[slachtoffer 3] door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handeling(en) van [slachtoffer 3] met of voor een derde (sub 9).
Immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in voornoemde periode:
- aan die [slachtoffer 3] verteld/voorgehouden dat zij in Nederland in de horeca zou kunnen gaan werken en/of die [slachtoffer 3] verteld/voorgehouden dat zij als danseres zou kunnen gaan werken en/of
- voornoemde [slachtoffer 3] onderdak verschaft en/of
- die [slachtoffer 3] gedwongen seks met hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te hebben en/of
- voornoemde [slachtoffer 3] (meermalen) naar een prostitutieplek vervoerd en/of
- die [slachtoffer 3] onder druk gezet en/of dreigende/agressieve taal jegens die [slachtoffer 3] geuit en/of
- die [slachtoffer 3] (dreigend) een vuurwapen getoond en/of
- voornoemde [slachtoffer 3] (meermalen) geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt en/of
- ( meermalen) de keel van die [slachtoffer 3] heeft dichtgeknepen en/of dichtgeknepen gehouden en/of
- ( de werkzaamheden van) die [slachtoffer 3] gecontroleerd, althans haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en/of
- die [slachtoffer 3] gedwongen/bewogen haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) af te staan/af te dragen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging
De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – anders dan zijn raadsman – op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging, op de grond dat hij – de verdachte – geen eerlijk proces heeft gehad, doordat de door de verdediging verzochte getuigen [getuige 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 2] niet door de verdediging konden worden ondervraagd. De verdachte heeft zich daarbij beroepen op de arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EHRM) in de zaken Schatschaschwili tegen Duitsland (EHRM, 15 december 2015, nr. 9154/10, ECLI:CE:ECHR:2015:1215JUD000915410) en Keskin tegen Nederland (EHRM, 19 januari 2021, nr. 2205/16, ECLI:CE:ECHR:2021:0119JUD000220516).
Het hof overweegt hieromtrent dat op grond van vaste jurisprudentie dit verweer, voor zover al juist, niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, maar – zoals ook de raadsman heeft betoogd – hooguit tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de genoemde getuigen. Het hof zal dit verweer daarom nader bespreken bij de verweren van de verdediging onder de kopjes ‘Vrijspraak feit 2’ en ‘Bewijsoverwegingen’.
De advocaat-generaal heeft zich voor wat betreft de vraag of het onder 2 tenlastegelegde kan worden bewezen aangesloten bij de overwegingen en de beslissingen van de rechtbank. Deze houden – samengevat – het volgende in. De rechtbank heeft de verklaringen van
[slachtoffer 2] uitgesloten van het bewijs van het onder 2 tenlastegelegde, omdat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad deze getuige te ondervragen en de voor verdachte belastende verklaringen van [slachtoffer 2] niet verder (voldoende) worden ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Volgens de rechtbank vinden de tenlastegelegde dwangmiddelen onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal, zodat zij de verdachte heeft vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde voor zover dit correspondeert met de inhoud van sub 1º, 4º en 9º van artikel 273f Sr. Wel acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde bewezen voor zover het ziet op de inhoud van sub 3 van dat artikel.
De verdediging heeft – op de gronden als nader in de pleitnotitie verwoord – geconcludeerd tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde. Deze gronden houden – zakelijk weergegeven – het volgende in. Primair is er geen bewijsmiddel voor het uitbuiten in relatie tot het aanwerven, medenemen of ontvoeren van [slachtoffer 2] door de verdachte en/of zijn mededader(s). Subsidiair zijn de verklaringen van [slachtoffer 2] niet bruikbaar voor het bewijs, omdat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad haar te ondervragen.
Meer subsidiair zijn de verklaringen van [slachtoffer 2] niet betrouwbaar.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het uit artikel 6, derde lid, sub d, van het EVRM voortvloeiende ondervragingsrecht houdt het recht in om getuigen à charge te (doen) ondervragen, waarbij de verdachte een ‘adequate and proper opportunity’ moet worden geboden om ‘practical and effective’ deze getuigen te kunnen ondervragen, ter toetsing van diens ‘reliability’ en ‘credibility’. Dat recht is echter niet absoluut. Ook zonder een dergelijke ondervragingsgelegenheid kunnen belastende verklaringen voor het bewijs worden gebruikt zonder dat dan sprake is van een oneerlijk strafproces. Het gebruik van belastende verklaringen voor het bewijs is in overeenstemming met het in artikel 6, eerste lid, EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces, mits voldaan wordt aan het door het EHRM ontwikkelde toetsingskader (vgl. EHRM (Grote Kamer) 15 december 2011, appl. Nos. 26766/05 & 22228/06, Al-Khawaja & Tahery vs. Verenigd Koninkrijk en EHRM (Grote Kamer) 15 december 2015, appl. No. 9154/10, Schatschaschwili vs. Duitsland). Dat toetsingskader houdt de drie volgende beoordelingsaspecten in, die met elkaar verbonden zijn en samengenomen bepalen of een procedure als geheel eerlijk is geweest
1) bestond er een goede reden voor het ontbreken van een behoorlijke en effectieve ondervragingsgelegenheid en bijgevolg voor het gebruik van de in het vooronderzoek afgelegde belastende, niet door de verdediging via een ondervraging getoetste, verklaring van de getuige voor het bewijs?
