ECLI:NL:GHSHE:2024:1206

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
22/01168
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de rechtmatigheid van de watersysteemheffing en de toepassing van artikel 131 Waterschapswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 april 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de watersysteemheffing die aan belanghebbende, een B.V., was opgelegd door de heffingsambtenaar van waterschap de Dommel. De heffingsambtenaar had een aanslag watersysteemheffing voor het jaar 2020 opgelegd, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. Na afwijzing van het bezwaar door de heffingsambtenaar, had belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de centrale vragen waren of de uitspraak op bezwaar in strijd was met artikel 131 van de Waterschapswet, of er sprake was van een motiveringsgebrek, en of de opbrengstlimiet was overschreden.

Het hof oordeelde dat artikel 131 Waterschapswet niet was geschonden, omdat de WOZ-beschikking voor belanghebbende vaststond. Het hof concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven in de raming en de methodiek van de verdeling van overheadkosten. Belanghebbende had de gehanteerde verdeelsleutel niet gemotiveerd in twijfel getrokken, waardoor het hoger beroep ongegrond werd verklaard. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen motiveringsgebrek was in de uitspraak op bezwaar. De rechtbank had uitvoerig gemotiveerd waarom de uitspraak op bezwaar niet aan een motiveringsgebrek leed, en het hof maakte deze overwegingen tot de zijne. De beslissing van het hof werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/01168
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 19 april 2022, nummer SHE 20/3375, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het waterschap de Dommel,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor de onroerende zaak [adres] in [plaats] (hierna: de onroerende zaak) voor het jaar 2020 de aanslag watersysteemheffing gebouwd opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 29 februari 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende was op 1 januari 2020 eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is in gebruik bij [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ).
2.2.
De heffingsambtenaar heeft op 30 juni 2020 aan belanghebbende de aanslag watersysteemheffing gebouwd 2020 (de aanslag) opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar, beroep en hoger beroep ingesteld.
2.3.
[bedrijf] heeft op 30 april 2020 een WOZ-beschikking (gebruiker) 2020 ontvangen voor de onroerende zaak. [bedrijf] heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is met de uitspraak op bezwaar van 10 december 2020 ongegrond verklaard. [bedrijf] heeft tegen deze uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Dat beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 3 maart 2022 [1] ongegrond verklaard. Het hof heeft bij uitspraak van 6 september 2023 [2] het door [bedrijf] ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard Tegen de uitspraak van het hof heeft [bedrijf] cassatie ingesteld.
2.4.
De heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven heeft eveneens met dagtekening 30 april 2020 een WOZ-beschikking (eigendom) 2020 (nummer [nummer] ) aan belanghebbende gegeven voor de onroerende zaak. Belanghebbende heeft verklaard niet tegen deze beschikking in bezwaar te zijn gegaan.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de uitspraak op bezwaar in strijd met artikel 131 Waterschapswet?
II. Is er sprake van een motiveringsgebrek in de uitspraak op bezwaar en in de uitspraak van de rechtbank?
III. Is er sprake van een overschrijding van de opbrengstlimiet?
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de grondslag van de aanslag en de daarmee samenhangende betalingsverplichtingen, met inachtneming van de Verordening watersysteemheffing Waterschap De Dommel 2020, juist zijn.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en terugwijzing naar de heffingsambtenaar, dan wel vernietiging van de aanslag. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vraag I. Artikel 131 Waterschapswet
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffingsambtenaar in strijd met artikel 131 Waterschapswet heeft gehandeld door te beslissen op het bezwaar tegen de aanslag watersysteemheffing, terwijl op dat moment de WOZ-beschikking ten aanzien van de onroerende zaak nog niet onherroepelijk was.
4.2.
Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van strijd met artikel 131 Waterschapswet. Artikel 131 Waterschapswet strekt ertoe te voorkomen dat een belanghebbende afzonderlijke procedures moet voeren bij de belastingrechter over feiten en omstandigheden die van belang zijn voor zowel een op de WOZ-waarde gebaseerde belastingaanslag als voor de vaststelling van de WOZ-waarde. [3] Deze situatie doet zich hier niet voor. Belanghebbende heeft er immers voor gekozen om geen bezwaar te maken tegen de ten aanzien van haar genomen WOZ-beschikking. Daarmee staat die WOZ-beschikking voor belanghebbende onherroepelijk vast. De heffingsambtenaar kon daarom uitspraak doen op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag watersysteemheffing. Dat [bedrijf] wel bezwaar heeft gemaakt tegen de ten aanzien van [bedrijf] genomen WOZ-beschikking (gebruiker) doet aan dit oordeel niet af. Het betreft hier immers twee verschillende belastingplichtigen. Indien de door [bedrijf] gevoerde procedure resulteert in vermindering van de WOZ-beschikking voorziet artikel 18a Algemene wet inzake rijksbelastingen in een ambtshalve herziening van de aan belanghebbende opgelegde aanslag.
