ECLI:NL:GHSHE:2023:1215

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
22/00823
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag Bpm en deskundigheid taxateur

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die door de inspecteur is opgelegd aan belanghebbende. De inspecteur heeft een bedrag van € 15.880 vastgesteld, maar belanghebbende heeft bezwaar gemaakt en het beroep bij de rechtbank was ongegrond. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Tijdens de zitting op 24 maart 2023 is de deskundigheid van de hertaxateur ter discussie gesteld. Het hof oordeelt dat de taxateur van DRZ deskundig en onafhankelijk is, en dat beide partijen de omvang van de schade niet aannemelijk hebben gemaakt. Het hof stelt de schade in goede justitie vast op € 5.000, wat leidt tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot € 347. Het hof vernietigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en de inspecteur, en veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00823
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 8 maart 2022, nummer BRE 20/10266 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 13 november 2018 op aangifte een bedrag van € 14.848 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig Land Rover Discovery 3.0 Td6 SE 7p met VIN nummer [VIN nummer] .
2.2.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van Voertuig Taxaties B.V. van 2 november 2018. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 51.705. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een koerslijst van Xray marge. Voorts heeft de taxateur een bedrag van € 6.226 wegens schade op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 45.479.
2.3.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [hertaxateur] (hierna: de hertaxateur) werkzaam bij [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport. De handelsinkoopwaarde is aan de hand van een koerslijst van Xray marge vastgesteld op € 52.175. Voorts is een waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen van € 2.872.
2.4.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 15.880. Met dagtekening 17 april 2020 is aan belanghebbende voor de onderhavige auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 1.032. De gelijktijdig met de naheffingsaanslag in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 48.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de hertaxateur voldoende deskundig en onafhankelijk?
II. Is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
Meer specifiek is in geschil:
a) heeft de inspecteur voldoende rekening gehouden met de waardevermindering wegens schade?;
b) kan het taxatierapport van belanghebbende dienen ter onderbouwing van schade nu de inkoopfactuur niet is bijgesloten zoals bedoeld in Bijlage I bij de Uitvoeringsregeling Bpm?
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 52.175 en de historische nieuwprijs € 106.138 bedraagt.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag, en tot veroordeling van de inspecteur in de proceskosten. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vraag I: Is de hertaxateur voldoende onafhankelijk?
4.1.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de hertaxateur van [bedrijf] geen erkend taxateur en niet onafhankelijk is. De inspecteur heeft daardoor in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel.
4.2.
Het hof ziet geen reden te twijfelen aan de deskundigheid van de taxateur van [bedrijf] . Het hof verwerpt ook de stelling van belanghebbende dat de taxateur van [bedrijf] niet onafhankelijk is en wordt aangestuurd door de inspecteur. Niet gebleken is dat de Belastingdienst [bedrijf] beïnvloedt of instrueert over de wijze van taxeren. [1]
4.3.
Op grond van het voorgaande verwerpt het hof tevens de stelling van belanghebbende dat de inspecteur gehandeld heeft in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Vraag II: is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld?
4.4.
Het hof stelt voorop dat de verschuldigde Bpm met betrekking tot gebruikte personenauto’s wordt berekend met inachtneming van een vermindering. [2] Deze vermindering is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de Bpm op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen. [3] De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de toepasselijkheid en de omvang van die vermindering rusten op de belastingplichtige. [4] De vermindering heeft tot doel om bij de heffing van Bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met een (bij benadering) reële waardedaling van het desbetreffende voertuig. [5]
4.5.
De wet- en regelgever heeft voorzien in drie methoden waaruit - met inachtneming van bepaalde voorwaarden - kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken, namelijk door een verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, onder overlegging van een kopie van de passage uit die koerslijst waaraan de toegepaste afschrijving is ontleend, ofwel door een verklaring van een onafhankelijke, erkende taxateur dat de in het taxatierapport opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan de hand van een gedegen fysieke opname van het motorrijtuig, onder vermelding van datum, begin- en eindtijd van deze fysieke opname en naam, adres en woonplaats van degene die de taxatie feitelijk heeft verricht. Indien de belastingplichtige geen gebruik maakt van één van de hiervoor bedoelde opgaven, wordt de afschrijving bepaald aan de hand van de in artikel 8, lid 5, Uitvoeringsregeling Bpm voorziene afschrijvingstabel. Hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen brengt mee dat de belastingplichtige die kiest voor één van die methodes, in geval van gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de feiten aannemelijk dient te maken die meebrengen (a) dat die methode in zijn geval mag worden toegepast en (b) dat toepassing van die methode leidt tot de door hem verdedigde waardedaling. [6]
4.6.