2) Is de veroordeling uitsluitend of in beslissende mate gestoeld op de verklaring van de belastende getuige (‘sole or decisive rule’)?
3) Is de verdediging in voldoende mate gecompenseerd voor het ontbreken van die effectieve en behoorlijke ondervragingsgelegenheid?
Toepassing van dit door het EHRM ontwikkelde toetsingskader op het onderhavige geval brengt het hof tot de volgende beoordeling.
Het hof stelt allereerst vast dat aangeefster [slachtoffer 2] bij de politie meerdere, voor de verdachte belastende verklaringen heeft afgelegd.
In eerste aanleg heeft de verdediging verzocht om [slachtoffer 2] als getuige te doen horen bij de rechter-commissaris. Ondanks de door de politie verrichte naspeuringen naar haar verblijfplaats, zoals door de officier van justitie ter terechtzitting van de rechtbank van 17 december 2015 (nogmaals) is toegelicht, heeft dit niet tot resultaat geleid. Derhalve is het voor de verdediging in eerste aanleg niet mogelijk geworden [slachtoffer 2] als getuige bij de rechter-commissaris te horen. De verdediging heeft op de terechtzitting van de rechtbank van 17 december 2015 verklaard geen afstand te doen van het horen van deze getuige.
Ook in hoger beroep heeft de verdediging verzocht om (onder andere) [slachtoffer 2] als getuige te horen. Het hof heeft dit verzoek toegewezen en heeft de zaak daartoe verwezen naar de raadsheer-commissaris, met bepaling dat de verdediging de nadere gegevens van deze getuige dient aan te leveren.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris d.d. 20 mei 2021 blijkt – voor zover relevant – het volgende.
De toenmalige raadsvrouw van de verdachte heeft bij e-mailbericht van 28 februari 2020 er op gewezen dat de identificatiegegevens van de getuige [slachtoffer 2] te vinden zijn op p. 47 van dossier 03.2.3 (waaronder haar BSN-nummer en toenmalige woon- en verblijfplaats, te weten: [woonplaats 1] ).
Naar aanleiding van dit bericht heeft het kabinet van de raadsheer-commissaris een adresverificatie uitgezet bij de Roemeense autoriteiten op basis van voormelde (adres)gegevens.
Op 19 maart 2020 kreeg de griffier via het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) de bevestiging van de Roemeense autoriteiten dat de getuige nog geregistreerd stond op het adres in Roemenië. Om de getuige via een videoverbinding met Roemenië te horen is op 19 mei 2020 het Europees Opsporingsbevel aan de autoriteiten in Roemenië gezonden.
Op 7 december 2020 kreeg de griffier van het kabinet raadsheer-commissaris een bericht van de griffier, werkzaam bij het Court of Appeal te Constanța, Roemenië, dat de zaak met betrekking tot (onder andere) de getuige [slachtoffer 2] is afgewezen. Het kabinet van de raadsheer-commissaris heeft vervolgens aan de Roemeense rechter gevraagd om dit bericht nader te onderbouwen. Van de rechter uit Roemenië, de heer Teodor-Viorel Gheorghe kreeg het kabinet van de raadsheer-commissaris op 28 januari 2021 een e-mail dat hij via de politie ging proberen om de getuigen te traceren. Als dit zou lukken kon er daarna een verhoor plaatsvinden via een videoverbinding met Roemenië.
Op 8 februari 2021 stuurde rechter Teodor-Viorel Gheorghe de resultaten van het politieonderzoek naar (onder meer) de getuige [slachtoffer 2] . Deze getuige verbleef c.q. woonde niet (meer) in Roemenië. Getuige [slachtoffer 2] was in Italië aan het werk, maar van haar waren geen (adres)gegevens bekend.
