ECLI:NL:HR:2018:1941

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
17/00090
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over impliciet bestanddeel 'uitbuiting' in mensenhandel en vrijspraak van verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van mensenhandel en witwassen, waarbij het Openbaar Ministerie stelde dat hij een prostituee had gedwongen een deel van haar verdiensten aan hem af te staan. De Hoge Raad heeft zich gebogen over de vraag of 'uitbuiting' als impliciet bestanddeel moet worden aangemerkt in de tenlastelegging van artikel 273f, eerste lid, sub 9 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad concludeert dat voor een veroordeling op basis van dit artikel, moet worden aangetoond dat de gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte niet kan worden veroordeeld, omdat niet is bewezen dat hij de prostituee heeft uitgebuit. De verklaringen van de prostituee, die aangaf zelfstandig te zijn en geen druk te ervaren, werden door de Hoge Raad als voldoende geloofwaardig beschouwd. De Hoge Raad verwerpt het beroep van het Openbaar Ministerie en bevestigt de vrijspraak van de verdachte.

Uitspraak

16 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 17/00090
SSA/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 8 december 2016, nummer 23/001709-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie. Het heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel komt op tegen de door het Hof gegeven vrijspraken van het onder 1 en 2 tenlastegelegde voor zover aan die vrijspraken ten grondslag ligt het oordeel van het Hof dat 'uitbuiting' als impliciet bestanddeel van het negende onderdeel van art. 273f, eerste lid, Sr moet worden aangemerkt.
2.2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"1.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2009 tot en met 15 juni 2010 te Amsterdam en/of Alkmaar en/of Den Haag, in elk geval in Nederland, en/of te Oradea, in elk geval in Roemenië, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, een of meer anderen, genaamd [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2]
en/of
voornoemde [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling,
en/of
die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] (telkens) met een van voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
en/of
onder de eerdergenoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2]
en/of
die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] met één of meer van de voornoemde middelen heeft gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] met of voor een derde, immers heeft/is verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
- een relatie met die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] aangegaan en/of
- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] meermalen onder druk gezet en/of ertoe aangezet prostitutiewerkzaamheden te gaan verrichten en/of gebracht tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en/of
- (terwijl die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] prostitutiewerkzaamheden verrichtten) die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] (telefonisch) gecontroleerd en/of gevraagd hoeveel geld die [betrokkene 1] en/ of [betrokkene 2] heeft/hebben verdiend en/of
- (terwijl die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] prostitutiewerkzaamheden verrichtten) die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] (nauwlettend) in de gaten laten houden en/of
- (telkens) een groot deel van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] afgenomen en/of afgepakt en/of door die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) laten afstaan en/of
- gezorgd voor het vervoer van die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] van en naar de prostitutiekamer en/of
- zich agressief gedragen tegenover die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of
- die [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] gedwongen 7 dagen per week te werken;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2009 tot en met 15 juni 2010 te Amsterdam, althans in Nederland, en/of in Roemenië, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte,(telkens), één of meer (contante) geldbedragen en/of voorwerpen en/of een of meer betalingen en/of ontvangsten, te weten (onder meer):
- (telkens) een groot deel van de verdiensten uit de door [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] verrichte prostitutiewerkzaamheden, verworven en/of voorhanden gehad, althans hiervan gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven voorwerp (en) en/of geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf."
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor zover gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde voor zover betrekking hebbende op [betrokkene 2] , en hem vrijgesproken van het overige aan hem tenlastegelegde. Het heeft die vrijspraak als volgt gemotiveerd:
"- artikel 273f eerste lid, sub 1, 3, 4 en 6 Sr
Het hof deelt het standpunt van de advocaat-generaal en de raadsman dat uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg of hoger beroep bewijs naar voren is gekomen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde handelingen met betrekking tot artikel 273f, eerste lid, sub 1, 3 ten eerste en ten tweede, en 6 Sr. De verdachte zal van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Anders dan de advocaat-generaal heeft betoogd, geldt dat ook voor het ten laste gelegde bewegen van [betrokkene 1] om zich beschikbaar te stellen als prostituée (sub 4). Het enkele feit dat, zoals hierna uitgebreider zal worden besproken, de door [betrokkene 1] aan de verdachte op diens verzoek verstrekte bedragen afkomstig waren uit de opbrengsten van haar werk in de prostitutie, maakt nog niet dat [betrokkene 1] daardoor in de prostitutie is blijven werken. Evenmin is bewezen het (meer of anders) ten laste gelegde medeplegen, zodat de verdachte ook hiervan zal worden vrijgesproken.
