ECLI:NL:GHSHE:2023:3064

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
20-002905-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Oost-Brabant inzake verkrachting en belaging

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is ter zake van verkrachting en belaging veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De bijzondere voorwaarden voor de voorwaardelijke straf omvatten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, en meewerken aan middelencontrole. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die deels is toegewezen. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van verkrachting, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan verkrachting. De feiten zijn gepleegd in de periode van 18 april 2021 tot en met 10 mei 2021, waarbij de verdachte de aangeefster onder dwang heeft gedwongen tot seksuele handelingen en haar daarna heeft belaagd. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding vastgesteld op € 5.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De verdachte is ook veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002905-22
Uitspraak : 20 september 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 6 december 2022 in de strafzaak met parketnummer 01-259005-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij het vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de onder feit 1 tenlastegelegde verkrachting.
De rechtbank heeft het onder feit 2 tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als ‘belaging’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarbij een in verzekering doorgebrachte dag gewaardeerd op 2 uur te verrichten arbeid.
Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Door de officier van justitie in het arrondissementsparket Oost-Brabant is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot vergoeding van een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en heeft daarbij de vordering tot schadevergoeding ter terechtzitting in hoger beroep verlaagd met een bedrag van € 2.000,00. Die verlaging van de vordering ziet, volgens hetgeen de gemachtigde van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht, op de gevorderde materiële schade aan kosten voor toekomstige behandeling.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] is derhalve in hoger beroep enkel tot het bedrag van € 18.000,00 aan het oordeel van het hof onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder feit 1 en feit 2 – waaronder tevens de gehele periode van belaging – tenlastegelegde zal bewezen verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen volgens de advocaat-generaal bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals door de reclassering in haar advies d.d. 15 november 2022 geïndiceerd, te weten een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), meewerken aan middelencontrole en een andere voorwaarde betreffende het gedrag. Ten slotte heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] kan worden toegewezen. De advocaat-generaal heeft zich aan het oordeel van het hof gerefereerd ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen vordering.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 1 tenlastegelegde verkrachting. Daarnaast heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit van de onder feit 2 tenlastegelegde belaging in de periode van 19 april 2021 tot en met 3 mei 2021. Ten aanzien van de onder feit 2 tenlastegelegde periode van 4 mei 2021 tot en met 10 mei 2021 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van hof. Met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] is bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 18 april 2021 tot en met 19 april 2021 te Drunen, gemeente Heusden, meermalen, althans eenmaal, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten slaan in/tegen het gezicht en/of op het hoofd van [slachtoffer] en/of aan het haar van die [slachtoffer] trekken en/of dichtknijpen van de keel van die [slachtoffer] en/of met twee handen om de hals/keel optillen van die [slachtoffer] en/of voorbij gaan aan tekenen van onwil en/of verzet van die [slachtoffer] , [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen en/of duwen van zijn penis in de mond/keel en/of de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] ;
2.
hij in of omstreeks de periode van 19 april 2021 tot en met 10 mei 2021 te Drunen, gemeente Heusden, en/of te Tilburg, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door die [slachtoffer] veelvuldig, althans meermalen, (telefonische) berichten te sturen en/of te (video)bellen en/of door zich naar de woning van die [slachtoffer] te begeven, met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 18 april 2021 tot en met 19 april 2021 te Drunen, gemeente Heusden, door geweld of een andere feitelijkheid, te weten slaan in/tegen het gezicht en/of op het hoofd van [slachtoffer] en aan het haar van die [slachtoffer] trekken en voorbij gaan aan tekenen van onwil en/of verzet van die [slachtoffer] , [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het brengen en/of duwen van zijn penis in de mond/keel van die [slachtoffer] ;
2.
hij in de periode van 4 mei 2021 tot en met 10 mei 2021 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door die [slachtoffer] veelvuldig (telefonische) berichten te sturen en/of te (video)bellen, met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
Feit 1: verkrachting
Relaas [1]
In de onderhavige zaak was aangeefster [slachtoffer] sinds maart 2020 werkzaam als begeleidster in de instelling waar de verdachte sinds juni 2020 verbleef. De verdachte was alcoholverslaafd, gediagnostiseerd met borderline en werd volgens aangeefster behandeld voor zijn seksverslaving en zijn extreme manier van denken over bepaalde seksuele handelingen. Ze brachten veel tijd met elkaar door in de instelling. De verdachte was al enige tijd verliefd op [slachtoffer] . Hij had haar te kennen gegeven dat hij graag een (seks)relatie met haar wilde, maar aangeefster hield dat af.
