ECLI:NL:HR:2020:191

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
18/03731
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel door echtgenote te dwingen haar opbrengsten uit prostitutiewerkzaamheden naar hem toe te sturen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1980, werd beschuldigd van mensenhandel, waarbij hij zijn echtgenote dwong om haar opbrengsten uit prostitutiewerkzaamheden naar hem over te maken. De verdachte maakte gebruik van dreigementen en misbruikte de kwetsbare positie van zijn echtgenote, die haar kind bij zijn familie in Roemenië had achtergelaten. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over het bestanddeel 'uitbuiting' in de context van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte zijn echtgenote onder druk zette en haar dreigde met geweld, wat leidde tot de conclusie dat de bevoordeling van de verdachte uit de opbrengsten van haar prostitutiewerkzaamheden plaatsvond onder omstandigheden waarbij uitbuiting kon worden verondersteld. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk was, ook al had het Hof niet vastgesteld dat de echtgenote haar werkzaamheden onvrijwillig verrichtte. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof werd bevestigd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/03731
Datum4 februari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 30 januari 2018, nummer 22/001607-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het bestreden arrest, voor zover het de beslissingen ten aanzien van feit 1 betreft, tot terugwijzing van de zaak in zoverre, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1
Het middel klaagt met betrekking tot de onder 1 tenlastegelegde mensenhandel over de bewezenverklaring van het impliciete bestanddeel “uitbuiting”.
2.2.1
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bevestigd behalve ten aanzien van de straf en met aanvulling van gronden. Blijkens dit vonnis is ten laste van de verdachte overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 20 mei 2014 tot en met 4 februari 2015, te Den Haag en Roemenië, een ander, te weten [slachtoffer 1] , (telkens) door dwang, dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, misleiding en door misbruik van een kwetsbare positie,
- die [slachtoffer 1] heeft gedwongen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer 1] , seksuele handelingen met en/of voor een derde,
immers heeft verdachte:
- die [slachtoffer 1] gedreigd dat hij, verdachte, haar zou verlaten en gedreigd dat die [slachtoffer 1] haar kind niet meer zou zien en dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] zou vermoorden, als die [slachtoffer 1] geen geld meer aan hem, verdachte, zou sturen en - die [slachtoffer 1] laten weten dat zij 1000 euro per week moest verdienen en
- het kind van die [slachtoffer 1] bij verdachte en familie van verdachte laten verblijven (en zodoende de situatie gecreëerd dat het [slachtoffer 1] niet vrij stond haar eigen keuzes te maken).”
2.2.2
Blijkens het vonnis steunt de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde op de volgende bewijsvoering:
“5.1. Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1, artikel 273f lid 1 sub 9 Sr [slachtoffer 1] heeft op 4 februari 2015 aangifte gedaan van mensenhandel. In haar aangifte heeft zij verklaard dat zij in juni 2014, door verdachte naar Nederland is gestuurd om hier te gaan werken en dat zij vervolgens geld naar verdachte in Roemenië moest sturen. Sinds haar aankomst in Nederland heeft zij in de prostitutie gewerkt in de [a-straat] te Den Haag, waar zij ongeveer € 25,- per klant heeft verdiend. Zij verdiende doorgaans € 500,- in de week. Verdachte heeft haar al die tijd gestresst gemaakt dat zij geld moest opsturen en hij bedreigde haar.
Berichten
In de telefoon van aangeefster zijn door de politie diverse Messenger berichten aangetroffen die zijn verstuurd tussen haar en het telefoonnummer [0001] . Het eerste bericht is door [slachtoffer 1] verstuurd op 20 mei 2014. Vervolgens heeft [slachtoffer 1] onder meer de volgende berichten ontvangen:
Op 7 juli 2014: “Ik hou van jou [slachtoffer 1]. Zorg dat je veel geld maakt voor [betrokkene 3] en ons”.
Op 5 oktober 2014: “Als je mij geen geld stuurt is alles afgelopen. Jij stuur naar mij 1000 euro per week.”
