ECLI:NL:RBOVE:2022:1283

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 mei 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
84.180682-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 71-jarige man voor betrokkenheid bij illegale handel in sigaretten

Op 9 mei 2022 heeft de Rechtbank Overijssel een 71-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden voor zijn betrokkenheid bij de illegale handel in sigaretten. De verdachte was op 7 juli 2021 in Amsterdam aangehouden, waar hij samen met anderen meer dan 19 miljoen sigaretten voorhanden had zonder dat daarover accijns was betaald. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en in vereniging met anderen handelde, en dat hij feitelijk de beschikkingsmacht had over de onveraccijnsde sigaretten. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, bewijsstukken en de omstandigheden waaronder de sigaretten werden aangetroffen. De verdachte had eerder al met politie en justitie te maken gehad, wat meegewogen werd in de strafmaat. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict, dat niet alleen de reguliere markt voor tabakswaren verstoort, maar ook het fiscale systeem van Nederland schaadt. De illegale handel in sigaretten heeft bovendien negatieve gevolgen voor het anti-rookbeleid van de overheid. De rechtbank legde een hogere straf op dan door de officier van justitie was gevorderd, gezien de substantiële rol van de verdachte in de illegale activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 84.180682-21 (P)
Datum vonnis: 9 mei 2022
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1950 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4 oktober 2021, 20 december 2021, 22 april 2022 en 25 april 2022.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. A.M. Ruige en mr. C.V. van Overbeeke en van wat door verdachte en zijn raadsman
mr. Y. Wong, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 7 juli 2021 in de gemeente Amsterdam samen met anderen opzettelijk ruim 19 miljoen sigaretten voorhanden heeft gehad zonder dat daarover accijns werd betaald.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 7 juli 2021 in de gemeente Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk (een) grote hoeveelheid accijnsgoed(eren), in elk geval (ongeveer) 19.559.200 sigaretten, voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleidende opmerkingen
Op 13 juni 2021 ontving de FIOD Rotterdam van de Turkse autoriteiten informatie over de vermoedelijke smokkel van sigaretten in de containers FSCU9735232 en CBHU8007174. De bestemming van deze containers was Nederland. De containers werden vanuit Turkije naar Hamburg verscheept en kwamen daar op 21 juni 2021 aan. Op verzoek van de FIOD Rotterdam hebben de Duitse autoriteiten de containers in Hamburg gecontroleerd. De Duitse autoriteiten hebben medegedeeld dat beide containers geladen waren met sigaretten. De containers zijn daarna van Hamburg naar Rotterdam verscheept. Op 29 juni 2021 zijn de containers in de haven van Rotterdam aangekomen. De containers zijn vervolgens op 7 juli 2021 met vrachtwagens vervoerd naar de loods aan de [adres 2] . Omstreeks 13:10 uur werden de containers tegen voornoemde loods gezet, voor de zogenoemde docks, om te kunnen worden gelost. De FIOD heeft uiteindelijk omstreeks 14:23 uur de loods en het bijbehorende terrein betreden. Er zijn in totaal zeven personen als verdachte aangehouden. De strafzaken tegen de twee vrachtwagenchauffeurs zijn voorwaardelijk geseponeerd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht – overeenkomstig een overgelegd schriftelijk requisitoir – het ten laste gelegde medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een pleitnotitie overgelegd en daarin kort samengevat primair betoogd dat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat verdachte slechts verantwoordelijk kan worden gehouden voor het opzettelijk voorhanden hebben van 61.048 onveraccijnsde sigaretten.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de volgende redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
De feiten en omstandigheden
De aangetroffen onveraccijnsde sigaretten
Sigaretten zijn aan te merken als accijnsgoederen in de zin van artikel 1 van de Wet op de accijns (hierna: de Wet), omdat het tabaksproducten zijn. Dit brengt met zich dat op grond van de Wet accijns is verschuldigd voor de uitslag tot verbruik van zulke accijnsgoederen. Onder uitslag tot verbruik wordt onder meer verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving. Indien dit aan de orde is, wordt op grond van artikel 51 lid 1 onder b van de Wet accijns geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft en enig ander persoon die bij het voorhanden hebben ervan is betrokken.
De opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD hebben het pand aan de
[adres 2] op 7 juli 2021 omstreeks 14:45 uur betreden. Bij het betreden van het pand heeft de hulpofficier van justitie [verbalisant] een sterke tabakslucht geroken. Hij heeft gezien dat de twee containers FSCU9735232 en CBHU8007174 met geopende deuren tegen het laadperron stonden. Ook heeft hij een aantal dozen zien staan met het opschrift ‘Rone cigarettes’. [2] De verbalisant [verbalisant] heeft ter plaatse foto’s gemaakt. Uit deze foto’s blijkt dat een groot aantal dozen reeds was gelost. [3] Een aantal van deze dozen was geopend. Toen verbalisant [verbalisant] uit een van die dozen een slof sigaretten had gepakt en deze had geopend, zag hij dat er pakjes sigaretten in zaten die niet waren voorzien van Nederlandse accijnszegels en derhalve niet in de heffing van accijns waren betrokken. [4] De inhoud van de containers FSCU9735232 en CBHU8007174 bestond geheel uit dozen met zulke pakjes sigaretten. [5] Uit een telling van de pakjes sigaretten blijkt dat het ging om in totaal 19.559.400 sigaretten. [6] Het accijnsnadeel betreft € 4.757.824,--. [7]
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de 19.559.400 sigaretten, die op
7 juli 2021 in de loods aan de [adres 2] zijn aangetroffen, niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing waren betrokken.
Het medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van de onveraccijnsde sigaretten
De verbodsbepaling
Op grond van artikel 5 lid 1 onder b van de Wet is het niet toegestaan om accijnsgoederen voorhanden te hebben die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet in de heffing zijn betrokken. Van een zodanig voorhanden hebben is sprake als een persoon de feitelijke beschikkingsmacht heeft over zulke onveraccijnsde goederen. Dit is het geval als de persoon de hoedanigheid van de goederen kent, de daadwerkelijke toegang heeft tot die goederen en weet of redelijkerwijze moet weten dat de goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in Nederland in de heffing zijn betrokken. [8]
De aanhouding van verdachte(n)
Verdachte betreft een van de personen die op 7 juli 2021 in de loods aan de [adres 2] als verdachte is aangehouden. Een opsporingsambtenaar heeft gezien dat verdachte vóór zijn aanhouding in de loods bezig was met het uitladen van dozen met sigaretten uit de containers. [9] Naast verdachte zijn ook [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] ,
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] als verdachten aangehouden. [10]
Het lossen van de container(s)
Verdachte heeft op 8 juli 2021 bij de politie verklaard dat hij heeft geholpen met het lossen van een container. [11] Daarnaast heeft hij op 26 augustus 2021 bij de politie verklaard dat hij – toen de deuren van de containers werden geopend – in de containers allemaal dozen zag staan met het opschrift ‘Rone king size cigarettes’. Uit enkele dozen vielen rode sloffen sigaretten. [12] Dat er sigaretten in de containers zaten, was voor verdachte geen verrassing. Immers, verdachte heeft op 22 april 2022 ter terechtzitting verklaard dat hij alvorens het lossen van de containers (in ieder geval) wist dat er 5.000 tot 10.000 sigaretten in een container zouden liggen. [13]
De huur van de loods
[naam 1] heeft op 14 juli 2021 bij de politie verklaard dat hij een hoek van de loods aan de [adres 2] aan verdachte heeft verhuurd. Dit betreft de hoek waar op
7 juli 2021 de vrachtwagens stonden. [naam 2] is de vaste werknemer van Italiaander en werkt vijf dagen per week in de genoemde loods. [14] [naam 2] heeft op
10 december 2021 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij verdachte via zijn werk kent. [15] Op 7 juli 2021 heeft verdachte tijdens de lunch aan [naam 2] te kennen gegeven dat er een vrachtwagen met sigaretten zou komen, waarbij verdachte een bedrag van
€ 320.000,-- heeft genoemd. Hij heeft voorts tegen [naam 2] gezegd ‘
dat hij er wel€ 500.000,-- mee kon verdienen’. [16]
Het (heimelijk) opgenomen gesprek tussen [medeverdachte 1] en [naam 3]