Via rechter Teodor-Viorel Gheorghe heeft het kabinet van de raadsheer-commissaris het telefoonnummer ontvangen van de getuige [slachtoffer 2] . Hiermee is contact opgenomen, maar zij wilde het kabinet van de raadsheer-commissaris niet vertellen waar zij woonde of verbleef en ook wilde zij niet meer meewerken. Hierop verbrak zij de verbinding.
Naar aanleiding van bovenstaande informatie zag de raadsheer-commissaris in deze omstandigheden geen aanknopingspunten meer om (onder andere) de getuige [slachtoffer 2] binnen een aanvaardbare termijn te horen, waarop de zaak is teruggewezen naar de zitting.
Kortom, noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep heeft er een behoorlijke en effectieve ondervragingsgelegenheid bestaan voor de verdediging om de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de voordien bij de politie afgelegde verklaringen van de getuige
[slachtoffer 2] te toetsen. Het hof stelt vast dat de belastende verklaringen van [slachtoffer 2] niet verder (voldoende) worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, zodat een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, in elk geval in beslissende mate (‘decisive’) op de verklaringen van deze getuige zou moeten worden gebaseerd.
Gelet op het vorenstaande, is het hof met de advocaat-generaal en de verdediging en in navolging van de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 2] dienen te worden uitgesloten van het bewijs.
Aan de beoordeling van het door de raadsman gestelde met betrekking tot de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen komt het hof dan ook niet meer toe.
Art. 273f, eerste lid, aanhef en sub 3º
, Sr
Het hof gaat ervan uit dat aan de termen in de tenlastelegging dezelfde betekenis toekomt als aan die in de delictsomschrijving.
a. Algemeen juridisch kader art. 273f, eerste lid, Sr
Artikel 273f Sr luidde – ten tijde van het tenlastegelegde – als volgt:
‘1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1° degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
2° degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
3° degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
4° degene die een ander met een van de onder 1 genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt.
5° degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of zijn organen tegen betaling beschikbaar te stellen dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen of zijn organen tegen betaling beschikbaar stelt, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
6° degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;
7° degene die opzettelijk voordeel trekt uit de verwijdering van organen van een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat diens organen onder de onder 1° bedoelde omstandigheden zijn verwijderd;
8° degene die opzettelijk voordeel trekt uit seksuele handelingen van een ander met of voor een derde tegen betaling of de verwijdering van diens organen tegen betaling, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
9° degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde of van de verwijdering van diens organen.
2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van
seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij en met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken.
3. De schuldige wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien:
1° de feiten, omschreven in het eerste lid, worden gepleegd door twee of meer verenigde
personen;
(…)’
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de wet van 9 december 2004, Stb. 645, waarbij het – later tot artikel 273f Sr vernummerde – artikel 273a Sr is ingevoerd, houdt onder meer in:
‘ALGEMEEN
1. Inleiding
Het onderhavige wetsvoorstel strekt tot uitvoering van aantal mondiale en regionale rechtsinstrumenten ter bestrijding van mensensmokkel, mensenhandel, uitbuiting van
kinderen en kinderpornografie. (…)
Mensenhandel is kort gezegd het dwingen – in ruime zin – van mensen om zich beschikbaar
te stellen tot het verrichten van (seksuele) diensten of om eigen organen beschikbaar te
stellen. (...)
Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het
belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De staat dient strafrechtelijke bescherming te bieden tegen aantasting van het recht op die integriteit en vrijheid. (...)
Het protocol en het kaderbesluit inzake de bestrijding van mensenhandel hebben betrekking
op de bestrijding van mensenhandel met het oogmerk personen uit te buiten. Vanwege deze
wijde en algemene strekking wordt voorgesteld om de ingevolge deze instrumenten
strafbaar te stellen gedragingen te vatten in één nieuwe bepaling in titel XVIII van het
Tweede Boek, gewijd aan misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid. Voorgesteld wordt om
alle strafbaar te stellen gedragingen op te nemen in de nieuwe bepaling, en deze
gedragingen (...) te kwalificeren als mensenhandel. Nu deze nieuwe bepaling ook
mensenhandel, gericht op seksuele uitbuiting, omvat, heeft artikel 250a geen zelfstandige
betekenis meer. (...)
Het voorgestelde artikel 273a, eerste lid, ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan
gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit.’
