In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning in 's-Hertogenbosch. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 314.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Oost-Brabant oordeelde echter dat de waarde te hoog was vastgesteld en bepaalde deze op € 305.000, waarbij de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.
In hoger beroep heeft de heffingsambtenaar de uitspraak van de rechtbank bestreden, met als argument dat de gebruikte indexeringspercentages voor de WOZ-waarde niet te hoog waren en dat er geen nadere onderbouwing nodig was. Het hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de gebruikte indexeringspercentages in het licht van de stijgende huizenprijzen niet zodanig uiteenlopend waren dat een nadere onderbouwing vereist was. Het hof concludeerde dat belanghebbende in de bezwaarfase niet expliciet om aanvullende informatie had verzocht, waardoor de heffingsambtenaar niet verplicht was om deze informatie proactief te verstrekken.
Het hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en bevestigde de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.