Op 5 oktober 2014: “Morgen stuur jij mij 1000 euro, na morgenochtend zal het te laat zijn. Als jij geen geld hebt ga je lenen. Ik heb geld nodig. Ik wacht morgen af’. Op 6 oktober 2014: “Ik heb jou verteld om geld te sturen, niet om mij verhaaltjes te vertellen. Als jij geen geld stuurt, zal jij naar huis komen.”
Op 7 oktober 2014: “Godverdomme. Jij bent daarheen gegaan om geld te maken om naar huis te sturen en jij bent het kind vergeten (...). Mijn God. Ik ga je voor het kind vermoorden. (...) Ik ga je vermoorden voor het meisje. Als zij beter wordt, ga ik je kapot maken.”
Op 9 oktober 2014: “Voor wat je mij hebt aangedaan vandaag, verlaat ik je. Als ik jou niet nu verlaat zal ik voor altijd moeten lijden. Dat was het. Dit zijn mijn laatste woorden. Ik wil niks meer horen over jou. Ik kan jou niet vergeven”.
Op 15 oktober 2014: “Of je stuurt geld vandaag of je neemt het kind mee van hier, of wij gaan uit elkaar.”
Op 31 oktober 2014: “(...) Niemand gaat dit kind wassen. Zij blijft vies. Niemand maakt een soepje voor haar om te eten. Ze eet alleen maar rotzooi. En ik zie dat je geen geld meer stuurt. (...) Jij stuurt weinig geld en alles wordt uitgegeven. (...) Morgen wil ik dat je om acht uur bij de bank zal zijn om geld te sturen. Laat me niet wachten in Galati. Dan zal je zien wat er gaat gebeuren.”
Op 19 november 2014: “Prima, ik ga je verlaten. Ik zoek iemand anders.”
Op 6 december 2014: “[slachtoffer 1], ik wil ook dat je daar zoveel mogelijk blijft. Minstens twee of drie jaar, want op deze manier kunnen wij veel geld verdienen, maar mijn hart wilt jou naast mij hebben”.
Op 7 december 2014: “Ik wil niet horen dat je morgen geen geld hebt om te sturen. (...) Waar ben je. Bel mij, want jij zal het meisje nooit meer zien. (...) Waar is het geld dan rotzak/loser. Ik en je dochter lijden honger.”
Op 9 december 2014: "ik ga pilletjes kopen om mijzelf te vermoorden. Dit is wat ik verdien”.
Op 23 december 2014: “[slachtoffer 1], je hebt alles kapot gemaakt. In de zomer wilde ik met je trouwen”.
Op 18 december 2014 heeft [slachtoffer 1] een laatste bericht verstuurd met de tekst: “Ik kom niet meer, ik wil niets meer. Klaar. Wat begrijp je dan niet. Je hebt niets meer te zoeken, laat me met mijn leven”. Vervolgens heeft [slachtoffer 1] tot 24 januari 2015 nog meerdere berichten ontvangen.
Transacties
Naar aanleiding van door [slachtoffer 1] overhandigde overschrijvingsbewijzen van betaalinstellingen ten aanzien van het overschrijven van geldbedragen naar Roemenië is gebleken dat [slachtoffer 1] in de periode van 28 mei 2014 tot en met 13 december 2014, bijna wekelijks bedragen, in totaal € 16.893,00, naar verdachte in Roemenië heeft overgemaakt.
Getuigenverklaringen
[getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard [slachtoffer 1] te kennen vanuit de [a-straat] , daar waar zij ook werkzaam zijn.
[getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] tegen haar verteld heeft dat haar ex, verdachte, haar bedreigde en dat zij steeds meer geld naar hem moest sturen. Toen [slachtoffer 1] dit vertelde huilde zij hierbij. Als [slachtoffer 1] geen geld zou sturen dan zou zij haar kind niet meer zien. Ook moest zij maar terugkomen als zij niet meer geld ging verdienen. [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat verdachte maar om geld bleef vragen bij [slachtoffer 1] en ook steeds geld verwachtte. [slachtoffer 1] heeft grote geldbedragen overgemaakt naar verdachte. Ook heeft hij [slachtoffer 1] gedreigd dat hij hun kind zou vermoorden en zelfmoord zou plegen wanneer zij geen geld meer naar huis zou sturen.