Vraag II. Motivering uitspraak op bezwaar
4.3.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van een motiveringsgebrek, in de eerste plaats in de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft, volgens belanghebbende, ten onrechte geen consequenties verbonden aan het motiveringsgebrek, waardoor volgens belanghebbende ook sprake is van een motiveringsgebrek in de uitspraak van de rechtbank. Dat de heffingsambtenaar in de beroepsfase alsnog de door belanghebbende verzochte overzichten heeft overgelegd, maakt niet dat de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd. De heffingsambtenaar is immers in het geheel niet op de stelling van belanghebbende ingegaan dat de onderbouwing van de omvang van de aan de watersysteemheffing toegerekende kosten ontbreekt, aldus belanghebbende.
4.4.
De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat hij op alle door belanghebbende aangevoerde gronden uitvoerig en gemotiveerd is ingegaan. Er is zodoende geen sprake van een motiveringsgebrek, aldus de heffingsambtenaar.
4.5.
De rechtbank heeft hierover als volgt geoordeeld (waarbij belanghebbende wordt aangeduid als eiseres en de heffingsambtenaar als verweerder):
“10. De rechtbank begrijpt deze grond aldus dat eiseres van mening is dat sprake is van een motiveringsgebrek dan wel dat de bestreden uitspraak in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, waaronder begrepen de heroverweging. Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak leiden motiveringsgebreken dan wel onzorgvuldigheden niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak (zie de arresten van de Hoge Raad van 28 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5146, en 4 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC5668). Eventuele motiveringsgebreken dan wel onzorgvuldigheden kunnen in beroep worden hersteld en hoeven niet op voorhand te leiden tot vernietiging van de aanslag.
11. Daar komt bij dat verweerder in de bestreden uitspraak uitvoerig is ingegaan op wat eiseres in de bezwaarprocedure naar voren heeft gebracht ten aanzien van de gestelde overschrijding van de opbrengstlimiet. Ook de bezwaargrond inzake de verdeling van de personeelslasten over de zuiveringsheffing en de watersysteemheffing is besproken. Daarbij heeft verweerder gebruik gemaakt van teksten en tabellen uit de Beleidsbegroting 2020 en daarop een toelichting gegeven. Deze toelichting behelst het volgende.
12. Verweerder heeft in de bestreden uitspraak vermeld dat over de loonkosten van het personeel en de kosten van de ondersteunende diensten is op pagina 52 van de Beleidsbegroting 2020 het volgende is opgenomen:
“1.4 Kostentoerekening
Al onze kosten en opbrengsten worden toegerekend naar de kostendragers Watersysteem- en Zuiveringsbeheer. Basis voor de toerekening van de directe kosten is de eerder in samenwerking met de accountant vastgelegde, procentuele toerekening van producten naar de kostendragers. Hierbij is ’nut/bijdrage’ van een product aan een kostendrager het uitgangspunt. De indirecte kosten en opbrengsten worden over de kostendragers verdeeld op basis van de normen per organisatieonderdeel.
Salariskosten
De salariskosten worden verantwoord op diverse salaris gerelateerde kostensoorten, het organisatieonderdeel waar betreffende medewerkers werkzaam zijn en op werkplanproduct ‘indirect’.
Onze medewerkers verantwoorden hun bestede uren in het tijdregistratiesysteem.”.
13. Verder heeft verweerder aangegeven dat in hoofdstuk 2 van deel 3 van de Beleidsbegroting 2020 de begroting is uitgesplitst naar de kostendragers watersysteembeheer en zuiveringsbeheer. ‘Ondersteunende beheerproducten’ en ‘P-lasten en overig indirect’ worden hier afzonderlijk genoemd voor zuiveringsbeheer en watersysteembeheer.
14. Op pagina 63 van de Beleidsbegroting 2020 is bij watersysteembeheer voor ‘ondersteunende beheerproducten’ een bedrag van € 4.983 en voor ‘P-lasten’ een bedrag van € 16.573 opgenomen. Op pagina 64 staan de bedragen die betrekking hebben op zuiveringsbeheer: € 7.038 en € 18.331.
15. Onder 5. en 6. in de bestreden uitspraak zijn de grieven besproken waarvan eiseres in beroep heeft gezegd dat dat deze niet in de heroverweging werden betrokken en dat de uitspraak op bezwaar daardoor onvoldoende is gemotiveerd. In punt 5. verwijst verweerder naar pagina 41 en volgende van de Beleidsbegroting 2020 waar de uitgangspunten voor het ramen van de opbrengsten van de watersysteemheffing zijn genoemd en uitgewerkt. Op pagina 43 van de Beleidsbegroting 2020 zijn een tabel en toelichting opgenomen over het aantal vervuilingseenheden, hectares bebouwd en onbebouwd, de WOZ-waarden en het aantal woonruimten (ingezetenen). Op pagina 65 van de Beleidsbegroting 2020 is onder lasten en baten een overzicht gegeven van de kostencategorieën zoals die zijn genoemd in 1.4 van pagina 52 van de Beleidsbegroting 2020. Het subtotaal is terug te vinden in de tabel op pagina 63 en 64, paragraaf 2.1 en 2.2. In de tabel is een verdeling gemaakt tussen de aan zuiveringsbeheer en watersysteembeheer toegerekende kosten. Ook staat op pagina 63 het totaal van de aan het watersysteembeheer toegerekende kosten. Dat eiseres die uitleg onvoldoende vindt, betekent niet dat sprake is van een motiveringsgebrek.”
