoor op 10 november 2022, heeft hij verklaard dat hetgeen in de loods is aangetroffen niet van hem is, doch verdere vragen daaromtrent heeft hij niet willen beantwoorden. Zo heeft de verdachte de vraag of hij vaker in de loods kwam, wie de vrachtwagen heeft opgehaald en wie de twee andere mannen bij de loods waren niet willen beantwoorden. Op vragen omtrent verdachtes aanwezigheid bij de loods in Venlo heeft de verdachte niet willen antwoorden. Ook de vraag welke werkzaamheden hij bij de loods in Born verrichtte bleef onbeantwoord. [49]
Dit is op zichzelf, maar ook bezien tegen de achtergrond van het hiervoor besproken door de raadsvrouw eerst ter terechtzitting in eerste aanleg geponeerde alternatieve scenario – met inbegrip van de aanvullingen daarvan dan wel opmerkingen daarop in hoger beroep – inhoudende dat hij op grond van een arbeidsovereenkomst legale werkzaamheden bij de loods uitoefende en in het bijzonder in licht van verdachtes eigen verklaring dat hij ten tijde van het tenlastegelegde niet officieel werkzaam was, op zijn zachtst gezegd opmerkelijk te noemen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, bezien in het licht van de overige in de bewijsmiddelen vervatte feiten en omstandigheden, is het hof van oordeel dat de verdachte aldus opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van de onveraccijnsde tabak.
Medeplegen
Gelet op het vorenoverwogene, zulks in samenhang bezien met de verdere inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, is het hof eveneens van oordeel dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het tenlastegelegde en dat daarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten, welke bijdrage bovendien van voldoende gewicht is geweest, zodat kan worden gesproken van het medeplegen van het voorhanden hebben van de onveraccijnsde rooktabak, waarbij het hof volledigheidshalve opmerkt dat de verdachte de tabak ook eigenhandig voorhanden heeft gehad.

E.

Aldus falen de verweren van de verdediging. Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest. Hoewel de advocaat-generaal, onder verwijzing naar het fiscale nadeelbedrag en de oriëntatiepunten voor de straftoemeting die in casu oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van minimaal 24 maanden indiceren, een hogere straf op zijn plaats vindt, achtte de advocaat-generaal het thans niet langer opportuun om in hoger beroep een hogere gevangenisstraf dan 12 maanden te eisen, mede in aanmerking genomen dat de verdachte in eerste aanleg voor de politierechter is aangebracht, welke wettelijk niet bevoegd is om tot oplegging van een gevangenisstraf van meer dan 12 maanden over te gaan.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde rooktabak. Dit handelen van de verdachte staat in directe relatie tot de productie en/of handel in onveraccijnsde tabaksproducten, waarbij voor een groot bedrag aan accijns is ontdoken. De schatkist van de Europese Unie, en ook de Staat der Nederlanden, is daardoor ernstig benadeeld. Daarnaast is de handel in onveraccijnsde tabak concurrentievervalsend en werkt dergelijke handel ontwrichtend op het systeem van de interne markt die in de Europese Unie wordt nagestreefd. Voorts wordt daarmee het in de lidstaten van de Europese Unie gevoerde beleid om door hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen teneinde de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken gefrustreerd. De verdachte heeft zich van dat alles niets aangetrokken en slechts gehandeld uit het oogpunt van eigen financieel gewin.
Bij belastingheffing zijn in het algemeen gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken. Met heffing van accijns wordt immers tevens beoogd de Europese Unie geldmiddelen te verschaffen die voor haar instandhouding en taakvervulling noodzakelijk zijn. De verdachte heeft door zijn handelwijze deze gemeenschapsbelangen geschonden. Dergelijk strafbaar gedrag leidt er uiteindelijk toe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen.
Het hof rekent het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 april 2024 en op de inhoud van het uittreksel uit het European Criminal Records Information System (ECRIS) van Duitsland d.d. 6 december 2022, betrekking hebbende op het Nederlandse respectievelijk Duits justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder in Nederland onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, maar wel in Duitsland, zij het ter zake van andersoortige feiten al het onderhavige, zodat het hof met die omstandigheid thans niet in strafverzwarende zin rekening zal houden.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat de verdachte niet langer in Nederland verblijft, maar thans weer in Litouwen woonachtig is.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en uit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Hoewel de advocaat-generaal zulks eveneens heeft onderkend, komt in de door hem gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest, de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking, zodat daarmee naar ’s hofs oordeel niet kan worden volstaan. Het hof zal daarom overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf van langere duur.
