ECLI:NL:HR:2024:437

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
23/01547
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake onroerendezaakbelastingen 2020

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2024 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 maart 2023. De zaak betreft een geschil over een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020, opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch. Het Gerechtshof had eerder in hoger beroep de beslissing van de Rechtbank Oost-Brabant bevestigd, die de heffingsambtenaar in het gelijk had gesteld.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarbij de middelen van belanghebbende zijn verworpen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2024:290). De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, met de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op onroerendezaakbelastingen en de waardering daarvan.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer23/01547
Datum15 maart 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE 'S-HERTOGENBOSCH
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 8 maart 2023, nr. 21/01353 [1] , op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente ’s-Hertogenbosch tegen een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (nr. SHE 20/2856) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente ’s-Hertogenbosch voor het jaar 2020.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 23/01551, ECLI:NL:HR:2024:290, rechtsoverwegingen 4.1 tot en met 4.4.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren M.T. Boerlage en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2024.