Ook de ouders van [slachtoffer 1] zijn door de politie als getuige gehoord. Uit deze verhoren is gebleken dat zij er niet van op de hoogte waren wat voor werk hun dochter in Nederland deed. Voorts hebben zij verklaard dat hun kleindochter, de dochter van [slachtoffer 1] en verdachte, in de periode juni 2014 tot en met de winter van 2015 in Roemenië heeft verbleven bij de ouders van verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
Berichten
Hoewel uit het dossier en het verhandelde ter zitting niet precies blijkt via welke app de ‘messenger berichten’ die zich in het dossier bevinden zijn verstuurd naar de telefoon van [slachtoffer 1] , gaat de rechtbank ervan uit dat het sms-berichten betreffen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat deze berichten, gezien de inhoud daarvan, zijn verstuurd tussen [slachtoffer 1] en verdachte.
Betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1]
De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals door de raadsvrouw is bepleit, de verklaringen van [slachtoffer 1] als onbetrouwbaar ter zijde te schuiven. De verklaringen vinden op belangrijke onderdelen voldoende bevestiging in andere bewijsmiddelen, onder meer in de vele sms–berichten die verstuurd zijn tussen verdachte en [slachtoffer 1] en de betalingstransacties die hebben plaatsgevonden. De verklaringen zijn bovendien vanaf het begin steeds gedetailleerd en consistent geweest.
Artikel 273f lid 1 sub 9 Sr
Bij de beoordeling van de vraag of mensenhandel als bedoeld in artikel 273f, eerste lid, sub 9 Sr bewezen kan worden, dient - gelet op hetgeen ten laste is gelegd - vastgesteld te worden dat sprake was van het hanteren van middelen (dwang, geweld, bedreiging met geweld, een andere feitelijkheid, misleiding, misbruik uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van de kwetsbare positie) door verdachte om in casu [slachtoffer 1] te dwingen tot afgifte van haar verdiensten in de prostitutie.
Middelen
De rechtbank acht op grond van de hierboven opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de middelen dwang, bedreiging met geweld, misleiding en misbruik van de kwetsbare positie. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
Dwang
Dat verdachte dwang heeft toegepast blijkt - naast de verklaring van [slachtoffer 1] - ook uit de vele sms-contacten die er in de periode van 20 mei 2014 tot 24 januari 2015 tussen verdachte en [slachtoffer 1] hebben plaatsgevonden. Uit de inhoud van die sms-berichten volgt dat verdachte [slachtoffer 1] gedurende die periode heeft gecontroleerd, haar onder druk heeft gezet en voorts dat hij daarbij dwingend is geweest om ervoor te zorgen dat [slachtoffer 1] geld naar hem zou sturen.
Dreiging met geweld of een andere feitelijkheid
In die sms-berichten heeft verdachte [slachtoffer 1] ook (meermalen) gedreigd haar te vermoorden en kapot te maken, zichzelf iets aan te doen en gedreigd met het feit dat zij het meisje (de rechtbank begrijpt: hun dochtertje) nooit meer zou zien als zij niet (meer) geld naar hem zou sturen.
Misleiding
Door [slachtoffer 1] bij herhaling te berichten dat hij en vooral ook hun gezamenlijke dochtertje honger leden en dat er niet goed voor hun dochtertje werd gezorgd, terwijl daarvan geenszins uit het dossier is gebleken, heeft verdachte [slachtoffer 1] moreel onder druk gezet en haar misleid omtrent de omstandigheden van zijn, verdachtes, en hun dochters leven in Roemenië.
Misbruik van een kwetsbare positie
Dat er sprake is geweest van misbruik van een kwetsbare positie, blijkt onder andere uit de omstandigheid dat haar dochtertje bij (familie van) verdachte in Roemenië verbleef en dus afhankelijk was van haar vader, verdachte. Verdachte heeft hier bewust op ingespeeld door te zeggen dat [slachtoffer 1] geld moest verdienen voor hem en hun dochtertje en door te zeggen dat [slachtoffer 1] hun dochtertje niet meer zou zien.