4.6.
De rechtbank heeft uitvoerig gemotiveerd waarom er geen sprake is van een motiveringsgebrek in de uitspraak op bezwaar. Het hof acht deze overwegingen van de rechtbank juist, op goede gronden gegeven en maakt deze tot de zijne. Dat betekent dat naar het oordeel van het hof de uitspraken van de heffingsambtenaar en de rechtbank niet lijden aan een motiveringsgebrek.
Vraag III. Overschrijding opbrengstlimiet
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van artikel 117 Waterschapswet de zogenoemde opbrengstlimiet ook geldt voor de watersysteemheffing. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de opbrengstlimiet is overschreden, omdat zij onvoldoende inzicht heeft gekregen in met name de post ‘Loonkosten en Ondersteunende Diensten’. De heffingsambtenaar had, volgens belanghebbende, in verdergaande mate informatie moeten verstrekken over de kostentoedeling en daarmee de omvang van de post ‘Loonkosten en Ondersteunende Diensten’. De heffingsambtenaar betwist dat er sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet.
4.8.
Uitgangspunt is dat de bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding op de belanghebbende rust. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een overschrijding van de opbrengstlimiet heeft de Hoge Raad in een aantal arresten een ‘stappenplan’ opgesteld. [4] Indien een belanghebbende overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar inzicht te geven in de raming van baten en lasten welke in de begroting zijn opgenomen (stap 1). Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. De ramingen van de opbrengsten en de lasten hoeven dus niet bij de vaststelling van de verordening (tarieven) op controleerbare wijze te zijn vastgelegd. Dit inzicht kan de heffingsambtenaar ook later verschaffen. Dat moet hij wel doen op basis van de begroting. Daarbij kan hij ook andere gegevens gebruiken waarover hij pas na de vaststelling van de verordening en de begroting de beschikking heeft gekregen. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op belanghebbende rust, moet zij, nadat het Waterschap aldus inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd stellen waarom naar haar oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of en in hoeverre sprake is van een ‘last ter zake’. [5] Vervolgens dient de heffingsambtenaar nadere inlichtingen te verschaffen (stap 2). Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat deze functionaris naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van de belanghebbende betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door de belanghebbende opgeworpen twijfel ongegrond is. Indien een belanghebbende stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, komt bewijslevering aan de orde en draagt belanghebbende de bewijslast.
4.9.
Belanghebbende heeft in hoger beroep volstaan met de herhaling van haar stelling dat zij de gehanteerde verdeelsleutel niet kan toetsen, omdat, volgens belanghebbende, de onderbouwing van de omvang van de aldus toegerekende kosten ontbreekt. Het hof kan belanghebbende hierin niet volgen, omdat de heffingsambtenaar de onderbouwing van de gehanteerde verdeelsleutel reeds in de uitspraak op bezwaar heeft gegeven en in de beroepsprocedure bij de rechtbank nog nader heeft toegelicht. Bij een enkele herhaling van een eerdere stelling, zonder gemotiveerd aan te geven waarom over de omvang van een bepaalde kostenpost kan worden getwijfeld, is geen sprake van het gemotiveerd in twijfel trekken van een kostenpost, zodat deze stelling reeds daarom faalt.
4.10.
Naar het oordeel van het hof, heeft de heffingsambtenaar met hetgeen ten aanzien van de gehanteerde verdeelsleutel in het geding is gebracht, voldaan aan stap 1 (zie 4.8.) door inzicht te geven in de raming en de methodiek van de verdeling van in dit geval de overheadkosten. Nu belanghebbende vervolgens niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, heeft gesteld waarom naar haar oordeel redelijke twijfel bestaat ten aanzien van de gehanteerde verdeelsleutel, is geen sprake van het gemotiveerd in twijfel trekken van een kostenpost.
4.11.
Aangezien er geen sprake is van een gemotiveerde twijfel hoefde de heffingsambtenaar niet op grond van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) de interne stukken over de urenregistratie over te leggen.
Tussenconclusie
4.12.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.13.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.14.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door J. Wessels, voorzitter, W.A.P. van Roij en I. Reijngoud, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend verzonden.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers J. Wessels
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Rechtbank Oost-Brabant 3 maart 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:760.
2.Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 6 september 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2859.
3.Kamerstukken II 1996/97, 25 037, nr. 3, blz. 22..
4.Zie onder andere Hoge Raad 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1193
5.Arresten Hoge Raad van 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777 en 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:938.