5.9.Belanghebbende stelt dat hij op grond van het vertrouwensbeginsel voor het jaar 2017 aanspraak kon maken op een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting voor het volledige door te schuiven inkomen, en tevens dat hij in aanmerking komt voor een vrijstelling aan de top. Belanghebbende beroept zich in dit verband op de beschikking doorschuifregeling (zie 2.4), de correspondentie per e-mail met [A] (zie 2.6 en 2.7), de afhandeling van de aangiften 2015 en 2016, het telefonische contact met een medewerker van de Belastingtelefoon in september 2019 (zie 2.13) en informatie ontleend aan de website van de Belastingdienst (zie 2.18).
5.10.1.Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen (vgl. HR 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069, BNB 2020/120, en HR 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:439, BNB 2021/95). 5.10.2.Bij een toezegging of (impliciete) standpuntbepaling geldt daarnaast als voorwaarde dat de door belanghebbende aan de Inspecteur verstrekte informatie juist en volledig is (zie HR 5 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4736, BNB 2007/323). Een toezegging of standpuntbepaling is bovendien niet bindend, indien het ingenomen standpunt zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing – in dit geval toepassing van het Bvdb 2001 in samenhang met het Verdrag – dat belanghebbende op handhaving van dat standpunt niet mocht rekenen (vgl. HR 14 februari 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4233, BNB 1990/219). Beschikking doorschuifregeling
5.11.1.De beschikking doorschuifregeling vermeldt het per ultimo 2014 door te schuiven inkomen op grond van artikel 11 Bvdb 2001. In hoeverre dit bedrag in het daaropvolgende jaar kan worden aangewend, is afhankelijk van de omstandigheden in dat jaar. De beschikking doorschuifregeling kan reeds naar haar aard geen betrekking hebben op de wijze van aanwending door belanghebbende van het door te schuiven inkomen in latere jaren.
5.11.2.Wel wordt in de beschikking doorschuifregeling opgemerkt dat belanghebbende het door te schuiven inkomen in de toekomst kan gebruiken als over het inkomen uit werk en woning inkomstenbelasting verschuldigd is. Dit betreft een toelichting op de werking van de doorschuifregeling in eigen bewoordingen en in algemene zin. Hieruit kan redelijkerwijs niet worden afgeleid dat belanghebbende, in afwijking van het Verdrag en het Bvdb, het volledige door te schuiven inkomen in een toekomstig jaar naar keuze kon aanwenden of dat belanghebbende in aanmerking komt voor een vrijstelling aan de top in plaats van een evenredige vrijstelling.
5.11.3.Het feit dat belanghebbende in 2015 geen inkomstenbelasting was verschuldigd als gevolg van hypotheekrenteaftrek en de heffingskorting doet hier niet aan af. Deze omstandigheid brengt niet mee dat het deel van het door te schuiven inkomen dat in 2015 – al dan niet ten onrechte – niet is aangewend, naar een later jaar naar keuze kan worden doorgeschoven.
5.12.1.In de e-mail van 6 februari 2017 beantwoordt [A] vragen van belanghebbende met betrekking tot twee in 2017 aflopende lijfrentepolissen. In het antwoord wijst [A] , voor zover van belang, erop dat belanghebbende de doorschuifregeling in beginsel in zijn aangifte dient toe te passen. Hierbij wordt niet ingegaan op de specifieke toepassing van de doorschuifregeling in het geval van belanghebbende onder vermelding van concrete jaren en bedragen. Uit de e-mail kan derhalve redelijkerwijs niet worden afgeleid dat de doorschuifregeling kan worden toegepast op de door belanghebbende voorgestane wijze.
5.12.2.De door belanghebbende gestelde omstandigheid dat [A] in een eerder stadium betrokken is geweest bij het invullen van belanghebbendes aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 doet hieraan niet af. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat daarbij de toepassing van de doorschuifregeling in latere jaren aan de orde is geweest, laat staan dat [A] over dit onderwerp een toezegging heeft gedaan of bewust een standpunt heeft ingenomen.
