ECLI:NL:GHSHE:2024:373

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
22/00923
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag accijns op onveraccijnsde sigaretten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de accijns die door de inspecteur van de Douane is opgelegd. De naheffingsaanslag betreft 460.000 onveraccijnsde sigaretten die op 8 juli 2014 zijn aangetroffen in garagebox 10. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag opgelegd op basis van het feit dat belanghebbende betrokken was bij het voorhanden hebben van deze accijnsgoederen. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de inspecteur. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Tijdens de zitting op 15 december 2023 zijn beide partijen niet verschenen, maar hebben zij voorafgaand aan de zitting laten weten niet te zullen verschijnen. Het hof heeft het onderzoek gesloten en zich vervolgens gebogen over de vraag of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Het hof oordeelt dat belanghebbende betrokken was bij het voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten, ook al was hij niet de feitelijke huurder van de garagebox. Het hof concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De uitspraak is gedaan op 7 februari 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00923
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 18 maart 2022, nummer BRE 20/9339
,in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Douane,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag in de accijns over 8 juli 2014 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en nevenbeslissingen gegeven met betrekking tot de vergoeding van schade, het griffierecht en de proceskosten.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2023 in ’s-Hertogenbosch. Beide partijen zijn niet verschenen. Voor de zitting hebben belanghebbende, zijn gemachtigde en de inspecteur laten weten dat zij niet zullen verschijnen.
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is gehuwd en woont in ieder geval sinds 2014 in de woning gelegen aan de [adres 1] in [woonplaats] (hierna: de woning).
2.2.
Tegen belanghebbende is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, onder meer in verband met het opzettelijk voorhanden hebben van sigaretten die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns (tekst 2014; hierna: de Wet) in de heffing zijn betrokken. Het onderzoek heeft plaatsgehad in de periode van 1 januari 2013 tot en met 8 juli 2014.
2.3.
In het kader van het onderzoek heeft de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst van de Belastingdienst (hierna: Belastingdienst/FIOD) op 8 juli 2014 onder meer de woning, een loods aan de [adres 2] in [plaats] (hierna: de loods), garagebox 10, gelegen aan de [adres 3] te [plaats] (hierna: garagebox 10) en de auto van belanghebbende, de Dodge Ram Van met kenteken [kenteken 1] (hierna: de auto), doorzocht. Belanghebbende was tijdens de doorzoekingen aanwezig in de loods. In garagebox 10 zijn 460.000 onveraccijnsde sigaretten aangetroffen. In de woning van belanghebbende zijn in totaal 7.260 onveraccijnsde sigaretten aangetroffen.
2.4.
Garagebox 10 is geen accijnsgoederenplaats als bedoeld in artikel 1a, lid 1, onderdeel b, van de Wet.
2.5.
De Belastingdienst/FIOD heeft ter zake van het onderzoek op 21 mei 2015 een overzichtsproces-verbaal (hierna: OPV) opgemaakt. In het OPV is onder meer het volgende vermeld:

4.3.2.2. Feitelijke huurder(s) van de garageboxen nr. 10 en nr. 16
Verdachte [persoon 1] heeft in opdracht van de verdachte [persoon 2] een huurovereenkomst gesloten met [persoon 3] (…) eigenaar van een garagebox met de nummer aanduiding 10 aan de [adres 3] te [plaats] . De huurperiode, ingaande 15 mei 2012, was op verzoek van [persoon 1] steeds per maand.
(…)
4.3.2.2.1 Huurcontract mbt de garagebox nr. 10
In dit huurcontract is te lezen dat een persoon genaamd [persoon 1] (…) op 15 mei 2012 een huuroverkomst heeft gesloten met de eigenaar van de garagebox nr. 10 dhr. [persoon 3] (…).
(…)
4.3.2.2.3 Verklaring getuige [persoon 3] m.b.t het verhuren van de garageboxen 10 en 16
(…)
Aan [persoon 3] werd gevraagd wat de overeengekomen huurprijs was en hoe deze werd betaald, hij antwoordde als volgt:
“Die was € 170,- per maand. In het begin werd dat per bank betaald. Toen [persoon 1] ziek werd moest ik het geld bij de winkel op komen halen of als er toevallig iemand naar de garagebox kwam dan werd daar het geld aan mij overhandigd. Cash ontving ik het geld altijd van [hof: belanghebbende:] [belanghebbende] .”