Bij de straftoemeting heeft het hof de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van fraude, daaronder belastingfraude begrepen, in aanmerking genomen. Door de Belastingdienst/FIOD is becijferd dat het fiscaalstrafrechtelijke nadeel aan misgelopen accijns € 8.850.000,00 bedraagt (vide ambtshandeling 015-01). De oriëntatiepunten indiceren in geval het benadelingsbedrag € 1.000.000,00 of hoger bedraagt, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden of hoger en wel tot het wettelijke strafmaximum, welke in het onderhavige geval 4 jaren is.
Niettegenstaande dat deze meervoudige kamer niet gebonden is aan bepaalde in artikel 369, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft het hof bij de straftoemeting in strafmitigerende zin betrokken dat de advocaat-generaal, onder verwijzing naar de omstandigheid dat de verdachte in eerste aanleg voor de politierechter is gedagvaard, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden heeft gevorderd.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Met oplegging van het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. drs. P. Fortuin, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. drs. K.J. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. T.S. Vos, griffiers,
en op 2 juli 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal algemeen dossier AD-001-01, pg. 3.
2.Proces-verbaal van ambtshandeling AMB-009-01.
3.Proces-verbaal van observatie OBS-001-01.
4.Proces-verbaal van ambtshandeling AMB-009-01.
5.Proces-verbaal van ambtshandeling AMB-009-01.
6.Proces-verbaal van Observatie OBS-002-01.
7.Proces-verbaal van inzet technisch hulpmiddel AMB-001-01.
8.Proces-verbaal van ambtshandeling uitkijken camera [adres 2] AMB-011-01.
9.Proces-verbaal van ambtshandeling uitkijken camera [adres 2] AMB-011-01.
10.DOC-007-01.
11.Proces-verbaal van Observatie: dinsdag 29 maart 2022 OBS-003-01.
12.Proces-verbaal van Observatie: woensdag 13 april 2022 OBS-004-01.
13.Proces-verbaal van ambtshandeling AMB-012-01.
14.Proces-verbaal van observatie OBS-005-01.
15.Proces-verbaal van observatie OBS-006-01.
16.RHV-006-01A; RHV-001-05A.
17.Proces-verbaal van Observatie: maandag 18 juli 2022 OBS-007-01.
18.Proces-verbaal van bevindingen AMB-016-01.
19.Proces-verbaal van ambtshandeling uitkijken camerabeelden Venlo AMB-011-02.
20.Proces-verbaal van ambtshandeling uitkijken camerabeelden Venlo AMB-011-02 en DOC-008-01.
21.Proces-verbaal van bevindingen bezoek loods ochtend 09 november 2022 AMB-016-01.
22.V-0001-01, p. 9.
23.V-003-01, p. 3 en 4.
24.Proces-verbaal van bevindingen, nummer 2022-0142-01591/01.
25.Overzichtsproces-verbaal, p. 12 in combinatie met DOC-012.
26.DOC-016 tot en met DOC-025.
27.Proces-verbaal van bevindingen loods Born 09 november 2022 AMB-007-01 en AMB-010-01.
28.Proces-verbaal van bevindingen loods Born 09 november 2022 AMB-007-01, in combinatie met
29.RHV-010-01A.
30.Proces-verbaal van bevindingen AMB-010-01.
31.Proces-verbaal van verhoor getuige G-001-01.
32.Proces-verbaal van verhoor verdachte V-003-01.
33.Artikel 72 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
34.Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG, Pb 2009, L 9; vervangen door Richtlijn (EU) 2020/262 van de raad van 19 december 2019 houdende een algemene regeling inzake accijns
35.HvJ EU 10 juni 2021, WR, C-279/19, ECLI:EU:C:2021:473.
36.Vgl. EHRM 23 oktober 2014, nr. 27785/10, Melo Tadeu, ECLI:CE:ECHR:2014:1023JUD002778510. Vgl. ECLI:NL:GHSHE:2023:3899 en ECLI:NL:GHSHE:2024:373.
37.
38.
39.Vgl. HR 29 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:659, r.o. 2.4.1.
40.Vgl. HvJ EU 10 juni 2021, WR, C-279/19, ECLI:EU:C:2021:473, punt 24.
41.Vgl. HvJ EU 10 juni 2021, WR, C-279/19, ECLI:EU:C:2021:473, punt 28.
42.Vgl. HR 29 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:659, r.o. 2.4.2.
43.Vgl. de conclusie van A-G Tanchev van 21 januari 2021 bij de zaak WR, C-279/19, ECLI:EU:C:2021:59.
45.En niet zoals de advocaat-generaal stelt ‘uitslag tot gebruik’. De accijns is een verbruiksbelasting die het verbruik belast en niet het gebruik. Na verbruik resteert van het goed niets, het is verbruikt, en na gebruik wel.
46.Ook HR 13 juni 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0380 en HR 14 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9493 hebben hun betekenis sinds 1 april 2010 verloren.
48.Foto’s DOC-005 en DOC-006.
49.V-0003-01 en V-003-02.