Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
22 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor mishandeling en belediging van een ambtenaar, in dit geval een hoofdconductrice, tijdens een kaartcontrole in de trein. De feiten vonden plaats op 28 december 2015 te Almere, waar de verdachte de hoofdconductrice heeft geslagen, geduwd en beledigd door haar de woorden 'kankerhoer' toe te voegen. De Hoge Raad behandelt de vraag of de schriftelijke vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij als wettig bewijs kan worden gebruikt om aan te tonen dat de hoofdconductrice op het moment van de mishandeling werkzaam was als ambtenaar.
De Hoge Raad overweegt dat op grond van artikel 51b, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), het slachtoffer het recht heeft om stukken aan het dossier toe te voegen die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. Dit geldt ook voor personen die zich als benadeelde partij in het strafproces voegen. De Hoge Raad stelt vast dat er geen rechtsregel is die in de weg staat aan het gebruik van een aan het dossier toegevoegd stuk als bewijs, mits het voldoet aan de bewijsvoorschriften.
In dit geval heeft het Hof de schriftelijke vordering tot schadevergoeding, ingediend door de hoofdconductrice, als bewijs gebruikt voor de tenlastegelegde feiten. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof hierin vrij was en dat het middel van de verdachte faalt. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Hof.