Aanslagregeling 2015 en 2016
5.13.1.Belanghebbende betoogt voorts, naar het Hof begrijpt, dat sprake is van een bestendig gevolgde gedragslijn omdat de Inspecteur de aangiften 2015 en 2016 heeft vastgesteld zonder toepassing van de doorschuifregeling. Voor in rechte te beschermen vertrouwen als hier aan de orde, is meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de Inspecteur in een eerder jaar bij het regelen van de aanslag de aangifte heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van omstandigheden die bij belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken dat het volgen van de aangifte berust op een bewuste standpuntbepaling met betrekking tot de betreffende kwestie door de Inspecteur. Omstandigheden als hiervóór bedoeld kunnen onder meer gelegen zijn in de vaststelling van een aanslag op basis van een aangifte waarin een belastingplichtige de van belang zijnde aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld, in de vaststelling van een aanslag na raadpleging van bewijsstukken, na gehouden besprekingen of gevoerde correspondentie (vgl. HR 13 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:ZC4179, BNB 1990/119, en HR 17 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2996, BNB 2003/188, en HR 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:278, BNB 2015/72). 5.13.2.Omstandigheden als bedoeld in 5.13.1 hebben zich in dit geval niet voorgedaan. Belanghebbende heeft in de aangiften 2015 en 2016 geen aanspraak gemaakt op toepassing van de doorschuifregeling. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn zienswijze ten aanzien van de toepassing van de doorschuifregeling in het kader van de aanslagregeling voor de jaren 2015 en 2016 uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde is gesteld, bijvoorbeeld in correspondentie of in mondelinge contacten met de Inspecteur. Aan de aanslagregeling met betrekking tot deze jaren kan derhalve geen vertrouwen worden ontleend. De omstandigheid dat de behandelend ambtenaren de beschikking doorschuifregeling bij de aanslagregeling voor deze jaren kennelijk niet hebben opgemerkt, en de doorschuifregeling dus ten onrechte niet hebben toegepast bij het vaststellen van de aanslagen 2015 en 2016, levert – anders dan belanghebbende betoogt – geen in rechte te beschermen vertrouwen op dat het volledige door te schuiven bedrag in 2017 in aanmerking kon worden genomen.
Gesprek Belastingtelefoon 2019
5.14.1.Belanghebbende heeft in september 2019 contact opgenomen met de Belastingtelefoon om te informeren naar de stand van zaken met betrekking tot de afhandeling van zijn aangifte IB/PVV 2017, omdat hij niets meer had vernomen na de vragenbrief van juni 2018 en de aanslag IB/PVV 2017 van zijn echtgenote al in januari 2019 was vastgesteld. Volgens belanghebbende is hij enkele dagen later teruggebeld door een medewerker van de Belastingdienst die hem vertelde dat de aanslag 2017 was “klaargezet” en inhoudelijk was afgehandeld, maar dat gelet op het terug te betalen bedrag van meer dan € 25.000 een aanvullende fiattering nodig was.
5.14.2.De Inspecteur betwist, onder verwijzing naar de interne notitie (zie 2.14), dat een medewerker van de Belastingtelefoon heeft toegezegd dat de ingediende aangifte IB/PVV 2017 zou worden gevolgd. Volgens de Inspecteur, die ter zitting de interne notitie heeft toegelicht, heeft de medewerker van de Belastingtelefoon aan een collega verzocht om het proces van de definitieve aanslagoplegging op te pakken. De aangifte 2017 was destijds nog niet inhoudelijk afgehandeld, maar kon wel worden afgehandeld en dit is ook gebeurd, aldus de Inspecteur. Naar aanleiding van het telefooncontact is de beoordeling van de aangifte op naam gezet van de aanslagregelend ambtenaar, die op 7 januari 2020 het voornemen tot afwijking van de aangifte heeft verzonden.