Toen haar dienstverband bij de instelling eindigde, heeft zij uit eigen beweging met haar privénummer telefonisch contact opgenomen met de verdachte en een afspraak met hem gemaakt. Vervolgens hebben zij op intieme wijze samen een lang weekend doorgebracht in de woning van aangeefster. In dit weekend was er tussen beiden onder invloed van drank en drugs aanvankelijk vrijwillige seks. Dit vond plaats in de periode van donderdag 15 april 2021 tot en met maandag 19 april 2021. Hoewel aangeefster op maandag 19 april 2021 aan de verdachte te kennen gaf dat er in het weekend dingen waren gebeurd waar zij erg verdrietig en boos over was, hebben zij in de dagen die volgden veelvuldig contact gehouden door elkaar WhatsApp-berichten te sturen en met elkaar te bellen en videobellen. Ook hebben zij op 24 april 2021 nog een keer bij aangeefster thuis afgesproken. De verdachte wilde graag langskomen voor een goed gesprek en aangeefster is hierop ingegaan. Zij heeft zelf voorgesteld dat dit op 24 april 2021 in de avond kon plaatsvinden. Hij is die avond naar haar toe gegaan en zij heeft hem toen ook binnengelaten in haar woning. Aangeefster heeft hierover verklaard dat zij met de verdachte toen een goed gesprek heeft gehad.
Op dinsdag 11 mei 2021 heeft het slachtoffer een informatief gesprek gehad met de politie. Slachtoffer [slachtoffer] gaf in dit gesprek aan dat ze verkracht was door de verdachte. Dit heeft plaats gevonden in de periode van zondag 18 april 2021 omstreeks 19:00 uur tot en met maandag 19 april 2021 omstreeks 14:00 uur. Slachtoffer [slachtoffer] heeft verklaard onder dwang, doormiddel van fysiek geweld, tegen haar wil seksueel contact te hebben gehad met de verdachte. Daarbij is de verdachte volgens aangeefster met zijn penis zowel oraal als vaginaal en anaal binnengedrongen. [2]
Op dinsdag 6 juli 2021 werd door slachtoffer [slachtoffer] aangifte gedaan van verkrachting. In de aangifte geeft [slachtoffer] aan dat op zondag 18 april 2021, nadat er bij de supermarkt door de verdachte wodka was gehaald en vervolgens was gedronken, zij op de bank in het gezicht is geslagen en bij de keel is gepakt, dat de verdachte zijn penis in haar mond probeerde te duwen terwijl zij dat niet wilde en hij haar handen vast hield boven haar hoofd. De verdachte zou haar daarna in keuken, toen ze onder de afzuigkap aan het roken waren, aan haar haren hebben getrokken, hebben geslagen en zijn penis diep in haar mond hebben gestoken zodat zij moest kokhalzen. Het slachtoffer huilde en gaf aan dat ze het niet wilde.