Belanghebbende heeft gekozen voor de taxatiemethode. In het taxatierapport is de taxateur van belanghebbende uitgegaan van een schade van € 8.647 en heeft daarvan 72%, zijnde € 6.226, als waardevermindering in aftrek gebracht. De inspecteur stelt dat het taxatierapport van belanghebbende terzijde moet worden geschoven, reeds omdat de inkoopfactuur ontbreekt. De inspecteur verdedigt een schade van € 3.552 en een waardevermindering van € 2.872.
4.7.
Het hof volgt de inspecteur niet in zijn stelling dat het taxatierapport van belanghebbende terzijde moet worden geschoven om het enkele feit dat de inkoopfactuur ontbreekt. In de memorie van toelichting bij de wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2015) [7] staat het volgende:
“Naast de beperking van de toepassing van het taxatierapport wordt een delegatiegrondslag gecreëerd die het mogelijk maakt om bij ministeriële regeling nadere voorwaarden te stellen aan taxatierapporten teneinde het geconstateerde misbruik bij het gebruik van taxatierapporten te beperken. Bij deze nadere voorwaarden valt te denken aan opname van de volgende gegevens in het taxatierapport: informatie met betrekking tot het taxatiekantoor dat de taxatie heeft uitgevoerd, informatie met betrekking tot de taxateur die de taxatie heeft uitgevoerd, de datum van de fysieke opname van het voertuig, algemene voertuigkenmerken, een beschrijving van de kwaliteit van het voertuig, een beschrijving – ondersteund met beeldmateriaal – van de eventueel aanwezige schade, de handelsinkoopwaarde van drie tot vijf referentievoertuigen, een omschrijving van factoren – indien van toepassing – die nopen tot afwijking van de hiervoor genoemde handelsinkoopwaarde van de referentievoertuigen en een indicatie van de waardevermindering door eventueel aanwezige schade.
Deze nadere voorwaarden zijn het resultaat van een nauwe samenwerking met de Bovag, organisaties van gecertificeerde taxateurs (Nivre, TVM en TRV) en de Belastingdienst. Het stellen van voorwaarden aan het taxatierapport wordt wenselijk geacht om de Belastingdienst in staat te stellen de in het taxatierapport opgevoerde waarde te controleren en om waar nodig handhavend op te kunnen treden. Taxatierapporten die niet voldoen aan de bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, kunnen niet als bewijs dienen voor de bepaling van het bedrag van de afschrijving van de waarde van het desbetreffende voertuig, tenzij de inspecteur oordeelt dat de tekortkoming van het taxatierapport van dien aard is dat die zich leent voor herstel binnen een redelijke termijn en dit herstel binnen deze redelijke termijn plaatsvindt. Indien deze mogelijkheid tot herstel niet geboden of benut wordt, bepaalt de inspecteur overeenkomstig het geldend recht de werkelijke waarde van genoemd voertuig.”
4.8.
Gelet op doel en strekking van het stellen van nadere voorwaarden aan een taxatierapport is het hof van oordeel dat het ontbreken van de inkoopfactuur geen reden is om het taxatierapport in zijn geheel terzijde te stellen. Wel kan dit gevolgen hebben voor de bewijskracht die aan het taxatierapport toekomt.
4.9.
Partijen zijn het erover eens dat er schade is aan de auto. Belanghebbende heeft dan ook terecht gebruik gemaakt van de taxatiemethode. Zij verschillen van mening over de hoogte van de waardevermindering van de schade.
4.10.
Normale gebruiksschade kan niet in mindering gebracht worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en letter c, Wet Bpm dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
Voor zover belanghebbende in dit verband heeft verwezen naar beleid van de autobranche met betrekking tot het onderscheid tussen normale gebruikssporen en schade geldt dat niet gebleken is dat dit beleid van de Belastingdienst betreft, zodat de inspecteur niet gehouden is dit beleid toe te passen.
4.11.
Ten aanzien van het installeren van Nederlandse software overweegt het hof als volgt. Uit de foto’s 44 tot en met 47 bij het taxatierapport van de inspecteur blijkt dat de auto al is ingesteld op de Nederlandse taal. Belanghebbende heeft gesteld dat dat niet betekent dat ook Nederlandse software is geïnstalleerd en dat dat gevolgen kan hebben voor de navigatie en de spraakbesturing. Het hof is van oordeel dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto niet is voorzien van Nederlandse software en dat de spraakbesturing – voor zover die al aanwezig is – niet in het Nederlands zou zijn. Belanghebbende heeft de door haar gestelde waardevermindering in zoverre dan ook niet aannemelijk gemaakt. [8]
4.12.
Ten aanzien van de overige gestelde schade heeft het hof de in beide taxatierapporten opgenomen foto’s en schadecalculaties uitgebreid bestudeerd. Het hof is van oordeel dat een deel van de gepresenteerde schade is aan te merken als normale gebruikssporen, mede in acht genomen de leeftijd van de auto en het aantal gereden kilometers. Anderzijds ziet het hof wel meer schade dan door de inspecteur is geaccepteerd, zoals bijvoorbeeld de scheur in de bekleding van de middenarmsteun en diverse diepe krassen in de lak. Een exacte berekening van schade respectievelijk waardevermindering miskent dat het waarderen geen exacte wetenschap is. Het hof zal daarom, uitgaande van zijn beoordeling van enerzijds de taxatierapporten en anderzijds de beoordeling door [bedrijf] alsmede dat wat partijen hebben aangevoerd, de schade schattenderwijs vaststellen.
Het hof verwerpt onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2022 [9] het standpunt van de inspecteur dat aan een waardering in goede justitie niet kan worden toegekomen wanneer het hof oordeelt dat belanghebbende de door hem gestelde schade niet aannemelijk heeft gemaakt. De inspecteur heeft gesteld dat de overweging van de Hoge Raad ziet op de vaststelling van de handelsinkoopwaarde en dus niet op de vaststelling van schade. Hiermee miskent de inspecteur echter dat de vaststelling van de schade een onderdeel is van het vaststellen van de handelsinkoopwaarde.
Het hof schat de waardevermindering in goede justitie op € 5.000.
4.13.
Uitgaande van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 52.175, een historische nieuwprijs van € 106.138, een bruto Bpm van € 34.189, en een waardevermindering wegens schade van € 5.000, bedraagt de verschuldigde Bpm € 15.195 (((€ 52.175 -/- € 5.000)/€ 106.138) x € 34.189). Nu op aangifte € 14.848 is voldaan, dient de naheffingsaanslag te worden verminderd tot € 347.
De beschikking belastingrente dient, nu belanghebbende daartegen geen zelfstandige grieven heeft aangevoerd, overeenkomstig te worden verminderd.
Tussenconclusie
4.14.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.15.
De inspecteur dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van € 178 respectievelijk € 274 te vergoeden, omdat de uitspraken van de rechtbank en van de inspecteur worden vernietigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.16.
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is en de uitspraken van de rechtbank en van de inspecteur worden vernietigd
4.17.
Het hof stelt de kosten van het bezwaar op 2 (punten) [10] x € 296 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 592.
4.18.
Het hof stelt de tegemoetkoming voor de beroepsfase op 2 (punten) [11] x € 837 (waarde per punt) [12] x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.674.
4.19.
Het hof stelt de tegemoetkoming voor de hoger beroepsfase op 2 (punten) [13] x € 837 (waarde per punt) [14] x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.674.
4.20.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag naar een bedrag van € 347;
  • vermindert de beschikking belastingrente evenredig;
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof en het beroep bij de rechtbank van, in totaal, € 452 vergoedt;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het bezwaar van € 592;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van, in totaal, € 3.348.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J.M. van der Vegt en M.H.P. Groenland, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2023 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 8 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1818.
2.Artikel 10, lid 1, Wet Bpm.
3.Artikel 10, lid 2, Wet Bpm.
4.Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, rov. 2.3.3.
5.Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323, rov. 3.1.2.
6.Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, rov. 3.2.4.
7.Kamerstukken II, 2014/2015, 34 002, nr. 3.
8.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 december 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5261.
10.1 punt voor bezwaarschrift en 1 punt voor het horen in bezwaar, zie Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb).
11.1 punt voor beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Bpb.
12.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.
13.1 punt voor hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Bpb.
14.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.