Uit een – buiten medeweten van verdachte door [naam 3] – opgenomen gesprek tussen [medeverdachte 1] en [naam 3] volgt dat [medeverdachte 1] op 20 mei 2021 gedetailleerd aan die [naam 3] heeft verklaard hoe de transporten van de onveraccijnsde sigaretten worden georganiseerd en wat daarvan de opbrengsten zijn. Allereerst heeft [medeverdachte 1] in het genoemde gesprek over de inhoud van een container en de prijs daarvan verklaard:
‘Die container sigaretten kost € 130.000,--. Daar komt bij € 150.000,-- voor de Douane. Ja, anderhalve ton per container om ‘m door te laten. Dan heb je nul risico, hij gaat nooit op rood. Nooit. [17] Daarnaast heeft [medeverdachte 1] in het genoemde gesprek over de transporten verklaard:
‘Dit jaar maart de eerste container binnengekomen, elke maand komt er een container binnen, nu komme d’r twee’. [18] Voorts heeft [medeverdachte 1] in het genoemde gesprek over zijn eigen rol verklaard:
‘Nummer 1 ben ik. Ik regel de BV’s. Ik doe het mailverkeer. Ik plaats de order. Ik ben het contact met de fabriek, contact met de inklaring. Ik regel de loodsen’. [19] Ten slotte heeft [medeverdachte 1] in het genoemde gesprek over de winsten verklaard dat deze onder vijf personen worden verdeeld, namelijk: hijzelf,
‘ [omschrijving] ’,
‘ [omschrijving] ’, ‘ [omschrijving] ’ en ‘ [omschrijving] ’. [20]
De door [medeverdachte 1] ter terechtzitting afgelegde verklaring
[medeverdachte 1] heeft op 22 april 2022 ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat er een container met illegale sigaretten bij de loods zou aankomen. [21] Bij het lossen van de vracht van de containers is hij geholpen door onder andere verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Ook heeft [medeverdachte 1] op 22 april 2022 ter terechtzitting – als getuige in de strafzaak van verdachte onder ede – verklaard dat [verdachte] wist van de komst van een container volledig gevuld met illegale sigaretten die moest worden gelost. De andere personen die in de loods aanwezig waren ( [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] ) hebben (mede) op verzoek van [medeverdachte 1] geholpen met het lossen van de containers. [22]
De feitelijke beschikkingsmacht
Verdachte en zijn mededaders hebben (aanvankelijk) verklaard dat zij in de veronderstelling verkeerden dat (een van) de containers (deels) geladen was/waren met (onder meer) laminaat en/of dat zij niet wisten dat het ging om onveraccijnsde sigaretten. De rechtbank stelt vast dat uit beide containers enkel dozen met onveraccijnsde sigaretten zijn gelost. Voorts hing er een sterke tabakslucht in de loods, waren de dozen voorzien van het opschrift ‘Rone king size cigarettes’ en was een aantal dozen geopend, waardoor het niet anders kan zijn dan dat de personen die de dozen hebben getild, moeten hebben gezien dat er sloffen met sigaretten in de dozen zaten. Daarbij komt dat het een feit van algemene bekendheid is dat dozen met laminaat veel zwaarder zijn dan dozen met sigaretten. Op het moment dat een doos wordt opgetild, weet de tiller dat het geen laminaat betreft. Verdachte en zijn mededaders hebben dozen getild, moeten zich hebben gerealiseerd dat het geen laminaat betrof, konden aan de omschrijving op de dozen zien dat het sigaretten betrof en hebben zich desondanks niet van het lossen van de dozen met sigaretten gedistantieerd. Bovendien heeft verdachte zijn deel van de loods beschikbaar gesteld en gehouden voor het lossen van de sigaretten, waarbij hij zijn gele pompwagen ter beschikking heeft gesteld en pallets heeft geregeld waarop hij en zijn mededaders de sigaretten konden lossen. De aanwezigheid van verdachte en zijn mededaders in (de omgeving van) de loods was derhalve gericht op het lossen van de dozen (met sigaretten) uit de containers. Verdachte en zijn mededaders hadden daarbij gezamenlijk de daadwerkelijke toegang tot en de beschikking over de in Nederland niet-veraccijnsde goederen. De rechtbank is op basis van het voorgaande dan ook van oordeel dat verdachte en zijn mededaders feitelijk de beschikkingsmacht hebben gehad over de 19.559.400 onveraccijnsde sigaretten en deze aldus in strijd met artikel 5 van de Wet voorhanden hebben gehad.