(Zie Kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3, p. 1, 2, 15, 17 en 18).
b. Uitbuiting
Mede op grond van de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis en in aanmerking genomen dat handelen in strijd met artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 1º tot en met 9º, Sr wordt gekwalificeerd als ‘mensenhandel’ en in de tenlastegelegde periode is bedreigd met een gevangenisstraf van acht jaren (ingeval van alleen plegen), moet volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad worden aangenomen dat de in die onderdelen omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij (het oogmerk van) uitbuiting kan worden verondersteld. Dit brengt mee dat die gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat voldaan is aan voormelde voorwaarde (vgl. Hoge Raad 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, Hoge Raad 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:554, rov. 2.4.2.-2.4.3., Hoge Raad 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1941, rov. 2.4.1-2.4.2 en Hoge Raad 15 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:39). Voor bewezenverklaring van een op artikel 273f, eerste lid, Sr toegesneden tenlastelegging is derhalve vereist dat op grond van de omstandigheden van het geval (het oogmerk van) uitbuiting komt vast te staan. De vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Bij de beantwoording van die vraag komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt, en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd (vgl. Hoge Raad 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099). Voor de invulling van de delictsomschrijving is niet nodig dat het slachtoffer daadwerkelijk wordt uitgebuit. c. Art. 273f, eerste lid, aanhef en sub 3º
, Sr: aanwerven, medenemen of ontvoeren
Onder ‘aanwerven’ wordt verstaan ‘iedere daad waardoor een persoon wordt aangeworven teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen, zonder dat hoeft te blijken dat de wijze van aanwerving de keuzevrijheid heeft beperkt’ (vgl. Hoge Raad 18 april 2000, NJ 2000/443). Het aanwerven van een persoon in het ene land voor prostitutie in een ander land is dus strafbaar, ook al stemt de aangeworven persoon hiermee in (vgl. HR 6 juli 1999, NJ 1999/701). Daarbij is niet van belang of deze persoon al in de seksbranche werkzaam was (zie HR 7 april 1998, NJ 1998/729).
Voor ‘medenemen’ is voldoende dat het met zich mee voeren van een in de prostitutie te doen belanden persoon die vanuit het buitenland is aangeworven, plaats heeft in het kader van de overbrenging van die persoon naar een ander land. Niet noodzakelijk is derhalve dat er op het moment waarop de persoon in kwestie de grens overschrijdt, van medenemen sprake is. Ook op andere momenten gedurende de overbrenging kan van ‘medenemen’ sprake zijn (Hoge Raad 20 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3425 en ECLI:NL:PHR:2005:AU3425). d. Het oordeel van het hof
Nu de verklaringen van aangeefster / getuige [slachtoffer 2] zijn uitgesloten van het bewijs, dient het hof te bezien of het onder 2 tenlastegelegde op basis van de overige bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigend kan worden bewezen. Naar het oordeel van het hof is dat niet het geval. Zo kan op basis van de overige bewijsmiddelen onvoldoende worden vastgesteld wat de aard en de duur van de tewerkstelling was, of en zo ja, in hoeverre dat beperkingen voor [slachtoffer 2] meebracht en wat het economisch voordeel was wat met haar tewerkstelling is behaald. Ook overigens is niet komen vast te staan dat sprake was van het oogmerk van uitbuiting.
e. Conclusie
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 juli 2010 tot en met 1 november 2010 in Nederland en België,
[slachtoffer 1] heeft medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer 1] in een ander land, te weten België, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 3)
[slachtoffer 1] door dwang, door geweld, door dreiging met geweld, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 4)
[slachtoffer 1] door dwang, door geweld, door dreiging met geweld, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van [slachtoffer 1] met of voor een derde (sub 9).
Immers heeft hij, verdachte, in voornoemde periode:
- een liefdesrelatie onderhouden met voornoemde [slachtoffer 1] en
- voornoemde [slachtoffer 1] onderdak verschaft en
- voornoemde [slachtoffer 1] meermalen naar een prostitutieplek vervoerd en
- die [slachtoffer 1] onder druk gezet en dreigende/agressieve taal jegens die [slachtoffer 1] geuit en
- voornoemde [slachtoffer 1] (meermalen) geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt en
- de werkzaamheden en/of werktijden van die [slachtoffer 1] gecontroleerd, althans haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en
- die [slachtoffer 1] gezegd/voorgehouden dat het door haar met de prostitutiewerkzaamheden verdiende geld voor haar gespaard/bewaard zou worden en
- die [slachtoffer 1] gedwongen/bewogen haar verdiensten uit de prostitutie aan hem, verdachte, af te staan/af te dragen;
3.
hij in de periode van 1 december 2008 tot en met 14 april 2009 in Nederland en/of in België en/of in Roemenië, tezamen en in vereniging met een ander,