De verdachte heeft haar na enige tijd weer bij haar keel gepakt en tegen de deur omhoog geduwd. Aangeefster heeft continu gehuild en gezegd dat hij moest stoppen. Vervolgens hield het op en is aangeefster gaan slapen. Ze heeft de verdachte niet uit huis gezet om gedoe/drama te voorkomen in de straat. Ze werd op een gegeven moment wakker omdat de verdachte met zijn penis in haar vagina zat. Vervolgens is ze ook anaal gepenetreerd met zijn penis. Ook hierbij heeft ze gezegd dat hij moest stoppen, dat ze dit niet wilde, maar hij kneep haar keel dicht waardoor ze zich "overgegeven" heeft. [3]
Op dinsdag 28 september 2021 werd [getuige 1] , de pleegmoeder van de zoon van de verdachte, als getuige gehoord. Zij heeft contact gehad met de verdachte over het incident. Tijdens het verhoor met getuige [getuige 1] zijn foto's gemaakt van het WhatsApp-gesprek tussen getuige [getuige 1] en verdachte [verdachte] , welke hij daags na het betreffende weekend heeft gevoerd, hetgeen in een proces-verbaal met bijlage is opgenomen. [4] Uit dit WhatsApp-gesprek komt naar voren dat de verdachte bevestigt dat hij nadat hij wodka had gedronken zijn penis diep in de mond van aangeefster heeft geduwd en haar in het gezicht heeft geslagen. De verdachte weet echter niet meer of aangeefster heeft gezegd dat hij moest stoppen. [5]
Op maandag 27 september 2021 werd de verdachte ter zake de feiten waarvan hij werd verdacht gehoord. Hij verklaarde ter zake van het betreffende weekend dat hij meerdere malen vrijwillig seks heeft gehad met het slachtoffer. [6]
Juridisch
Het hof ziet zich op grond van de voorgaande feiten voor de vraag gesteld of in de onderhavig zaak aan de hand van bewijsmiddelen, houdende redengevende feiten en omstandigheden, het wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer] . Daartoe wijst het hof op het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat op grond van bestendige jurisprudentie het aan de feitenrechter is voorbehouden om tot het bewijs te bezigen wat deze uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde te stellen wat deze voor het bewijs van geen waarde acht. Bij de beoordeling van het beschikbare bewijsmateriaal kan de feitenrechter betekenis toekennen aan onder meer de onderlinge samenhang van dit bewijsmateriaal en de mate waarin bewijsmateriaal steun vindt in ander bewijsmateriaal (vgl. o.a. HR 4 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:498).
De tenlastelegging van feit 1 is toegesneden op artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht en daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging voorkomende woorden ‘door geweld of een andere feitelijkheid (…) heeft gedwongen’ zijn gebruikt in de betekenis die die woorden hebben in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht. Het begrip ‘geweld’ wordt ruim uitgelegd waarbij de intensiteit en de gerichtheid van het geweld zodanig dient te zijn dat het slachtoffer wordt gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Ook het begrip ‘feitelijkheid’ wordt ruim uitgelegd waarbij gedacht kan worden aan het door de verdachte onder andere het aanwenden van gezag of overwicht, het uitoefenen van een zodanige psychische druk of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie brengen, dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen de betreffende handelingen van de verdachte heeft kunnen verzetten.
Vooropgesteld moet worden dat de grens tussen 'geweld' en 'een andere feitelijkheid', in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, niet steeds scherp zal kunnen worden getrokken, zodat die afgrenzing in voorkomende gevallen mede zal afhangen van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
Ten slotte dient er in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht sprake te zijn van ‘dwingen’ in die zin dat het geweld en/of de andere feitelijkheden voor degene die eraan blootstaat, leidt tot het ondergaan van wat zij of hij zonder dat geweld of die feitelijkheden niet zou hebben laten gebeuren. Van ‘dwingen’ kan ook sprake zijn als het slachtoffer zich door het onverhoedse (in betekenis van onverwachte) van het handelen van de verdachte daartegen niet heeft kunnen verzetten of in het geval dat nadat de seksuele handelingen aanvankelijk zonder dwang zijn aangevangen, het slachtoffer door geweld of een andere feitelijkheid wordt gedwongen tot voortzetting daarvan. Ten slotte is slechts aan ‘dwingen’ voldaan indien het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte – dat in ‘dwingen’ besloten ligt – mede omvat dat de verdachte het slachtoffer handelingen, die bestaan of mede bestaan uit seksueel binnendringen, doet ondergaan tegen zijn of haar wil. Of die dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval (vgl. o.a. HR 3 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC9311/NJ 1999, 125; HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:494; HR 15 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:842 en HR 14 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:865).
In de onderhavige strafzaak komt het hof op grond van de verklaring van aangeefster, de verklaring van de getuige [getuige 1] en het proces-verbaal van bevindingen met als bijlage de foto’s van de WhatsApp-berichten tussen getuige [getuige 1] en de verdachte tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair tenlastegelegde (verkrachting).
In beginsel staan de verklaringen van aangeefster en die van de verdachte voor zover het gaat om de ‘vrijwilligheid’ van de seks, haaks op elkaar. Daarbij geldt dat volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Deze bepaling beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452; HR 27 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:946 en HR 5 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1152).
