In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van de ontvanger van de Belastingdienst over de invorderingsrente van € 5 in verband met een naheffingsaanslag BPM. De belanghebbende, een B.V., had bezwaar gemaakt tegen de verrekening van een teruggave van € 502 met de naheffingsaanslag en de invorderingsrente. De ontvanger verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging. Het hof had eerder het hoger beroep gegrond verklaard en de zaak terugverwezen naar de ontvanger. Na een nieuwe beslissing van de ontvanger, die het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft de belanghebbende sprongberoep ingesteld bij het hof. Tijdens de zitting op 14 maart 2024 zijn de gemachtigde van de belanghebbende en vertegenwoordigers van de ontvanger verschenen. Het hof heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij het de argumenten van de belanghebbende over de invorderingsrente en de bevoegdheid van het hof om Unierecht uit te leggen heeft behandeld. Het hof concludeert dat de invorderingsrente terecht is geheven en dat er geen strijdigheid met het Unierecht is. De beslissing van de ontvanger wordt bevestigd en het griffierecht wordt niet vergoed.