(…)
4.3.2.3.5 Aanwezigen in de loods op het moment van de doorzoeking op 8 juli 2014
Op dinsdag 8 juli 2014 werd de loods door de Officier van Justitie en rechercheurs van de FIOD om 11:00 uur betreden voor een doorzoeking. In de loods waren op dat moment de volgende zes personen aanwezig:
[persoon 2] , [persoon 4] , [hof: belanghebbende:] [belanghebbende] , [persoon 5] , alsmede twee klanten (…).
(…)
4.3.2.4.2 Cameraobservatie
Sinds de plaatsing van de camera in de nabijheid van de garagebox 10 is te zien dat [hof: belanghebbende:] [belanghebbende] en/of [persoon 5] op verschillende data in de auto van [hof: belanghebbende:] [belanghebbende] of in de auto van [persoon 2] of met auto’s van derden aan komen aanrijden, voor de garagebox parkeren en/of behulpzaam en/of zelfstandig actief was of waren bij het verplaatsen van goederen in of uit de garagebox 10.
Na het in of uitladen van deze goederen reden ze weg en na enkele minuten verschenen ze weer bij de loods. Ook is te zien dat [persoon 4] nagenoeg dagelijks een of meerdere malen in zijn Opel Vivaro met het Belgisch kenteken [kenteken 2] (vanaf 5 juni 2014 [kenteken 3] ) komt aanrijden voor de garagebox parkeert en vervolgens goederen in of uitlaad. In enkele gevallen werd hij hierbij geholpen door [hof: belanghebbende:] [belanghebbende] en/of [persoon 5] .
(…)
4.3.2.4.2a Openen van de garagebox nummer 10 (+ container)
Op de camerabeelden is meerdere malen te zien dat [hof: belanghebbende:] [belanghebbende] en/of [persoon 5] en/of [persoon 4] een sleutel en/of sleutels in hun hand houden en daarmee de roldeur van de garagebox nummer 10 openen.
Op 8 juli 2014 is de Dodge Ram Van voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 4] tnv: [hof: belanghebbende:] [belanghebbende] , [adres 1] , [postcode] [woonplaats] , doorzocht. Tijdens deze doorzoeking is één sleutelbos, voorzien van een ketting, aangetroffen.
Op 8 juli 2014 is tijdens de doorzoeking van de garagebox 10 vastgesteld dat één sleutel aan de voornoemde sleutelbos toegang gaf tot de garagebox 10 en dat de andere sleutels op de hangsloten pasten die bevestigd waren aan de container in de garagebox 10.
(…)
4.3.2.6 Gebruik van voertuigen
[hof: belanghebbende:] [belanghebbende] en [persoon 5] pendelden nagenoeg dagelijks tussen de garagebox 10 en/of de garagebox 16 en de loods. Ze haalden dan dozen met onveraccijnsde sigaretten en/of dozen of plastic zakken met merkvervalste kleding.
(…)
[hof: belanghebbende:] [belanghebbende] maakte voor de bovengenoemde goederenbewegingen gebruik van een Dodge Ram Van 2.5 CRD voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 1] . (…)
[hof: belanghebbende:] [belanghebbende] en [persoon 5] gebruikten voor de bovengenoemde goederenbewegingen ook de Mercedes (…) van [persoon 2] en de Peugeot (…) van [persoon 6] . (…)
Daarnaast maakten [hof: belanghebbende:] [belanghebbende] en [persoon 5] ook gebruik van de auto's die de klanten bij zich hadden. De klant bleef achter bij de loods en een van de verdachten reed dan met de auto van de klant naar de garagebox 10 en/of 16 en laadde de merkvervalste goederen (kleding etc. en/of sigaretten) rechtstreeks in de auto van de klant.
(…)
4.4.3.2.1.4 Videobeelden camera geplaatst bij de garagebox 10
Op de videobeelden is op 21 maart 2014 onder andere waargenomen dat de Opel het terrein oprijdt waar de garagebox nummer 10 is gelegen. Vervolgens is te zien dat de bestuurder de Opel parkeert ter hoogte van de garagebox nummer 10. De bestuurder en de bijrijder stappen uit. De Bestuurder wordt herkend als [persoon 4] en de bijrijder als [hof: belanghebbende:] [belanghebbende] . Nadat [hof: belanghebbende:] [belanghebbende] de garagebox heeft geopend rijdt [persoon 4] de Opel achterwaarts in de box. Niet te zien is of er wordt gelost of geladen.
Op de beelden is te zien is dat de ruimte tussen het linker achterwiel en de wielkast groter wordt. Dit lijkt erop dat er voorwerpen uit de laadruimte zijn geladen waardoor de laaddruk op de vering minder is geworden.