Gelet op het voorgaande zal het hof zich bij de bespreking van het ten laste gelegde verder beperken tot het onder feit 1 sub 9 (voor zover hier nog relevant: het bewegen van [betrokkene 1] om te worden bevoordeeld uit de opbrengst van het prostitutiewerk van [betrokkene 1] ) en het witwasfeit onder feit 2.
- beoordelingskader in het algemeen
Uit de toepasselijke totstandkomingsgeschiedenis van het onderhavige wetsartikel 273f (oud) Sr en de toepasselijke jurisprudentie volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De in dit artikel opgenomen verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze en afhankelijkheid komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken, waarbij deze gedragingen alleen bestraft kunnen worden als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij (oogmerk van) uitbuiting kan worden verondersteld. Het (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de (niet limitatieve) opsomming in het tweede lid van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. Deze bepaling doelt op een verscheidenheid aan moderne vormen van slavernij (zijnde de volledige zeggenschap van de ene persoon over de andere). Het hof benadrukt dat het enkele aanwenden van dwangmiddelen niet reeds uitbuiting oplevert, maar dat het (impliciet in te lezen) oogmerk van uitbuiting met zich brengt dat sprake moet zijn van een (voorgenomen) ernstige inbreuk op de lichamelijke en/of geestelijke integriteit en/of de persoonlijke vrijheid.
- beoordelingskader, voor zover van belang voor sub 9 één of meer van de genoemde gedragingen:
dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van prostitutie één of meer van de genoemde middelen:
onder de genoemde omstandigheden: dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft. Met betrekking tot het bestanddeel "misleiding" geldt dat hiervan sprake is als er doelbewust een foute voorstelling van zaken wordt gegeven.
oogmerk van uitbuiting:
De rechtbank heeft geoordeeld dat voor een veroordeling van dit onderdeel van mensenhandel een (oogmerk van) uitbuiting niet nodig is. Voldoende is als sprake is van een dwangmiddel. Het hof acht dit oordeel niet juist. Hoewel (het oogmerk van) uitbuiting in deze delictsomschrijving niet als bestanddeel wordt genoemd, is het hof van oordeel dat, mede in het licht van recente jurisprudentie van de Hoge Raad, het voordeel trekken uit seksuele handelingen alleen dan tot het bewijs van mensenhandel kan leiden, indien dat is begaan onder omstandigheden waarbij het (oogmerk van) uitbuiting, als extra impliciet bestanddeel, kan worden bewezen.
In een geval als het onderhavige kan van een uitbuitingssituatie worden gesproken wanneer de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitue(e) pleegt te verkeren in Nederland. Mondig betekent dat hij of zij zelfstandig kan bepalen of en wanneer en voor wie er wordt gewerkt en ook dat hij of zij zelf de beschikking heeft over de inkomsten uit dat werk. Uitbuiting veronderstelt wel altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. Instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant.
- feitelijke vaststellingen
[betrokkene 1] is geboren en getogen in Roemenië op [geboortedatum] 1988.
Zij is naar eigen zeggen op haar negentiende begonnen met werken in de prostitutie en heeft besloten om dit in Nederland te doen. Uit de in haar woning aangetroffen facturen blijkt dat [betrokkene 1] in ieder geval vanaf 21 september 2008 tot en met 25 maart 2009 vrijwel onafgebroken in Alkmaar een kamer heeft gehuurd voor haar prostitutiewerkzaamheden. Zij heeft, samen met twee andere vrouwen, in Amsterdam een huis gehuurd, waarvan de huurovereenkomst op haar naam staat. De huurperiode liep van 1 december 2009 tot en met 1 december 2010. De huur werd altijd door [betrokkene 1] betaald. Zij is in het bezit van haar eigen paspoort.
[betrokkene 1] staat sedert 21 september 2009 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Amsterdam als eenmanszaak, prostituee. Zij werkt met een andere vrouw in een pand op de [a-straat] in Amsterdam. Hier heeft op 18 mei 2010 een zedencontrole plaatsgevonden. Het mutatierapport dat hiervan is opgemaakt, houdt in dat beiden aangaven dat ze niet gedwongen in de prostitutie zaten en dat zij al het geld dat ze verdienden zelf konden houden. Rapporteur [betrokkene 3] meldt wel dat toen de B9 regeling aan [betrokkene 1] werd uitgelegd, zij een hoge ademhaling had en moeilijk uit haar woorden kwam.