Door het inzetten van voornoemde middelen heeft verdachte [slachtoffer 1] zodanig moreel gechanteerd dat zij zich, zoals zij heeft verklaard, gedwongen voelde om telkens weer te voldoen aan het zeer indringende verzoek van verdachte om hem geld te sturen. Verdachte was er naar eigen zeggen van op de hoogte dat [slachtoffer 1] haar geld verdiende in de prostitutie. Door haar onder die omstandigheden onder zware druk te zetten geld te blijven sturen naar hem, verdachte, heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan mensenhandel in de zin van het bepaalde onder sub 9 van artikel 273f Sr.
Medeplegen
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte dit samen met een ander heeft gedaan zodat zij verdachte van dit onderdeel uit de tenlastelegging zal vrijspreken.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt dat verdachte aangeefster in de periode 20 mei 2014 (het moment van het eerste sms-bericht van [slachtoffer 1] aan verdachte dat zich in het dossier bevindt) tot en met 4 februari 2014 heeft gedwongen tot het afstaan van (een groot deel van) de opbrengsten van haar prostitutiewerkzaamheden. Daarmee acht de rechtbank de aan verdachte onder feit 1 sub 9 ten laste gelegde variant van mensenhandel wettig en overtuigend bewezen.”
2.2.3
Voorts heeft het Hof in zijn arrest de volgende aanvullingen en verbeteringen van de bewijsoverwegingen van de Rechtbank opgenomen:
“Aanvullingen en verbeteringen bewijsoverweging 5.1 van de rechtbank
Het hof voegt in de eerste alinea, laatste zin, na ‘bedreigde haar’, toe ‘onder meer door te zeggen dat hij haar en haar kind, dat bij hem en zijn familie in Roemenië was achtergebleven, iets aan zou doen en dat hij haar en haar kind zou vermoorden als ze bij hem weg zou gaan.’
Verbeteringen met betrekking tot sub alinea ‘berichten’
Het hof verbetert de bewijsoverweging met als kopje ‘5.1 Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1, artikel 273f lid 1 sub 9 Sr’ en met als sub alinea ‘Berichten’ (pagina 4 van het vonnis) als volgt.
Het hof schrapt de zinnen ‘Mijn God. Ik ga je voor het kind vermoorden. (...) Ik ga je vermoorden voor het meisje. Als zij beter wordt, ga ik je kapot maken’(opgenomen achter het vijfde liggende streepje, berichten ontvangen op 7 oktober 2014).
Het hof schrapt de zinnen opgenomen na het een-na-laatste liggende streepje, te weten:
- ‘Op 7 december 2014: “Ik wil niet horen dat je morgen geen geld hebt om te sturen. (...) Waar ben je. Bel mij, want jij zal het meisje nooit meer zien. (...) Waar is het geld dan rotzak/loser. Ik en je dochter lijden honger”.’
Hiervoor in de plaats moet worden gelezen:
- ‘Op 7 december 2014: “Ik wil niet horen dat je morgen geen geld hebt om te sturen.”
- Op 8 december 2014: “Waar ben jij: Bel mij, want jij zal het meisje nooit meer zien. (...) Waar is het geld dan rotzak / loser. Ik en je dochter lijden honger.”’
Aanvulling met betrekking tot sub alinea ‘berichten’
Het hof vult de bewijsoverweging met als kopje ‘5.1 Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1, artikel 273f lid 1 sub 9 Sr’ en als sub alinea ‘Berichten’ (pagina 4 van het vonnis) als volgt aan.
Aan de berichten ontvangen op 31 oktober 2014 wordt het volgende bericht toegevoegd:
‘Jij hebt een lul iedere avond. Honderden. (...) Morgen stuur je mij 1000 euro omdat ik dat nodig heb.’
Hiernaast vult het hof dezelfde bewijsoverweging, na het bericht ontvangen op 9 december 2014, aan met het volgende bericht:
- ‘Op 15 december 2014: “Hoe verder, praat je met Ion zodat ik ook met een meisje kan komen om geld voor mij te verdienen.”’