De uitleg van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering betekent dat steunbewijs niet specifiek betrekking hoeft te hebben op de tenlastegelegde gedragingen (vgl. o.a. HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717). Het is voldoende wanneer de verklaring van de getuige (aangeefster/-gever) op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daarbij komt dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan (vgl. HR 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094/NJ 2010, 512).
Op grond van de opmerkingen die de verdachte heeft gemaakt in de WhatsApp-berichten, zoals vastgelegd in de foto’s als bijlage bij het proces-verbaal d.d. 28 september 2021, concludeert het hof dat de verdachte wel degelijk wist dat hij in het weekend dat hij met aangeefster doorbracht en op een gegeven moment onder invloed van wodka was, zijn penis tegen haar wil diep in haar mond heeft geduwd en haar in het gezicht heeft geslagen. In deze berichtgeving geeft de verdachte volgens het hof aan aangeefster gedwongen te hebben tot orale seks waarbij hij door geweld of een andere feitelijkheid het slachtoffer heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam en bevestigt daarmee deels hetgeen aangeefster in haar aangifte heeft verklaard.
Het hof wijst hierbij met name op de navolgende passages uit het chatgesprek tussen de verdachte en getuige [getuige 1] . [7]
(A = [getuige 1] , E =verdachte)
A: Wat heb je dan toch gezegd tegen [slachtoffer] ?
E: Hoe bedoel je gezegd
E: Gedaan bedoel je
A: Nou omdat je haar zo vernederd hebt En ze zo boos is
E: Nou dat wat ik altijd doe tijdens de sex alleen nu had ik vodka op.. dus is het echt erg geweest schijnbaar
(…)
A: Maar ze had het af kunnen kappen toch
E: Nou dat wou ze dus
A: Ze laat het dan gebeuren of word jij dan een psychopaat die niet te stoppen idis )(?)
E: Maar
E: ik had dus vodka op (schamend aapje)
A: Heb je tegen haar wil in sex gehad?
E: Nou wel dingen gedaan ik duwde zo diep en zei tegen haar kots dan sloeg haar in haar gezicht en zo echt vernederd
Het hof kan de passages “maar ze had het kunnen afkappen toch” en “Nou dat wou ze dus” daarbij niet anders lezen dan dat de verdachte wist dat hij handelingen verrichtte die aangeefster niet wilde.
Dat de verdachte aan deze berichten een andere uitleg geeft, namelijk dat hij aan [getuige 1] schrijft wat aangeefster heeft gezegd en niet dat hij schrijft wat hij heeft gedaan, doet daar niet aan af.
Hiermee komt het hof tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde handelingen ‘het brengen en/of duwen van zijn penis in de mond/keel’. Voor de overige ten laste gelegde handelingen kan het hof aan het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende bewijs ontlenen dat deze handelingen gedurende de bewezenverklaarde periode onder dwang hebben plaatsgevonden, zodat de verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Feit 2: belaging
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het einddossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, DRR Team Zeden, onderzoeksnummer OBRBC21103, onderzoek Ooievaar, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant] , gesloten d.d. 15 februari 2022, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen.
Omdat de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit ter terechtzitting een bekennende verklaring heeft afgelegd en dienaangaande geen vrijspraak is bepleit, kan in hoger beroep worden volstaan met de volgende opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering:
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 september 2023;
  • het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 28 september 2022, dossierpagina’s 421-435;
  • het proces-verbaal van aangifte d.d. 6 juli 2021, dossierpagina’s 13-28;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 22 december 2021, dossierpagina’s 67-71;
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 4 januari 2022, dossierpagina’s 73-76;
  • het geschrift, te weten de WhatsApp-gesprekken tussen de verdachte en aangeefster vanaf 4 mei 2021, dossierpagina’s 381-394.
Op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen acht het hof evenals de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van 4 mei 2021 tot en met 10 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 tenlastegelegde belaging van aangeefster. Van belaging in de voorliggende tenlastegelegde periode van 19 april 2021 tot en met 3 mei 2021 zal de verdachte (partieel) worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het gedrag van de verdachte in de periode van 19 april 2021 tot en met 3 mei 2021 kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als belaging in de zin van 285b van het Wetboek van Strafrecht. Er is in die periode immers aanhoudend contact geweest tussen de verdachte en aangeefster.