Het opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of verdachte het in artikel 5 van de Wet genoemde verbod
opzettelijkheeft overtreden. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Uit voormelde verklaring van [naam 2] en de door [medeverdachte 1] ter zitting afgelegde getuigenverklaring concludeert de rechtbank dat verdachte willens en wetens, derhalve opzettelijk, de onveraccijnsde sigaretten (mede) voorhanden heeft gehad. Voor deze vaststelling is overigens niet vereist dat verdachte daadwerkelijk een doos met sigaretten heeft opgetild, noch dat hij wist welke wettelijke bepaling(en) precies werd(en) overtreden
De deelnemingsvorm
De mate van betrokkenheid van verdachte bij het voorhanden hebben van die onveraccijnsde sigaretten is naar het oordeel van de rechtbank voldoende voor het oordeel dat hij als medepleger kan worden aangemerkt. Immers, gezien het voorgaande is tussen verdachte en zijn mededaders sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Verdachte heeft daarbij een materiële bijdrage geleverd die van voldoende gewicht was, temeer nu de containers met de onveraccijnsde sigaretten (mede) met de hulp van verdachte in de door hem gehuurde loods in Amsterdam zijn gelost en opgeslagen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 juli 2021 in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk 19.559.200 sigaretten voorhanden heeft gehad, terwijl die sigaretten niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 367 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 200 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat bij de bepaling van de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat dat moet worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het gepleegde feit
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde sigaretten. De illegale handel in sigaretten verstoort de reguliere markt voor tabakswaren en werkt ontwrichtend op de economische ordening en het fiscale systeem van het land. Illegale sigaretten worden doorgaans verkocht voor een prijs die ver beneden de reguliere prijs voor zulke producten ligt. Enerzijds wordt hiermee de accijnsverplichting voor aanzienlijke bedragen ontdoken, anderzijds brengt de illegale handel in accijnsgoederen oneerlijke concurrentie met zich ten opzichte van bonafide handelaren en bedrijven die wel voldoen aan hun verplichtingen in het kader van de accijnsheffingen. In deze strafzaak is de Nederlandse staat door het niet-betalen van de accijns op de sigaretten voor een bedrag van € 4.757.824,-- benadeeld. Het handelen van verdachte en zijn mededaders heeft ook een negatieve invloed op het anti-rookbeleid van de Nederlandse overheid. De overheid ontmoedigt, met het oog op de algemene volksgezondheid, actief het roken van tabak. Ten behoeve van dat beleid maakt de overheid gebruik van prijsverhogingen, op basis van heffingen en belastingen. Met de handel in illegale sigaretten wordt dit beleid ondermijnd. Bovendien geldt dat de productie- en handelsketen ten aanzien van illegale rookwaren niet traceerbaar is, hetgeen eveneens ongunstig is voor het beleid in het kader van de volksgezondheid. Bij de aanwezigheid van extra gevaarlijke stoffen in de illegale rookwaar is het onmogelijk de producent van die rookwaar te achterhalen.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 22 december 2021 volgt dat hij in het verleden veelvuldig met politie en/of justitie in aanraking is geweest, zij het de laatste jaren in mindere mate. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsrapport van 14 april 2022 en op wat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard. Verdachte woont samen met zijn vrouw en een van zijn drie dochters in een huurwoning, is gepensioneerd en krijgt een AOW-uitkering. Daarnaast is sprake van schulden. Verdachte staat onder bewind. Als dagbesteding verricht verdachte werkzaamheden in kringloopwinkels en een verzorgingshuis.
De strafoplegging
De straf
De rechtbank neemt bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor fraude als uitgangspunt, waarbij het benadelingsbedrag in grote mate bepalend is voor de hoogte van de (gevangenis)straf. De rechtbank gaat – in het licht van het procesdossier – uit van een benadelingsbedrag van € 4.757.824,--. Voor een dergelijk fiscaal benadelingsbedrag hanteert het LOVS als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden tot de voor het delict gestelde maximale strafbedreiging (in casu een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren). Dit oriëntatiepunt ziet op een verdachte die zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een dergelijke feit. Verdachte heeft zich al eerder schuldig gemaakt aan vermogensdelicten; eerdere straffen voor soortgelijke feiten hebben verdachte er echter niet van weerhouden het onderhavige delict te plegen. Bovendien neemt de rechtbank in strafverzwarende zin in aanmerking dat verdachte een substantiële rol heeft gehad en aldus een aanzienlijk grotere rol dan dat hij zelf heeft verklaard, nu de onveraccijnsde sigaretten (mede) met de hulp van verdachte in de door hem gehuurde loods in Amsterdam zijn gelost en opgeslagen. De rechtbank is van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank komt dan ook tot oplegging van een hogere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank zal, alles afwegende, aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest. De rechtbank acht deze straf, gelet op het hiervoor overwogene, passend en geboden.
De tenuitvoerlegging
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidsstelling wordt verleend zoals bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
De voorlopige hechtenis
De voorlopige hechtenis van verdachte heeft tot het moment van dit vonnis, op 9 mei 2022 om 13:15 uur, voortgeduurd, maar was (voortgezet) geschorst met ingang van 22 april 2022 om 15:15 uur tot aan de einduitspraak op 9 mei 2022 om 13:15 uur.