Een proces-verbaal van bevindingen van 23 september 2010 houdt in dat [betrokkene 1] in de periode van 25 mei 2009 tot en met 7 mei 2010 in totaal € 40.350 heeft overgemaakt naar diverse personen in Roemenië, onder wie naar de verdachte (€ 10.500) en naar de zus van de verdachte (€ 15.850). Daarnaast heeft ze een keer € 600 overgemaakt naar de moeder van de verdachte.
In het dossier bevinden zich voorts diverse journaals van afgeluisterde, door [betrokkene 1] gevoerde telefoongesprekken met de verdachte en met derden, waaruit verbalisanten de conclusie hebben getrokken dat de verdachte [betrokkene 1] dwingt in de prostitutie werkzaam te zijn en dat zij door hem wordt uitgebuit. Deze dwang en uitbuiting zijn met name gebaseerd op de vervanging van de vaste chauffeur en de telefoongesprekken waarin de verdachte [betrokkene 1] om geld vraagt.
Op 16 juni 2010 is de verdachte aangehouden in de woning van [betrokkene 1] en is een zogenaamd intake gesprek met [betrokkene 1] gehouden. Van dit gesprek is echter geen proces-verbaal opgemaakt. Op 13 september 2010 is [betrokkene 1] voor de eerste maal door de politie gehoord. Zij heeft toen verklaard dat zij haar eigen eenmanszaak heeft en in de prostitutie werkt. Zij houdt een kasboek bij voor de boekhouder, in verband met de belastingen die zij moet betalen. Voor haar betekent dit werk dat zij vrij is en van niemand afhankelijk is en dat zij haar eigen beslissingen mag nemen. Zij verklaart dat zij de enige is die beslist over haar geld en over wanneer zij vrij is (het hof begrijpt: wanneer zij niet werkt). Zij neemt de beslissingen in haar leven en niemand anders, aldus [betrokkene 1] . Zij verklaart voorts dat zij zichzelf niet als slachtoffer ziet. Zij heeft al bijna twee jaar een relatie met de verdachte. Zij heeft hem in Nederland ontmoet, via gemeenschappelijke vrienden. Zij werkte op dat moment al in de prostitutie. Zij houdt heel van hem. Over haar inkomsten heeft zij verklaard dat zij de ene avond maar 50 euro verdient en de andere keer 300 euro. Hiervan moeten de vaste lasten en de kosten van het levensonderhoud nog betaald worden. Over de geldstortingen aan de verdachte en familieleden van verdachte verklaart zij dat zij dit geld heeft overgemaakt als een lening en dat dit ook is terugbetaald.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de verklaring van [betrokkene 1] en die van de verdachte in het geheel niet stroken met de in kaart gebrachte geldstromen en met de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken. Daaruit moet worden geconcludeerd dat de verdachte door misbruik van feitelijk overwicht [betrokkene 1] heeft bewogen een deel van haar verdiensten aan hem af te staan.
- beoordeling
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de verklaringen van [betrokkene 1] met terughoudendheid moeten worden bezien, nu deze op onderdelen niet strookt met de telefoongegevens en de financiële gegevens. Niet is uitgesloten dat haar liefdesrelatie met de verdachte een rol heeft gespeeld bij de door haar afgelegde verklaring op 13 september 2010.
- geen misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte geen misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. [betrokkene 1] bevond zich legaal in Nederland, waar zij zich in haar beroep, ook zonder de Nederlandse taal te spreken, goed kon redden. Zij was in Nederland als zelfstandig ondernemer werkzaam in de prostitutie omdat voor haar andere werkzaamheden geen optie waren vanwege de taalbarrière en zij in de prostitutie in relatief korte tijd veel geld kon verdienen. Zij had een boekhouder ingeschakeld en droeg haar belastingen af. Zij heeft in Amsterdam een woning gehuurd en niet is gebleken van enige restricties die haar werden opgelegd in haar bewegingsvrijheid. Zij kon derhalve gaan en staan waar zij wilde. Dat zij om van en naar het werk te reizen kennelijk gebruik maakt van een vaste taxichauffeur, die op een bepaald moment door "de jongens zou zijn vervangen door iemand uit Roemenië" is onvoldoende om aan te nemen dat de verdachte op die manier controle of druk uitoefende op de werkzaamheden en verdiensten van [betrokkene 1] en dat hij haar aldus in haar vrijheid beperkte, nog afgezien van het feit dat onduidelijk is gebleven of de verdachte wel één van 'de jongens' was.