Op 4 mei 2021 liet aangeefster middels WhatsApp-berichten aan de verdachte weten dat hij haar met rust moest laten en dat zij nooit meer iets met hem te maken wilde hebben. Zij heeft hierna ook op geen enkele wijze meer contact met hem gezocht of onderhouden. Ze liet zijn berichten en oproepen, in tegenstelling tot de periode hieraan voorafgaand, structureel onbeantwoord. Het hof overweegt dat het voor de verdachte meer dan duidelijk was dat aangeefster vanaf 4 mei 2021 geen contact meer met hem wilde en dat hij haar met rust moest laten.
De verdachte kon zich hier naar eigen zeggen niet bij neerleggen. Door het eerdere intieme weekend en het telefonisch contact dat daarop volgde had hij nog steeds hoop op een (seks)relatie met aangeefster. Ondanks de duidelijke boodschap van aangeefster op 4 mei 2021 drong dit niet door bij de verdachte en is hij veelvuldig en aanhoudend contact blijven zoeken met aangeefster.
Uit de verklaring van aangeefster en de gesprekgeschiedenis van WhatsApp volgt dat de verdachte aangeefster op 4 en 5 mei 2021 bleef (video)bellen en veelvuldig dwingende en intimiderende berichten heeft gestuurd. De verdachte heeft aangeefster hierdoor vrees aangejaagd. Ze was bang dat hij de geuite dreigementen zou omzetten in daden. Om die reden heeft zij op 5 mei 2021 alles aan haar vriendinnen en aan haar moeder verteld. Ze is haar woning ontvlucht en heeft contact opgenomen met de politie. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij begrijpt dat de inhoud van zijn dreigementen hard aan konden komen bij aangeefster. Het hof kwalificeert de aard en inhoud van de berichten als dwingend, intimiderend en bedreigend.
De vriendin van aangeefster, getuige [getuige 3] , verklaarde dat zij op 5 mei 2021 bij aangeefster was. Ze zag dat aangeefster overdreven veel berichten ontving van de verdachte en dat hij haar continu bleef bellen, ook met onbekende nummers. Aangeefster bleef deze nummers blokkeren. Ook zag en merkte getuige [getuige 3] dat aangeefster hierdoor erg bang was voor de verdachte. aangeefster is vervolgens op 5 mei 2021 haar woning ontvlucht en naar haar moeder gegaan. Haar moeder, getuige [getuige 2] , verklaarde dat de verdachte aangeefster constant bleef bellen toen zij bij haar was. De telefoon van aangeefster bleef aan één stuk door overgaan. Ze had honderden gemiste berichten en oproepen van verschillende nummers. Het ging dag en nacht door. Getuige [getuige 2] zag en merkte dat aangeefster bang was voor de verdachte. Toen getuige [getuige 2] zelf op 5 mei 2021 de telefoon van aangeefster opnam om de verdachte duidelijk te maken dat hij moest stoppen met het zoeken van contact, antwoordde de verdachte op indringende toon dat dit nooit zou gebeuren.
Ondanks de duidelijke boodschap van aangeefster en de moeder van aangeefster, bleef de verdachte aangeefster dagelijks veelvuldig en met wisselende en anonieme telefoonnummers bellen. Naar eigen zeggen deed hij dit om het contact met aangeefster af te dwingen. De verdachte heeft verklaard dat hij steeds een nieuw simkaartje in zijn telefoon deed. Hierdoor kon hij aangeefster steeds met een nieuw, voor haar nog onbekend, telefoonnummer bellen. Aangeefster liet de oproepen echter onbeantwoord en bleef de nieuwe telefoonnummers blokkeren. Het hof overweegt dat het voor de verdachte meer dan duidelijk was, dat zij geen contact meer met hem wenste. Desalniettemin bleef hij hiermee doorgaan tot aan het informatieve gesprek van aangeefster bij de politie op 11 mei 2021. Nadat aangeefster op 6 mei 2021 dacht dat zij alle telefoonnummers van de verdachte geblokkeerd had, heeft de verdachte haar daarna nog honderd keer anoniem gebeld terwijl hij wist dat zij dat niet meer wilde.
