ECLI:NL:HR:2015:278

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 februari 2015
Publicatiedatum
12 februari 2015
Zaaknummer
14/02082
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrekbaarheid van kosten kinderopvang in relatie tot specifieke zorgkosten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 februari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de aftrekbaarheid van kosten voor kinderopvang. De belanghebbende, een werkende moeder met een chronisch zieke echtgenoot, had kosten voor kinderopvang gemaakt en deze aangemerkt als 'extra gezinshulp' in haar aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2009. De Inspecteur had deze aftrek echter gecorrigeerd, wat leidde tot een geschil dat uiteindelijk bij de Hoge Raad terechtkwam.

De Hoge Raad oordeelde dat de kosten voor kinderopvang niet kunnen worden aangemerkt als uitgaven voor extra gezinshulp volgens artikel 6:17, lid 1, letter e, van de Wet IB 2001. Het Hof had eerder geoordeeld dat er geen voldoende verband was tussen de kosten van de kinderopvang en de invaliditeit van de echtgenoot van de belanghebbende. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en stelde dat de wet een limitatieve opsomming van specifieke zorgkosten bevat, waarin uitgaven voor kinderopvang niet zijn opgenomen.

Daarnaast werd de klacht van de belanghebbende dat het accepteren van de aftrekpost in voorgaande jaren een in rechte te beschermen vertrouwen had gewekt, verworpen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest benadrukt de strikte interpretatie van de belastingwetgeving met betrekking tot aftrekbare zorgkosten.

Uitspraak

13 februari 2015
nr. 14/02082
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 6 maart 2014, nr. 13/00356, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. 13/5374) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2009 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 12 december 2014 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende werkt in loondienst; zij heeft een 4-daagse werkweek.
2.1.2.
Tot het gezin van belanghebbende en haar echtgenoot behoren twee kinderen, geboren in 2006 respectievelijk 2008. De echtgenoot van belanghebbende is chronisch ziek. Een op 5 maart 2012 door een geneeskundige afgegeven verklaring houdt in, met verwijzing naar de resultaten van medisch onderzoek, dat de echtgenoot van belanghebbende niet geschikt is de kinderen te verzorgen.
2.1.3.
Vanaf het jaar 2006 heeft belanghebbende haar kinderen enkele dagen per week naar een kinderopvang gebracht. De daarvoor in rekening gebrachte bedragen heeft zij in haar aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen als ‘extra gezinshulp’ aangemerkt en als persoonsgebonden aftrek in mindering gebracht op het verzamelinkomen. Tot en met de aangifte voor het jaar 2008 heeft de Inspecteur deze aftrek geaccepteerd.
2.1.4.
In het jaar 2009 heeft belanghebbende ter zake van de kinderopvang facturen ontvangen ten bedrage van € 15.197,10. De door haar gedane aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2009 vermeldt als ‘uitgaven voor extra gezinshulp voor toepassing drempel’ € 15.197, en als ‘totaal aftrekbaar bedrag specifieke zorgkosten’ € 12.316.
2.1.5.
Bij het opleggen van de definitieve aanslag heeft de Inspecteur op de zojuist genoemde aangifte een correctie aangebracht ter grootte van het gehele bedrag van € 12.316 aan specifieke zorgkosten.
2.2.
Voor het Hof was in geschil of de door belanghebbende gedragen kosten voor kinderopvang aangemerkt kunnen worden als uitgaven voor extra gezinshulp als bedoeld in artikel 6.17, lid 1, letter e, Wet IB 2001. Het Hof heeft geoordeeld dat er een te ver verwijderd verband is tussen de kosten van de kinderopvang en de invaliditeit van belanghebbendes echtgenoot om te kunnen vaststellen dat die kosten door de ziekte zijn opgeroepen, nog daargelaten dat bij kinderopvang in beginsel niet kan worden gesproken van ‘extra gezinshulp’.
2.3.1.
Dit oordeel wordt in cassatie tevergeefs bestreden. Terecht heeft het Hof bepalend geacht dat artikel 6.17, lid 1, Wet IB 2001 een limitatieve opsomming van specifieke zorgkosten bevat, dat uitgaven voor kinderopvang buitenshuis in die opsomming niet worden genoemd en die uitgaven ook niet zijn aan te merken als uitgaven voor extra gezinshulp (vgl. HR 29 oktober 1975, nr. 17738, BNB 1975/261).
2.3.2.
Voorts klaagt belanghebbende over het oordeel van het Hof dat het accepteren van de aftrekpost in voorgaande jaren geen in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt. Ook deze klacht faalt (vgl. onderdeel 5.6 van de conclusie van de Advocaat-Generaal).

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2015.