Ook de in het dossier afgeluisterde telefoongesprekken en sms-berichten, tussen [betrokkene 1] en de verdachte en anderen, leveren naar het oordeel van het hof onvoldoende bewijs op voor misbruik van overwicht. Daaruit volgt in elk geval niet dat de verdachte in een situatie verkeerde die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee pleegt te verkeren in Nederland, dat zij niet zelfstandig kon bepalen of en wanneer en voor wie zij werkte of dat ze haar inkomsten niet mocht behouden. Weliswaar levert de verdachte aan de telefoon wel eens commentaar als [betrokkene 1] meldt dat haar verdiensten tegenvallen, echter is dat op zichzelf onvoldoende voor een bewezenverklaring van het bestaan van een uit feitelijk omstandigheden voortvloeiend overwicht.
- wel misleiding
Wel kan worden bewezen dat de verdachte [betrokkene 1] heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengt van seksuele handelingen door middel van misleiding. In diverse telefoongesprekken vraagt de verdachte, die zelf hoofdzakelijk in Roemenië verblijft, aan [betrokkene 1] om geld naar hem over te maken voor doeleinden, het bestaan waarvan hij achteraf bij de politie heeft ontkend en die dus kennelijk door hem waren verzonnen. De verdachte heeft derhalve doelbewust een foute voorstelling van zaken gegeven over zijn financiële problemen. Uit het transactie overzicht blijkt bovendien dat de verdachte in de periode van 25 mei 2009 tot en met 7 mei 2010 in totaal € 10.500 heeft ontvangen, zijn zus € 15.850 en zijn moeder € 600. Het hof gaat er, evenals de rechtbank bij gebrek van enige objectieve aanwijzing van het tegendeel, van uit dat het gehele bedrag (mede) aan de verdachte ten goede is gekomen.
- geen (oogmerk van) uitbuiting
Het hof heeft echter niet kunnen vaststellen dat van (het oogmerk van) uitbuiting sprake is geweest. De verklaring van [betrokkene 1] dat zij een liefdesrelatie met de verdachte had, terwijl de verdachte over deze relatie om hem moverende redenen anders en wisselend bij de politie heeft verklaard, leidt immers op zichzelf niet tot de conclusie dat sprake is van een dusdanig afhankelijke positie van het slachtoffer aan de verdachte - die de verdachte dan ook moet hebben beseft - dat die ertoe heeft geleid dat zij niet de vrijheid had om te stoppen met haar werkzaamheden in de prostitutie. De verdachte heeft weliswaar op schaamteloze wijze geprofiteerd van [betrokkene 1] , maar niet kan worden gezegd dat zijn handelen als noodzakelijk en door hem gewild gevolg heeft meegebracht dat [betrokkene 1] door hem werd of zou worden uitgebuit. Het voorhanden bewijsmateriaal is onvoldoende om te kunnen spreken van een dermate ernstige inbreuk op de lichamelijke of geestelijke integriteit of persoonlijke vrijheid van [betrokkene 1] dat in dit geval (het oogmerk van) uitbuiting bewezen kan worden geacht.
Nu ook overigens niet uit enig ander bewijsmiddel blijkt dat er enige mate van druk op haar of anderen is uitgeoefend en het slachtoffer zelf bovendien ontkent dat zij door de verdachte is misleid haar verdiensten af te staan, is naar het oordeel van het hof in dit geval niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van (het oogmerk van) uitbuiting, zodat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde integraal dient te worden vrijgesproken.
Nu evenmin kan worden bewezen dat de verdachte voornoemde geldbedragen uit enig misdrijf heeft verkregen, zal hij eveneens van het onder 2 ten laste gelegde witwasfeit worden vrijgesproken."
2.3.1.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 273f, eerste lid, (oud) Sr. Deze bepaling luidde ten tijde van het tenlastegelegde:
"1. Als schuldig aan mensenhandel wordt met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie gestraft:
1° degene die een ander door dwang, geweld of een andere feitelijkheid of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid, door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die ander heeft, werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen;
2° degene die een ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt, met het oogmerk van uitbuiting van die ander of de verwijdering van diens organen, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
3° degene die een ander aanwerft, medeneemt of ontvoert met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling;
4° degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt of beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar te stellen dan wel onder de onder 1° genoemde omstandigheden enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van arbeid of diensten of zijn organen beschikbaar stelt;
5° degene die een ander ertoe brengt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling of zijn organen tegen betaling beschikbaar te stellen dan wel ten aanzien van een ander enige handeling onderneemt waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar stelt tot het verrichten van die handelingen of zijn organen tegen betaling beschikbaar stelt, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
6° degene die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting van een ander;
7° degene die opzettelijk voordeel trekt uit de verwijdering van organen van een ander, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat diens organen onder de onder 1° bedoelde omstandigheden zijn verwijderd;
8° degene die opzettelijk voordeel trekt uit seksuele handelingen van een ander met of voor een derde tegen betaling of de verwijdering van diens organen tegen betaling, terwijl die ander de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt;
9° degene die een ander met een van de onder 1° genoemde middelen dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van diens seksuele handelingen met of voor een derde of van de verwijdering van diens organen."