Gelet op het voorgaande overweegt het hof dat de verdachte van 4 mei 2021 tot en met 10 mei 2021 met zijn handelen wederrechtelijk en opzettelijk stelselmatig een indringende inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Verder is het hof van oordeel dat de verdachte met zijn handelen het oogmerk heeft gehad aangeefster te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen. De verdachte probeerde immers een reactie uit te lokken, contact af te dwingen en aangeefster werd gedwongen om de aanhoudende stroom van inkomende oproepen en de (dwingende, intimiderende en bedreigende) berichten van de verdachte te dulden.
Ondanks het feit dat de periode ingeperkt wordt, is het hof van oordeel dat voornoemde inbreuken stelselmatig geschiedden, gelet op de frequentie van de gedragingen van de verdachte (te weten: het grote aantal telefonische benaderingen dat van hem uit ging), alsmede de intensiteit waarmee dit gebeurde.
Gelet op de aard, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer zoals hiervoor uiteengezet, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich in de periode van 4 mei 2021 tot en met 10 mei 2021 schuldig heeft gemaakt aan belaging van aangeefster.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder feit 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
verkrachting.
Het onder feit 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
belaging.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting. De verdachte heeft een lang weekend met het slachtoffer doorgebracht waarbij zij vrijwillige seks met elkaar hebben gehad. Die vrijwillige seks is op enig moment veranderd in onvrijwillige orale seks, waarbij de verdachte zijn penis tegen de wil van het slachtoffer in haar mond heeft geduwd en haar in het gezicht heeft geslagen. Het slachtoffer heeft daarmee zeer vernederende, respectloze en pijnlijke handelingen moeten ondergaan in haar ogen woning, waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. De verdachte heeft daarmee, kennelijk puur uit oogpunt van eigen seksuele behoeftebevrediging, inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer.
Tevens is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat hij het slachtoffer, nadat zij duidelijk aan hem kenbaar had gemaakt dat zij geen contact meer met hem wilde, in de periode van 4 mei 2021 tot en met 10 mei 2021 belaagd door haar veelvuldige (telefonische) berichten te sturen en/of te (video)bellen. Daarvoor haalde de verdachte steeds nieuwe simkaarten. Met dit handelen heeft de verdachte gevoelens van angst, onzekerheid en onveiligheid teweeg gebracht bij het slachtoffer. Ook op deze wijze heeft de verdachte op indringende wijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.
Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 juli 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, doch niet voor soortgelijke feiten. Uit voornoemd uittreksel blijkt voorts dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van het psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 24 januari 2022, dat is opgemaakt door [psycholoog] , GZ-psycholoog. De verdachte weigerde mee te werken aan dit onderzoek. In de beschikbare stukken staat beschreven dat er bij de betrokkene sprake is van verschillende psychologische problemen, te weten uitgebreide en langdurige alcohol en middelenproblematiek, persoonlijkheidsproblematiek (borderline gekleurd) en problemen rondom eerder meegemaakte trauma’s. De verdachte gebruikt hiervoor verschillende psychofarmaca.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van het door GGZ ERW [verslavingskliniek] te Tilburg opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 15 november 2022. Daaruit komt als conclusie naar voren dat de verdachte onder behandeling is bij de GGZ DD (Geestelijke Gezondheids Zorg Dubbele Diagnose) voor zijn persoonlijkheidsproblematiek en zijn alcoholverslaving. De verdachte krijgt begeleiding van het RIBW in zijn dagelijkse bezigheden. Er worden problemen gesignaleerd op alle leefgebieden met een accent op relatie partner, gezin en familie en middelengebruik. Het algemene risico op recidive wordt hoog ingeschat en het recidiverisico op geweld werd gemiddeld ingeschat. De reclassering adviseert om bij een veroordeling voor verkrachting aan de verdachte een (het hof verstaat: deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), meewerken aan middelencontrole en een andere voorwaarde betreffende het gedrag.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij inmiddels een eigen woning heeft en begeleid woont, dat hij onder bewind staat en dat hij geen drugs gebruikt maar nog wel alcohol drinkt.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en mede vanuit een oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Met oplegging van deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal het hof, naast de algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, als bijzondere voorwaarden verbinden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), meewerken aan middelencontrole en een andere voorwaarde betreffende het gedrag.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 20.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Zoals hiervoor vermeld onder ‘Omvang van het hoger beroep’ heeft de benadeelde partij zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en is ter terechtzitting in hoger beroep de vordering tot schadevergoeding verlaagd met een bedrag van € 2.000,00 aan materiële schade. De benadeelde partij vordert derhalve in hoger beroep een bedrag van € 18.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de vordering tot immateriële schadevergoeding kan worden toegewezen. De advocaat-generaal heeft zich daarbij aan het oordeel van het hof gerefereerd ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen vordering.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, primair wegens de bepleite vrijspraak van het onder feit 1 tenlastegelegde en subsidiair omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Meer subsidiair is bepleit dat het gevorderde bedrag aan immateriële schadevergoeding in vergelijking tot andere zaken te hoog is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Vooropgesteld wordt dat, indien geen sprake is van lichamelijk letsel, op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht en daarmee van aantasting in de persoon.