5.14.3.Belanghebbende heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt wat de gesprekken met de medewerkers van de Belastingtelefoon dan wel de Belastingdienst precies inhielden; welke vragen hij exact heeft gesteld en welke concrete antwoorden hij heeft gekregen. Belanghebbende heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat een medewerker van de Belastingtelefoon dan wel de Belastingdienst heeft gezegd dat de ingediende aangifte 2017 inhoudelijk juist was. Op basis van de door de Inspecteur overgelegde telefoonnotitie en het statusoverzicht uit het Aanslagen Belasting Systeem (ABS) is veeleer aannemelijk dat de beoordeling van de aangifte 2017 pas na het telefonische contact in september 2019 is uitgevoerd en afgerond. Voor zover in de telefonische contacten met belanghebbende al zou zijn gezegd dat de aanslag in het systeem is opgenomen met de melding “klaargezet” en dat de aangifte 2017 inhoudelijk is afgehandeld, valt hieruit overigens nog niet redelijkerwijs af te leiden dat de aangifte 2017 bij het opleggen van de aanslag 2017 gevolgd zou worden. Aan dergelijke statusinformatie valt immers geen vertrouwen te ontlenen ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van de aangifte 2017.
5.15.1.Uit de informatie op de website van de Belastingdienst volgt volgens belanghebbende dat, nu hij in 2015 niet effectief van de doorschuifregeling gebruik kon maken, het betreffende bedrag moest worden doorgeschoven naar een volgend jaar. Volgens belanghebbende wordt op de website bovendien niet gesproken over toepassing van de doorschuifregeling tegen een gemiddeld tarief.
5.15.2.De door belanghebbende aangevoerde informatie op de website van de Belastingdienst betreft een inlichting. In gevallen waarin de belastingplichtige, afgaande op – achteraf bezien onjuiste – informatie, een handeling heeft verricht of nagelaten ten gevolge waarvan een hoger bedrag van hem wordt geheven dan hij op basis van die informatie meende als gevolg van die handeling of dat nalaten te moeten betalen, zal doeltreffende rechtsbescherming tegen inbreuken op het vertrouwensbeginsel in de regel het oordeel rechtvaardigen dat het meerdere niet van de belastingplichtige mag worden geheven (HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1654, BNB 2022/10). Het voorgaande geldt niet alleen voor op verzoek van een belastingplichtige verstrekte inlichtingen, maar ook voor algemene voorlichting (vgl. HR 9 maart 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3780, BNB 1988/148). Het ligt op de weg van belanghebbende om aannemelijk te maken dat dit het geval is. 5.15.3.De informatie op de website van de Belastingdienst betreft een algemene toelichting op de werking van de doorschuifregeling, die wordt geïllustreerd aan de hand van een voorbeeld. Uit deze toelichting kan naar het oordeel van het Hof redelijkerwijs niet worden afgeleid dat belanghebbende het volledige door te schuiven inkomen in een toekomstig jaar naar keuze kon aanwenden of dat hij, in afwijking van het Verdrag, in aanmerking komt voor een vrijstelling aan de top in plaats van een evenredige vrijstelling. Evenmin mocht belanghebbende naar aanleiding hiervan redelijkerwijs menen dat hij het volledige door te schuiven inkomen in 2017 als aftrekpost in aanmerking mocht nemen. De informatie op de website van de Belastingdienst kan dus niet worden opgevat als onjuiste informatie over de toepassing van de doorschuifregeling. Bovendien heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij heeft gehandeld, namelijk het laten uitkeren van zijn lijfrenteverzekeringen dan wel het invullen van zijn aangifte 2017 op de wijze zoals hij heeft gedaan, op basis van de informatie op de website. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende bovendien verklaard dat hij de betreffende informatie van de website pas in de bezwaarfase heeft aangetroffen en overgelegd.