ECLI:NL:HR:2001:AD3889

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36253
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • D.H. Beukenhorst
  • L. Monné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie inzake aanslag inkomstenbelasting en dubbele belasting met betrekking tot Amerikaanse uitkering

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 mei 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997. De aanslag, opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 59.549, werd na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd. Het Hof bevestigde deze uitspraak, waarna belanghebbende cassatie instelde. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, en belanghebbende een conclusie van repliek.

De Hoge Raad behandelt de klachten van belanghebbende, die onder andere aanvoert dat de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting niet in overeenstemming is met het Belastingverdrag Nederland - VS van 18 december 1992. Het Verdrag wijst in artikel 19, lid 4, het heffingsrecht over de uitkering aan de VS toe, maar artikel 25, lid 1, staat Nederland toe om dergelijke uitkeringen in de belastingheffing te betrekken. Artikel 25, lid 2, vereist echter dat Nederland een in de VS belaste uitkering vrijstelt van belastingheffing door een vermindering van belasting toe te staan.

De Hoge Raad oordeelt dat de berekeningsmethode van de vrijstelling, zoals vastgelegd in het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989, van toepassing is. De Hoge Raad concludeert dat de berekening van de vrijstelling niet in strijd is met het Verdrag, en dat Nederland de vrijheid heeft om de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting te berekenen volgens de Nederlandse wetgeving. De overige klachten van belanghebbende falen eveneens, en de Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep ongegrond, en dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 28 september 2001 door de vice-president en de raadsheren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

Nr. 36.253
28 september 2001
JV
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 10 mei 2000, nr. 98/04742, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 59.549, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. Belanghebbende heeft in 1997 naast andere inkomsten een amerikaanse "social security"-uitkering ontvangen. Op de uitkering is in de Verenigde Staten (hierna: VS) een bedrag ingehouden van (omgerekend) f 789. Bij de vaststelling van de onderwerpelijke aanslag heeft de Inspecteur een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend van f 259, berekend door het bedrag aan inkomstenbelasting dat verschuldigd zou zijn indien geen vrijstelling ter zake van de inkomsten uit de VS zou worden verleend (f 5563), te vermenigvuldigen met het quotient van het bedrag van het onzuivere inkomen uit de VS (f 3096) en het bedrag van het onzuivere inkomen (f 66.578). Belanghebbende klaagt onder meer dat op deze wijze geen recht wordt gedaan aan het Belastingverdrag Nederland - VS van 18 december 1992 (hierna: het Verdrag).
3.2. Vooropgesteld moet worden dat het Verdrag in artikel 19, lid 4, het heffingsrecht over de uitkering aan de VS toewijst, maar in artikel 25, lid 1, bepaalt dat Nederland desondanks bevoegd is dergelijke uitkeringen in de grondslag van de belastingheffing te begrijpen. Ingevolge artikel 25, lid 2, van het Verdrag dient Nederland dan echter een dergelijke in de VS belaste uitkering vrij te stellen van belastingheffing door een vermindering van belasting toe te staan. Met betrekking tot de wijze waarop die vermindering moet worden verleend, bepaalt het Verdrag in artikel 25, lid 2, dat de vermindering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Met dit laatste is klaarblijkelijk gedoeld op het op grond van artikel 38, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gegeven Besluit voorkoming dubbele belasting 1989 (hierna: het Besluit), met name op de in artikel 3 daarvan neergelegde methode van berekening van de vrijstelling (evenredigheidsmethode). Anders dan belanghebbende meent, laat het Verdrag derhalve toe dat Nederland de uitkering in de belastingheffing betrekt, en is de vorenbedoelde berekeningsmethode van het Besluit van overeenkomstige toepassing bij de berekening van de te verlenen vrijstelling. Daaraan staat, anders dan belanghebbende betoogt, niet in de weg dat het Besluit in artikel 1, lid 2, bepaalt dat het Besluit slechts toepassing vindt voorzover niet op andere wijze in het voorkomen van dubbele belasting is voorzien, aangezien het Verdrag niet (ook) die bepaling van overeenkomstige toepassing verklaart, maar alleen de vorenbedoelde berekeningsmethode.
3.3. De in het Besluit geregelde berekening van de vrijstelling is, anders dan belanghebbende betoogt, niet in strijd met het Verdrag, dat Nederland immers de vrijheid laat de vrijstelling, in de vorm van een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting, overeenkomstig de Nederlandse wetgeving terzake te berekenen. Met name verplicht het Verdrag Nederland niet ertoe de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting zodanig te berekenen dat deze ten minste gelijk is aan het belastingbedrag dat in de VS op de uitkering is ingehouden.
3.4. Voorzover de klachten op andere opvattingen berusten, falen zij. Ook de overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren D.H. Beukenhorst en L. Monné, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2001.