De vaststelling van de hoogte van de geleden schade geschiedt naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon door het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte. De benadeelde partij, althans haar advocaat, heeft in dit verband immers gesteld dat de benadeelde partij fysieke pijn heeft ervaren tijdens de verkrachting en dat zij door die verkrachting, alsmede het stelselmatig door de verdachte nadien worden lastig gevallen, emotionele schade heeft opgelopen. De benadeelde partij is door de huisarts verwezen om psychologische hulp te krijgen, maar tot op heden is zij nog te bang geweest om deze hulp daadwerkelijk in te roepen. Uit de in hoger beroep voorgedragen slachtofferverklaring komt dit eveneens naar voren.
Het hof stelt tevens vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat zedendelicten een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffers opleveren en dat slachtoffers nog geruime tijd met de psychische gevolgen daarvan te kampen kunnen hebben, waardoor reeds op die grond kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht. Daarnaast is het ook een feit van algemene bekendheid dat belaging een ernstige inbreuk op de integriteit en persoonlijke levenssfeer van slachtoffer oplevert, temeer als deze belaging – zoals in het onderhavige geval – intensief van aard is geweest.
Het hof begroot met inachtneming van alle omstandigheden van het geval de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2021 – zijnde de laatste dag van de onder feit 2 bewezenverklaarde periode – tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof bij gebreke van voldoende schriftelijke, medische informatie omtrent de psychische toestand van de benadeelde partij thans onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te nemen over de overige gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden. Het hof zal daarom bepalen dat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering voor dit deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 5.000,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 242 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich binnen drie werkdagen meldt bij verslavingsreclassering [verslavingskliniek] ( [adres 2] ) en de veroordeelde zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich laat behandelen door forensische polikliniek GGZ Breburg Dubbele Diagnose of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, welke behandeling reeds is gestart en de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt duurt en waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waaronder ook het innemen van medicijnen kan vallen als de zorgverlener dat nodig vindt en voorts dat de veroordeelde zich bij terugval in middelengebruik/verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld tijdens het behandeltraject laat opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, waarbij de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in de forensische zorg bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt en waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling, waaronder ook het innemen van medicijnen kan vallen als de zorgverlener dat nodig vindt;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs om het middelengebruik te beheersen, indien de reclassering dit nodig acht, waarbij de reclassering urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) kan gebruiken voor de controle en waarbij de reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende het toezicht onder begeleiding van het RIBW stelt;
geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro)aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2021 tot aan de dag der voldoening;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro)aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 mei 2021 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 60 (zestig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere in zoverre vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 20 september 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het einddossier van de politie-eenheid Oost-Brabant, DRR Team Zeden, onderzoeksnummer OBRBC21103, onderzoek Ooievaar, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant] , gesloten d.d. 15 februari 2022, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen.
2.Het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden d.d. 17 mei 2021, dossierpagina’s 9-12.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 6 juli 2021, dossierpagina’s 13-28.
4.Het proces-verbaal bevindingen Whatsapp gesprekken, dossier pagina 43 en het bijbehorende geschrift, te weten WhatsApp-gespreken tussen de verdachte en [getuige 1] op 20 en 21 april 2021, dossierpagina’s 44-66.
5.Het geschrift, te weten WhatsApp-gespreken tussen de verdachte en [getuige 1] op 20 en 21 april 2021, dossierpagina’s 55-57.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 september 2021, dossierpagina’s 421-435.
7.Het geschrift, te weten WhatsApp-gespreken tussen de verdachte en [getuige 1] op 20 en 21 april 2021, dossierpagina’s 55-57.