Aanvullende bewijsoverweging
Het hof vult de bewijsoverwegingen met als kopje ‘5.1 Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1, artikel 273f lid 1 sub 9 Sr’ (pagina 3-5 van het vonnis) als volgt aan.
Verklaringen van de verdachte
Het hof acht de volgende onderdelen van de verklaringen van de verdachte redengevend voor het bewijs, met dien verstande dat het hof het bij het eerste gedachtestreepje vermelde bewijsmiddel slechts redengevend acht voor zover daaruit blijkt dat de verdachte wel degelijk wist dat [slachtoffer 1] in de prostitutie werkte, zonder dat het hof geloof hecht aan de stelling dat hij haar heeft willen overtuigen om terug te komen teneinde dat beroep niet uit te oefenen:
- "Ik kwam om haar te overtuigen om terug te komen en niet het beroep van prostituee uit te oefenen.”
- [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1] ) heeft verklaard dat zij via money transfer dit geld heeft overgemaakt. [slachtoffer 1]: “Ja dat klopt.” (...) Ze ging naar de Western Union en zij gaf mij telefonisch de code door.”
- “Ik heb haar wel ge-sms’t dat ik mezelf iets zou aandoen.”
Uit deze verklaringen blijkt dat de verdachte bevestigt dat [slachtoffer 1] geld aan hem overmaakte via money transfers en dat hij erkent dat hij [slachtoffer 1] een sms-bericht heeft gestuurd dat hij zichzelf iets zou aandoen.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve - behoudens voor zover het wordt vernietigd - onder aanvulling en verbetering van gronden te worden bevestigd.”
2.3
De tenlastelegging onder 1 is toegesneden op art. 273f Sr. Deze bepaling luidde, voor zover hier van belang, in de periode waarop de tenlastelegging betrekking heeft als volgt:
“1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1° degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
(...)
9° degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde of van de verwijdering van diens organen.
2. Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van een ander in de prostitutie, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen of verplichte arbeid of diensten, met inbegrip van bedelarij, slavernij en met slavernij te vergelijken praktijken, dienstbaarheid en uitbuiting van strafbare activiteiten.”
2.4 ‘
Uitbuiting’ moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 9°, Sr, nu de in die bepaling bedoelde gedragingen eerst dan als ‘mensenhandel’ kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan de voorwaarde dat zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
‘Uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van ‘uitbuiting’ in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. (Vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1941.)
Van uitbuiting in de context van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 9°, Sr is niet slechts sprake als het verrichten van seksuele handelingen plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld, maar ook als de wijze waarop degene die een ander dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van (vrijwillig) verrichte seksuele handelingen meebrengt dat die bevoordeling plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
2.5
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat [slachtoffer 1] werkzaam was in de prostitutie en dat de verdachte [slachtoffer 1] in de bewezenverklaarde periode heeft gecontroleerd, haar onder zware druk heeft gezet en dwingend is geweest om ervoor te zorgen dat [slachtoffer 1] hem geld stuurde uit de opbrengsten van die werkzaamheden, door (meermalen) te dreigen haar te vermoorden en kapot te maken, te dreigen dat hij zichzelf iets zou aandoen en dat zij hun dochter nooit meer zou zien als zij niet (meer) geld naar hem zou sturen, haar bij herhaling te berichten dat hij en hun dochter honger leden en dat er niet goed voor hun dochtertje werd gezorgd, en haar te misleiden over de omstandigheden waaronder de verdachte en hun dochter leefden in Roemenië, terwijl haar dochtertje bij (familie van) de verdachte in Roemenië verbleef.
In deze vaststellingen ligt als oordeel van het Hof besloten dat, gelet op de wijze waarop de verdachte [slachtoffer 1] heeft gedwongen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar werkzaamheden in de prostitutie, die bevoordeling heeft plaatsgevonden onder omstandigheden waarbij de in de context van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 9°, Sr vereiste uitbuiting kan worden verondersteld. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat het Hof niet heeft vastgesteld dat [slachtoffer 1] haar werkzaamheden in de prostitutie onvrijwillig verrichtte.
2.6
Het middel faalt.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 februari 2020.