II. Bijzondere mededelingen:
(…) Beeld van hersenschudding
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 juli 2022 (p. 11-12), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 2] :
(…)
Ik was aan het wachten bij de ingang van de Voedselbank.
(…)
Ik zag dat de donkere man zijn rechterarm hief, zijn hand tot een vuist maakte en met rechterarm een slaande beweging maakte in de richting van de medewerker, waarvan ik weet dat hij [slachtoffer 2] heet.
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 juli 2022 (p. 13-14), voor zover inhoudende de verklaring van getuige [getuige 3] :
(…)
Ik zag dat de man met zijn hand de medewerker van de voedselbank op zijn rechterkant van zijn gezicht sloeg.
(…)
Ik zag dat de medewerker neerviel. het ging namelijk erg snel. Ik liep naar de medewerker toe om hulp te verlenen en zag dat die buiten bewustzijn was.
5.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 juli 2022 (p. 19-21), voor zover inhoudende de verklaring van verdachte:
(…)
V: Kun je vertellen wat er vanmorgen bij de voedselbank te Valkenswaard gebeurd is?
A: Ik kwam er om 09.45 uur. Ik stond achter een vrouw. Ik hoorde dat we pas op 10.00 naar binnen kunnen. (…) Toen gaf ik hem (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ) (…) een klap tegen zijn gezicht. Ik zag dat de man viel.
V: Hoe hard sloeg je de man?
A: Ik was heel erg boos. Het werd me zwart voor de ogen. Ik weet niet hoe hard ik sloeg.
6.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344 lid 1 aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verklaring van [tandarts] , tandarts, van 5 augustus 2022, voor zover daarin is vermeld:
(…)
Op 22 juli 2022 bezocht de heer [slachtoffer 2] onze praktijk. Hij werd op zijn gezicht geslagen tijdens zijn werk bij de Voedselbank. Daarna waren er tandheelkundige behandelingen nodig aan elementen 11, 45, 31, 32 als gevolg van dit geweld. Deze werden uitgevoerd op 22 juli en 28 juli 2022.
7.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344 lid 1 aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verklaring van [neuroloog] , neuroloog, van 11 augustus 2022, voor zover daarin is vermeld:
(…)
Betreffende: [slachtoffer 2] (M)
(…)
Conclusie:
Commotio cerebri; post commotionele klachten nu 2 weken later
8.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344 lid 1 aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een rapportage van dr. [neuropsycholoog] , klinisch neuropsycholoog, van 5 oktober 2022, voor zover daarin is vermeld:
(…)
Ref: Neuropsychologisch onderzoek
Betreft: Dhr. [slachtoffer 2]
(…)
Beschouwing:
(…)
Samenvattend is gezien de duur en aard van de klachten sprake van een PCS en PTSS die momenteel interacteren. Momenteel is sprake van een beperkte neurocognitieve stoornis door traumatisch hersenletsel. (…) De klachten worden aangevuld met duizeligheid en vermoeidheid.
9.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344 lid 1 aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een rapportage van dr. [neuropsycholoog] , klinisch neuropsycholoog, van 31 januari 2023, voor zover daarin is vermeld:
(…)
Betreft: Hr. [slachtoffer 2]
(…)
Hoofdklacht bleek een angstsensatie die hardnekkig bleek en kernmerken vertoonde van PTSS. Ik heb EMDR-intusieroute toegepast en bij uitvoering van de sessies bleek dat de delusie gedachten eigenlijk de hoofdmoot van de angstbeleving vormen,
(…)
De delusies die betrokkene nadien ervoer blijken veel hardnekkiger en nemen na gesprekken en EMDR-sessies moeizaam in kracht af.
Graag verdere analyse en behandeling door psychiater.
10.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344 lid 1 aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een rapportage van [huisarts 2] , huisarts, van 12 januari 2023, voor zover daarin is vermeld:
[slachtoffer 2]
(…)
Bij deze verwijs ik bovenstaande patiënt.
In juli 2022 is hij mishandeld en heeft daarbij hoofdletsel opgelopen. (…) Hij heeft tot op heden veel klachten van hoofdpijn, snel overprikkeld zijn, veel rust nodig, moe/slaap, kan zijn werk bij de gemeente Heeze niet uitvoeren.
Daarnaast spelen angsten een grote rol. Hij herbeleeft wat er is gebeurd, maar voelt zich ook onveilig/angstig op straat en in huis. Steeds het gevoel dat er iemand is, en hem wil aanvallen. Hij is in behandeling geweest bij [neuropsycholoog] , klinisch neuropsycholoog. Er is EMDR uitgevoerd met redelijk goed effect op herbelevingen.
11.
Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344 lid 1 aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een verklaring van [huisarts 2] , huisarts, van 30 mei 2023, voor zover daarin is vermeld:
[slachtoffer 2]
(…)
Bij deze verklaar ik dat bovengenoemde patiënt de volgende medicatie gebruikt i.v.m. een angststoornis.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het hof overweegt in het bijzonder nog als volgt.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 01-007114-22
Namens de verdachte is ten aanzien van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01-007114-22 vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte winkelpersoneel achter hem aan zag lopen en hij dat ervaarde als agressief, terwijl hij ook voelde dat lange nagels hem kraste. Aangevoerd is dat de verdachte vastgegrepen is, er van alles werd geroepen en hij uiteindelijk uit noodweer heeft gereageerd met zwaaiende armbewegingen. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de mishandeling wegens noodweer.
Het hof is van oordeel dat het noodweerverweer feitelijke grondslag ontbeert, reeds nu de noodweersituatie niet aannemelijk is geworden.
Uit het dossier – en in het bijzonder uit de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] en getuige [getuige 1] - volgt immers dat de verdachte op enig moment snel de Albert Heijn uitliep waarna vervolgens winkelpersoneel hem achterna liep. Voorts blijkt uit het dossier dat de verdachte zich op enig moment omdraaide en zijn rechterarm naar achter bewoog, terwijl hij met die rechterarm vervolgens een (zwaaiende) slaande beweging maakte richting het hoofd van [slachtoffer 1] en deze vervolgens raakte. Niet aannemelijk is dat sprake is geweest van enige ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding als bedoeld in artikel 41 Wetboek van Strafrecht voorafgaand aan het slaan van aangeefster door verdachte. De stelling dat verdachte door winkelpersoneel werd aangevallen vindt geen steun in de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het tenlastegelegde onder parketnummer 01-185153-22:
Namens de verdachte is ten aanzien van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 01185153-22 vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof overweegt daartoe als volgt
Artikel 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht (Sr) bevat het geobjectiveerd en strafverzwarend bestanddeel “zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben”. In dat verband is zowel hetgeen in artikel 82 Sr is vermeld relevant alswel hetgeen de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest van 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051 heeft overwogen. De overwegingen van de Hoge Raad luiden als volgt:
“2.2
Het Wetboek van Strafrecht bevat geen definitie of omschrijving van zwaar lichamelijk letsel. Art. 82 Sr geeft echter wel tot op zekere hoogte invulling aan dat begrip doordat deze bepaling inhoudt dat onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen: "ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden, en afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw", alsmede "storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft".
2.3
In lijn met de wetsgeschiedenis is in de rechtspraak van de Hoge Raad vooropgesteld dat art. 82 Sr de rechter de vrijheid laat om ook buiten de hiervoor onder 2.2 aangeduide gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Gelet op de uiteenlopende vormen waarin lichamelijk letsel zich kan voordoen, kan bezwaarlijk precies worden aangegeven wanneer dat letsel als zwaar lichamelijk letsel geldt.
2.4
Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. (Vgl. onder meer HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802, NJ 2000/510.) De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit (vgl. HR 15 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5618). De vaststelling aan de hand van deze gezichtspunten of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zal vaak worden gegrond op gegevens van medische aard. In evidente gevallen kan bij die vaststelling ook in aanmerking worden genomen hetgeen algemene ervaringsregels omtrent die gezichtspunten leren.
2.5.
Wat de aard van het letsel betreft, kan uit de onder 2.2 genoemde wetsgeschiedenis worden afgeleid dat, buiten de in art. 82 Sr genoemde gevallen, ook het verlies van het gebruik van een zintuig, verminking en verlamming als zwaar lichamelijk letsel zijn te beschouwen. Van zodanig letsel kan eveneens sprake zijn bij ernstige lichamelijke schade aan de gezondheid, bijvoorbeeld vanwege een inwendige biochemische ontregeling die haar oorsprong vindt in het achterwege laten van het gebruik van voor de gezondheid onontbeerlijke geneesmiddelen of vanwege een besmetting van een persoon met een bacterie of virus, zoals het HIV-virus (vgl. HR 1 maart 1983, ECLI:NL:HR:1983:AB7540, NJ 1983/497, respectievelijk HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049, NJ 2003/552). Psychische gevolgen die niet zonder meer zijn aan te merken als een (ver)storing van de verstandelijke vermogens zoals bedoeld in art. 82, tweede lid, Sr, kunnen echter niet worden aangemerkt als "zwaar lichamelijk letsel" (vgl. met betrekking tot thans art. 248, zevende lid, Sr, HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX9407, NJ 2013/436). 2.6.
Een veelvoorkomende categorie letsel betreft (bot)fracturen. Indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt. Ten aanzien van gebitsschade, zoals afgebroken tanden, verdient opmerking dat, nu gebitsschade niet zonder meer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel, in beginsel nadere specifieke vaststellingen met betrekking tot in het bijzonder de noodzaak en de aard van het medische (tandheelkundige) ingrijpen, noodzakelijk zijn. Overigens kan, in relatie tot de hier genoemde alsook andersoortige vormen van letsel, relevant medisch ingrijpen ook bestaan uit een andere medische behandeling dan operatief ingrijpen.
2.7.
