ECLI:NL:HR:2019:91

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
17/02418
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en belediging van een ambtenaar tijdens kaartcontrole in de trein

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor mishandeling en belediging van een ambtenaar, in dit geval een hoofdconductrice, tijdens een kaartcontrole in de trein. De feiten vonden plaats op 28 december 2015 te Almere, waar de verdachte de hoofdconductrice heeft geslagen, geduwd en beledigd door haar de woorden 'kankerhoer' toe te voegen. De Hoge Raad behandelt de vraag of de schriftelijke vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij als wettig bewijs kan worden gebruikt om aan te tonen dat de hoofdconductrice op het moment van de mishandeling werkzaam was als ambtenaar.

De Hoge Raad overweegt dat op grond van artikel 51b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), het slachtoffer het recht heeft om stukken aan het dossier toe te voegen die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. Dit geldt ook voor personen die zich als benadeelde partij in het strafproces voegen. De Hoge Raad stelt vast dat er geen rechtsregel is die in de weg staat aan het gebruik van een aan het dossier toegevoegd stuk als bewijs, mits het voldoet aan de bewijsvoorschriften.

In dit geval heeft het Hof de schriftelijke vordering tot schadevergoeding, ingediend door de hoofdconductrice, als bewijs gebruikt voor de tenlastegelegde feiten. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof hierin vrij was en dat het middel van de verdachte faalt. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

22 januari 2019
Strafkamer
nr. S 17/02418
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 9 mei 2017, nummer 21/005260-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1992.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de schriftelijke vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het bewijs heeft gebruikt.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1: hij op 28 december 2015 te Almere, een ambtenaar, [slachtoffer] , gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening heeft mishandeld door deze te slaan en te duwen tegen en te trekken aan het lichaam;
2: hij op 28 december 2015 te Almere, opzettelijk een ambtenaar, [slachtoffer] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de woorden toe te voegen: "Kankerhoer"."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, op het volgende bewijsmiddel:
"5. Een schriftelijk bescheid, te weten een Verzoek tot Schadevergoeding, d.d. 16 augustus 2016, ingediend door [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1959, inhoudend onder 3:
Mijn schade is ontstaan door mishandeling tijdens kaartcontrole in de trein in mijn hoedanigheid als
BOA en hoofdconducteur."
2.2.3.
Met betrekking tot de bewezenverklaring heeft het Hof onder meer het volgende overwogen:
"De raadsman heeft voorts aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de aangeefster ten tijde van de incidenten een ambtenaar was in de zin van de wet. Weliswaar ligt er een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juli 2016 in het dossier waarin is vermeld dat aangeefster een zogenoemd BOA (bijzonder opsporingsambtenaar) aktenummer heeft, maar daaruit kan niet volgen dat aangeefster op de dag van het ten laste gelegde een ambtenaar was in de zin van de wet. (...)
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het door de raadsman genoemde proces-verbaal van bevindingen volgt dat verbalisant Van Oostwaard op 13 juli 2016 contact met aangeefster heeft opgenomen en dat zij daarop haar BOA aktenummer heeft opgegeven. Aangeefster was ten tijde van de incidenten 57 jaar oud en werkzaam als hoofdconductrice. In haar verzoek tot schadevergoeding heeft aangeefster ook aangegeven dat zij in haar hoedanigheid als BOA en als hoofdconductrice schade heeft opgelopen."
2.3.
Op grond van art. 51b, tweede lid, Sv kan het slachtoffer - waaronder mede is te verstaan degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden (art. 51a, eerste lid, Sv) - verzoeken stukken aan het dossier toe te voegen die hij relevant acht voor de beoordeling van de zaak tegen de verdachte of van zijn vordering op de verdachte. Krachtens art. 51d Sv staat die mogelijkheid ook open voor de in
art. 51f, tweede lid, Sv bedoelde personen die zich als benadeelde partij in het strafproces voegen. Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat een aldus aan het dossier toegevoegd stuk - waaronder begrepen het formulier voor voeging als bedoeld in art. 51g, eerste lid, Sv - voor het bewijs wordt gebruikt indien het voldoet aan de bewijsvoorschriften.
2.4.
Gelet op het vorenoverwogene stond het het Hof vrij om het door het slachtoffer [slachtoffer] voor de aanvang van de terechtzitting in eerste aanleg ingediende "Verzoek tot schadevergoeding" op de voet van art. 344, eerste lid aanhef en onder 5°, Sv voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten te gebruiken.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 januari 2019.