(…)
4.4.3.6.3 Camerabeelden garagebox 10
Aan de hand van deze camerabeelden is onder andere te zien dat op donderdag 26 juni 2014:
 omstreeks 14:23:41 uur de Opel Vivaro, met het Belgisch kenteken [kenteken 5] (hierna de Opel) aankomt bij de garageboxen aan de [adres 3] ;
 omstreeks 14:24:13 uur de Opel geparkeerd wordt naast garagebox 10. Vervolgens is te zien dat als bijrijder de verdachte [hof: belanghebbende:] [belanghebbende] uitstapt en als bestuurder de [persoon 4] ;
 omstreeks 14:24:21 uur [hof: belanghebbende:] [belanghebbende] de garagebox opent en dat [persoon 4] en [hof: belanghebbende:] [belanghebbende] samen in totaal 11 dozen vanuit de garagebox laden in de Opel. Vervolgens wordt de garagebox door [hof: belanghebbende:] [belanghebbende] weer gesloten;
 Omstreeks 14:28:43 uur vertrekken [persoon 4] en [hof: belanghebbende:] [belanghebbende] met de Opel.
(…)
4.4.3.10.2.5 Aantal dozen (mastercases) geladen bij de garagebox nummer 10
Hierna is aan de hand van de camerabeelden een overzicht gemaakt van de aantal dozen (mastercases) die door de verdachten zijn geladen bij de garagebox nummer 10 in de periode 19 maart 2014 tot en met 07 juli 2014.
Het betreft een minimale positie van het aantal dozen (mastercases) gelet op het volgende:
- Door de cameraopstelling en de wijze waarop het vervoermiddel voor de garagebox nummer 10 geparkeerd werd, is op de camerabeelden maar gedeeltelijk waargenomen hoeveel goederen er zijn gelost dan wel geladen bij de garagebox nummer 10.
- Het zicht op de activiteiten rond garagebox 10 wordt op momenten gehinderd door passerende treinen.
De aantallen die wel zijn waargenomen staan in het videojournaal vermeld. Hieronder een verkort overzicht van de aantallen dozen per verdachte.
Verdachte
Geladen dozen (mastercases)
Aantal sigaretten (minimaal)
[persoon 4]
224 224x50 sloffen x 200 =
2.240.000
[hof: belanghebbende:] [belanghebbende]
275 275x50 sloffen x 200 =
2.750.000
[persoon 5]
18 18x50 sloffen x 200 =
180
Totaal
517
5.170.000
(…).’
2.6.
Het OPV is, na toestemming van de officier van justitie, ter beschikking gesteld aan de inspecteur.
2.7.
De inspecteur heeft vervolgens de naheffingsaanslag opgelegd voor de 460.000 onveraccijnsde sigaretten die op 8 juli 2014 zijn aangetroffen in garagebox 10, naar een bedrag van € 81.305. Tevens is bij beschikking € 7.118 belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag en de rentebeschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
2.8.
Het strafrechtelijk onderzoek jegens belanghebbende is geseponeerd wegens tijdsverloop.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag ten onrechte is vastgesteld.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslag opgelegd, omdat volgens hem het belastbaar feit ‘uitslag tot verbruik’ heeft plaatsgevonden en belanghebbende de belastingplichtige is.
4.2.
Onder ‘uitslag tot verbruik’ wordt verstaan: het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. [1] De accijns wordt geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig andere persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is. [2]
4.3.
Belanghebbende stelt dat hij niet de persoon is die de onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad noch bij het voorhanden hebben ervan betrokken is geweest.
4.4.
De Wet is een implementatie van de Richtlijn 2008/118/EG. [3] Dit houdt in dat het begrip ‘voorhanden hebben’ een Unierechtelijk begrip is, dat Unierechtelijk moet worden uitgelegd. Ook het begrip ‘betrokken zijn bij het voorhanden hebben’ door een ander van onveraccijnsde acccijnsgoederen is een Unierechtelijk begrip, dat Unierechtelijk moet worden uitgelegd.
4.5.
Uit de wetsgeschiedenis [4] bij de implementatie van de Richtlijn 2008/118/EG per 1 april 2010 blijkt het volgende:
‘Het enkele voorhanden hebben van deze accijnsgoederen wordt door de Accijnsrichtlijn 2008 dus aangemerkt als een zelfstandig belastbaar feit. Het huidige artikel 2f van de wet voorziet voor deze situatie in een belastbaar feit. De toepassing van deze bepaling in de praktijk is zeer sterk ingeperkt door de jurisprudentie van de Hoge Raad, (…). De in de jurisprudentie van de Hoge Raad ontwikkelde voorwaarden voor toepassing van artikel 2f, zoals de feitelijke beschikkingsmacht en het wetenschapsvereiste, zijn voor de toepassing van het nieuwe artikel 2, eerste lid, onderdeel b, niet meer van belang. Ter zake van het in deze bepaling bedoelde «voorhanden hebben» wijst de Accijnsrichtlijn 2008 (artikel 8, eerste lid, onderdeel b) als belastingplichtige aan «de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is». Dit betekent dat ook een persoon, die niet de feitelijke beschikkingsmacht over de accijnsgoederen heeft, maar wel betrokken is bij het voorhanden hebben van die goederen, als belastingplichtige kan worden aangemerkt. De Accijnsrichtlijn 2008 vereist voorts niet dat degene die accijnsgoederen voorhanden heeft wetenschap droeg of redelijkerwijs had moeten dragen van het feit dat de goederen niet conform de wettelijke bepalingen in de heffing zijn betrokken (wetenschapsvereiste).’
4.6.
Het begrip ‘de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft’ als bedoeld in artikel 8, lid 1, letter b, van Richtlijn 2008/118/EG ziet in het gewone spraakgebruik op een persoon die deze goederen fysiek tot zijn beschikking heeft. Volgens Unierecht is niet relevant of de desbetreffende persoon een recht of enig belang kan doen gelden met betrekking tot die goederen. Sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 2008/118/EG per 1 april 2010 is - anders dan voorheen - volgens Unierecht evenmin relevant of deze persoon weet of redelijkerwijs had behoren te weten dat voor die goederen accijns wordt verschuldigd (er geldt geen wetenschapsvereiste). [5] Uit de omstandigheid dat behalve de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft, iedere andere persoon die is betrokken bij het voorhanden hebben van accijnsgoederen door een ander, in artikel 8, lid 1, letter b, van Richtlijn 2008/118/EG is aangewezen als schuldenaar, moet worden afgeleid dat de richtlijngever een ruime kring van personen heeft aangewezen als schuldenaar van de accijnsschuld. [6]
4.7.
Belanghebbende beroept zich op een uitspraak van de strafrechter van de rechtbank Rotterdam. [7] Deze strafrechter heeft de betreffende verdachte vrijgesproken en daartoe het volgende geoordeeld:
‘De rechtbank stelt vast dat het dossier serieuze aanwijzingen bevat dat de verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het hem ten laste gelegde voorhanden hebben van ruim 17,5 miljoen onveraccijnsde sigaretten. (…) De rechtbank kan echter op basis van deze aanwijzingen niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte de benodigde (feitelijke) beschikkingsmacht - waaronder wetenschap - had over de in de betrokken loods en bestelbus aangetroffen onveraccijnsde sigaretten. Concrete bewijzen daarvoor bevat het dossier niet.’.
Het hof constateert dat de strafrechter het hierboven in 4.4 tot en met 4.6 weergegeven Unierechtelijke rechtskader met betrekking tot het begrip ‘de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan betrokken is’ niet juist heeft toegepast. Feitelijke (fysieke) beschikkingsmacht en wetenschap zijn immers sinds 1 april 2010 voor de toepassing (van artikel 51, lid 1, aanhef, onderdeel b) van de Wet niet meer van belang; betrokkenheid bij het voorhanden hebben is voldoende (zie 4.4 tot en met 4.6). [8]
4.8.
Op basis van wat in het OPV is vermeld (zie 2.5) en de verklaringen van belanghebbende ter zitting van de rechtbank, is het hof van oordeel dat aannemelijk is dat belanghebbende in ieder geval betrokken was bij het voorhanden hebben door een ander van de op 8 juli 2014 in garagebox 10 aangetroffen sigaretten. Belanghebbende heeft immers zelf verklaard dat hij wel eens in garagebox 10 kwam, dat hij daar voor een ander dozen ging ophalen en die naar de loods bracht. [9] Belanghebbende was op 8 juli 2014 aanwezig in de loods (zie 2.3 en 2.5). Belanghebbendes verklaring vindt steun in de vermelding in het OPV [10] dat belanghebbende tijdens de onderzoeksperiode meermaals, in ieder geval op 26 juni 2014, garagebox 10 heeft geopend en gesloten en in de tussentijd dozen in dan wel uit een auto heeft geladen. Tijdens de doorzoeking is verder een sleutelbos in de auto van belanghebbende aangetroffen, waarvan één van de sleutels toegang gaf tot garagebox 10 en de andere sleutels op de hangsloten van de container in garagebox 10 pasten. [11] Ook heeft belanghebbende meermaals de huur voor garagebox 10 contant betaald aan de verhuurder van die box. [12] In het midden kan blijven of belanghebbende de onveraccijnsde sigaretten zelf voorhanden had.
4.9.
Aan het voorgaande doet niet af dat belanghebbende heeft verklaard dat hij meende dat in de dozen kleding zat en dat hij in de loods aanwezig was om zijn vrienden te zien en om voor hen klusjes te doen. Het hof laat de aannemelijkheid van die verklaring in het midden, omdat niet van belang is of degene die betrokken was bij het voorhanden hebben van accijnsgoederen, wetenschap droeg of redelijkerwijs had moeten dragen van het feit dat zich in de dozen accijnsgoederen bevonden (zie 4.5 en 4.6). Ook doet daar niet aan af dat belanghebbende niet de huurder was van garagebox 10 en dat hij de sleutel van garagebox 10 telkens moest ophalen en inleveren bij de huurder van garagebox 10, Van [persoon 1] . Belanghebbende had immers feitelijk toegang tot garagebox 10 (zie 4.8).
4.10.
Belanghebbende stelt dat de feiten en het bijeengebrachte bewijs extra moet worden getoetst op juistheid en relevantie omdat het strafrechtelijk onderzoek jegens belanghebbende is geseponeerd (zie 2.8). In dat kader overweegt het hof als volgt.
4.11.
De rechtspraak van het EHRM brengt mee dat het hof geen twijfel mag doen ontstaan over de juistheid van een vrijspraak van hetgeen de verdachte in een eerdere strafzaak werd verweten. Hetzelfde kan aan de orde zijn in een geval waarin een strafrechtelijke vervolging door seponering is beëindigd en het daardoor niet tot een rechterlijke uitspraak over de gegrondheid van die vervolging is gekomen. [13]
4.12.
In een geval als het onderhavige, waarin het recht tot strafvervolging is vervallen wegens tijdsverloop, ontbreekt zowel een vrijspraak als een sepot op bijvoorbeeld de grond dat onvoldoende bewijs aanwezig is. In zo’n geval berust het beëindigen van de strafrechtelijke procedure niet op een oordeel over de (on)schuld van de verdachte. Daarom kan een oordeel van het hof over feiten die ook in de strafzaak aan de orde waren, in zo’n geval geen schending opleveren van het vermoeden van onschuld. [14]
4.13.
Belanghebbende stelt dat de uitspraak van de rechtbank op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de zienswijze van de inspecteur steeds leidend is geweest, zonder de mogelijkheid te overwegen dat het standpunt van belanghebbende ook juist zou kunnen zijn. Het dossier, noch het proces-verbaal van de zitting of de uitspraak van de rechtbank geven daarvan blijk. De omstandigheid dat de rechtbank (bewijs)oordelen heeft gegeven die niet in het voordeel van belanghebbende zijn, leidt nog niet tot de conclusie dat de uitspraak van de rechtbank onzorgvuldig tot stand is gekomen.
4.14.
Belanghebbende stelt dat hij door de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente onevenredig hard wordt getroffen, dat de procedure voor hem zeer belastend is, dat hij een slechte gezondheid heeft en slechts moet rondkomen van een AOW en dat zijn huwelijk is ontwricht. Het hof dient volgens de wet recht te spreken en het mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. [15]
Tussenconclusie
4.15.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.16.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.17.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door P. Fortuin, voorzitter, A.J. Kromhout en B.G. van Zadelhoff, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2024 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
M.M. Stassen-Kanters P. Fortuin
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 2, lid 1, aanhef, onderdeel b, van de Wet.
2.Artikel 51, lid 1, aanhef, onderdeel b, van de Wet.
3.Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van Richtlijn 92/12/EEG, Pb 2009, L 9.
4.TK 2008/09, 32 031, nr. 3, p. 8.
5.HvJ EU 10 juni 2021, WR, C-279/19, ECLI:EU:C:2021:473.
6.HR 29 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:659 en hof ‘s-Hertogenbosch 19 februari 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:626.
8.Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 22 november 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3899.
9.Proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank, p. 4.
10.OPV, par. 4.3.2.4.2, 4.3.2.6, 4.4.3.2.1.4 en 4.4.3.6.3 (zie 2.5).
11.OPV, par. 4.3.2.4.2.a (zie 2.5).
12.OPV, par. 4.3.2.2.3 (zie 2.5).
13.HR 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1106.
14.Vgl. HR 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1106.
15.Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829 houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb. 1822, 10 en Stb. 1829, 28).