Een ander mogelijk gezichtspunt betreft het uitzicht op herstel. Daarbij geldt – ook buiten de situatie waarin operatief ingrijpen heeft plaatsgevonden – dat van zwaar lichamelijk letsel niet alleen sprake kan zijn indien het uitzicht op herstel in belangrijke mate ontbreekt, doch ook indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel of van onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel. Voorts kan van belang zijn in hoeverre tijdens de periode van herstel sprake is van pijn en/of fysieke beperkingen. Daarom is bijvoorbeeld de enkele vaststelling dat sprake is van een (al dan niet zware) hersenschudding, niet toereikend voor de kwalificatie "zwaar lichamelijk letsel"; daarvoor zijn nadere vaststellingen noodzakelijk (vgl. HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:89). In voorkomende gevallen kan in de beoordeling voorts worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan.”
Uit het dossier blijkt dat er zowel sprake is van een (i) beschadigde tand alswel van (ii) een hersenschudding met post-commotionele (gevolg)klachten.
Uit vorenbedoelde overwegingen van de Hoge Raad blijkt dat gebitsschade, zoals afgebroken tanden, niet zonder meer kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Dat is anders indien (in dat verband noodzakelijke) specifieke nadere vaststellingen met betrekking tot in het bijzonder de noodzaak en de aard van het medische (tandheelkundige) ingrijpen worden gedaan.
In dat verband overweegt het hof dat uit het dossier blijkt dat een stuk van de voortand mistte, hetgeen op zichzelfstaand nog onvoldoende is voor een bewezenverklaring van zwaar lichamelijk letsel. Doch uit de verklaring van de tandarts blijkt dat tandheelkundig en aldus medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest.
Naast de afgebroken tand blijkt uit het dossier dat aangever door de klap achterover op de grond viel, terwijl de achterzijde van zijn hoofd de grond raakte. Aangever is ten gevolge van deze val kort buiten bewustzijn geweest. Aangever heeft door de klap op zijn achterhoofd en de daarmee gepaard gaande val pijn aan zijn achterhoofd overgehouden.
Het hof overweegt – indachtig het overzichtsarrest van de Hoge Raad – dat een hersenschudding op zich nog niet zonder meer valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel, doch alvorens die hersenschudding als zodanig aan te merken nadere vaststellingen noodzakelijk zijn. Het betreft dan vaststellingen omtrent de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:89). Uit de in het dossier aanwezige medische gegevens betreffende aangever blijkt dat er op 29 juli 2022 er een beeld wordt vertoond door aangever van een hersenschudding. De neuroloog stelt op 8 augustus 2022 de diagnose commotio cerebri met post commotionele klachten. Ter terechtzitting in hoger beroep is er namens aangever [slachtoffer 2] in het kader van het spreekrecht een schriftelijke slachtofferverklaring voorgedragen en is de vordering benadeelde partij nader toegelicht waaruit blijkt dat aangever nog altijd te kampen heeft met psychische klachten en op trage wijze progressie maakt. Aan de op schrift gestelde herstelvordering van de benadeelde partij is een aantal bijlagen gehecht. Aangevoerd is dat de klachten bestaan uit het lastig kunnen verdragen van prikkels, aanhoudende duizeligheid, gevoelens van angst, herbelevingen en delusie.
Gelet op de aard van het letsel in onderling en samenhangend verband bezien met het uitzicht op (volledig) herstel is het hof van oordeel dat het letsel, bestaande uit een afgebroken tand en een hersenschudding met post-commotionele klachten, in onderhavige geval is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. In dat verband wordt in het bijzonder overwogen dat aangever zo’n jaar na dato nog altijd onder behandeling is van een veelheid aan zorgverleners en overigens niet (volledig) is hersteld van zijn psychische klachten ten gevolge van het bewezenverklaarde en de progressie traag is.
Daar voegt het hof in het bijzonder aan toe dat uit de bezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder de bijlagen bij het overgelegde verzoek tot schadevergoeding in eerste aanleg en de aanvullende overgelegde stukken in hoger beroep, welk verzoek en welke bijlagen overigens blijkens HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:91 gebruikt mogen worden als bewijsmiddel, blijkt dat de psychische klachten tot in ieder geval 30 mei 2023 aanwezig zijn geweest in de vorm van een angststoornis waarvoor medicatie wordt voorgeschreven. Daarbij heeft de klinisch neuropsycholoog opgemerkt gerapporteerd dat er kenmerken aanwezig zijn van PTSS, er EMDR is toegepast en de delusies ook daarna bleven aanhouden, thans op 31 januari 2023 nog aanwezig waren en er een verdere behandeling door een psychiater gewenst werd door de klinisch neuropsycholoog. Gelet daarop is het hof van oordeel dat er, gelet op de vorenstaand beschreven aard en ernst van het psychische letsel, de kennelijk gewenste noodzaak van (nader) medisch/psychiatrisch ingrijpen, in het licht van de lange herstelduur, er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Dat geldt des te meer nu uit de verklaring van de tandarts blijkt dat tandheelkundig en aldus medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 01-007114-22 bewezenverklaarde levert op: