ECLI:NL:HR:2005:AU3425
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- A.J.A. van Dorst
- B.C. de Savornin Lohman
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Mensenhandel en medenemen van slachtoffers voor prostitutie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in Albanië, was beschuldigd van het medenemen van een slachtoffer met het oogmerk haar in de prostitutie te laten werken, in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht. Het slachtoffer was in maart 2002 vanuit Griekenland naar Nederland gereisd, onder valse voorwendsels en met de belofte van goedbetaald werk. De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer naar Nederland gelokt en gedwongen om in de prostitutie te werken. Het hof had vastgesteld dat, ondanks de tegenstrijdige verklaringen over de reis van het slachtoffer, er voldoende bewijs was voor de conclusie dat zij door de verdachte en zijn mededaders was 'medegenomen'. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof niet onjuist of onbegrijpelijk was, en verwierp het beroep in cassatie. De verdachte was eerder vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar was veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf voor zijn rol in de mensenhandel. De uitspraak benadrukt de ruime bescherming die de wet biedt aan slachtoffers van mensenhandel en prostitutie.