De rechtbank zal, gelet op de inhoud van dit vonnis en de hoogte van de opgelegde vrijheidsstraf, de voorlopige hechtenis van verdachte niet opheffen. De ernstige bezwaren en de grond (het zgn. herhalingsgevaar) die tot het bevel tot voorlopige hechtenis hebben geleid, bestaan immers ook nog op dit moment. Hoewel sprake is van herhalingsgevaar en dit naar het oordeel van de rechtbank een bevel tot voorlopige hechtenis rechtvaardigt, brengt dit niet zonder meer met zich dat de voorlopige hechtenis niet kan worden geschorst. Immers, de doelen die met de voorlopige hechtenis worden nagestreefd kunnen naar het oordeel van de rechtbank ook worden bereikt door het stellen van de in het dictum vermelde voorwaarden, omdat het herhalingsgevaar hiermee voldoende kan worden ingeperkt. In deze strafzaak is er dan ook ruimte voor een schorsing van de voorlopige hechtenis, waarmee op een voor verdachte minder bezwarende wijze tegemoet wordt gekomen aan het belang dat de samenleving heeft bij (voortzetting van) de voorlopige hechtenis. De rechtbank zal de voorlopige hechtenis van verdachte daarom (wederom) schorsen, met ingang van 9 mei 2022 om 13:15 uur onder de voorwaarden zoals deze in het dictum zijn vermeld.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
voorlopige hechtenis
-
schorstde voorlopige hechtenis met ingang van
maandag 9 mei 2022 om 13:15 uuronder de volgende voorwaarden:
verdachte onttrekt zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen;
als verdachte wegens het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, onttrekt verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging daarvan;
verdachte verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
verdachte pleegt geen strafbare feiten;
verdachte meldt zich bij Reclassering Nederland op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo vaak en zolang deze reclasseringsinstelling dat nodig vindt;
verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, en de aanwijzingen die door of namens Reclassering Nederland in dat kader aan hem worden gegeven;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voormelde voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, en mr. M. Melaard en
mr. ing. M.S. de Waard, rechters, in tegenwoordigheid van E. Bauhuis en mr. N. Klunder, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2022.
Buiten staat
De eerste griffier en mr. Werkhoven zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s, zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst, Harc-team Amsterdam, genaamd Gelligaer, met onderzoeksnummer 70392. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
2.Pagina’s 543 tot en met 545 (IBN-05-01).
3.Pagina’s 266 tot en met 289 (AMB-005 en daarbij behorende bijlagen) en pagina’s 725 en 726 (DOC-057 en DOC-058).
4.Pagina’s 543 tot en met 545 (IBN-05-01).
5.Pagina’s 259 tot en met 261 (AMB-001).
6.Pagina’s 393 en 394 (AMB-014).
7.Pagina 26, de negende tot en met de éénentwintigste regel (Zaaksproces-verbaal).
8.HR 2 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3699 en Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1054.
9.Pagina’s 97 tot en met 99 (VD-06-01).
10.Pagina’s 54 tot en met 56 (VD-01-01), pagina’s 79 tot en met 81 (VD-04-01), pagina’s 88 tot en met 90 (VD-05-01) en pagina’s 109 tot en met 111 (VD-07-01).
11.Pagina 215, de derde alinea van onderen, het eerste gedeelte van de tweede zin van het ‘antwoord gehoorde’ (V-006-02).
12.Pagina 226, de vierde alinea, de eerste tot en met de derde en de achtste zin (V006-04).
13.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 22 april 2022.
14.Pagina 133, de eerste, de derde en de vierde alinea (G-001-01).
15.Pagina 2, de vijfde alinea, de vierde zin, van het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] door de rechter-commissaris van 10 december 2021.
16.Pagina 3, de derde alinea, de dertiende tot en met de twintigste regel, van het proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] door de rechter-commissaris van 10 december 2021.
17.Pagina’s 2 en 3 van Bijlage 1 bij AMB-047.
18.Pagina 11 van Bijlage 1 bij AMB-047.
19.Pagina 6, de vijfde alinea, de achtste regel tot en met de tweeëntwintigste regel, van Bijlage 1 bij AMB-047.
20.Pagina 5 van Bijlage 1 bij AMB-047.
21.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 22 april 2022.
22.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting op 22 april 2022.