2.3.2.
Het bepaalde in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 9º, Sr in verbinding met art. 273f, eerste lid aanhef en onder 1º, Sr is mede gebaseerd op de voorganger van deze bepaling, art. 250a, eerste lid aanhef en onder 6º, (oud) Sr, dat luidde:
"Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft:
6° degene die een ander door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid dwingt dan wel door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of door misleiding beweegt hem of haar uit de opbrengst van zijn of haar seksuele handelingen met of voor een derde te bevoordelen."
2.3.3.
De geschiedenis van art. 273f Sr houdt onder meer het volgende in:
- de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 9 december 2004 tot uitvoering van internationale regelgeving ter bestrijding van mensensmokkel en mensenhandel (Stb. 2004, 645):
"In de onderdelen 6° tot en met 9° zijn allerlei vormen van het trekken van profijt uit mensenhandel en uitbuiting strafbaar gesteld. Voor een effectieve bestrijding van mensenhandel is het immers wenselijk dat niet alleen de mensenhandelaren zelf, maar ook de uitbaters van de uitbuiting waarop de mensenhandel is gericht, uitdrukkelijk strafbaar worden gesteld en daardoor effectief kunnen worden aangepakt. Voor deze uitbreiding heeft model gestaan artikel 250a, eerste lid, onderdelen 4° tot en met 6°.
In het voorgestelde onderdeel 6° wordt het opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting, zoals omschreven in het tweede lid, strafbaar gesteld. Daarmee wordt het bepaalde in artikel 250a, eerste lid, onderdeel 4°, uitgebreid tot andere vormen van uitbuiting dan seksuele uitbuiting.
Onderdeel 7° heeft het oog op profijt uit verwijdering van organen.
Onderdeel 8° is evenals onderdeel 5° beperkt tot profijt uit seksuele uitbuiting van kinderen en de verwijdering van organen van een kind.
In artikel 250a, eerste lid, onderdeel 6°, is afzonderlijk de gedwongen afdracht van uit seksuele dienstverlening afkomstige opbrengst strafbaar gesteld. Voorgesteld wordt om het nieuwe onderdeel 9° te beperken tot de opbrengsten van seksuele handelingen en de verwijdering van organen." (Kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr. 3, p. 18, 19)
- de nota naar aanleiding van het verslag bij voornoemd wetsvoorstel:
"Zoals in de memorie van toelichting is uiteengezet heeft de regering gekozen voor één bepaling inzake mensenhandel, die ook betrekking heeft op vormen van seksuele uitbuiting. In het voorgestelde artikel 273a Sr zijn dus alle vormen van mensenhandel bij elkaar gebracht. Daarvoor gelden dezelfde strafmaxima.
Artikel 273a bevat enerzijds de implementatie van de internationale instrumenten inzake mensenhandel en omvat anderzijds de inhoud van artikel 250a Sr. Artikel 273a is gedeeltelijk gemodelleerd naar artikel 250a Sr. Voor zover nodig is in de nieuwe bepaling rekening gehouden met op seksuele uitbuiting gerichte mensenhandel (eerste lid, onderdelen 3°, 5°, 8° en 9°)." (Kamerstukken II 2003/04, 29 291, nr.7, p. 7)
2.4.1.
Mede gelet op de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis en in aanmerking genomen dat handelen in strijd met art. 273f, eerste lid aanhef en onder 9º, Sr wordt gekwalificeerd als 'mensenhandel' en ten tijde van het tenlastegelegde werd bedreigd met een gevangenisstraf van zes jaren (thans twaalf jaren), moet worden aangenomen dat de onder 9º omschreven gedragingen alleen strafbaar zijn als zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Uit die wetsgeschiedenis blijkt immers dat in het bijzonder werd beoogd alle gevallen van (seksuele) uitbuiting tegen te gaan. Dat art. 250a, eerste lid aanhef en onder 6º, Sr (welke bepaling de voorganger is van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 9º, Sr) blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 8, ertoe strekte ook het profiteren van vrijwillige – en dus niet als 'uitbuiting' aan te merken – prostitutie tegen te gaan, leidt niet tot een ander oordeel, mede in aanmerking genomen dat de opsomming van strafbare gedragingen en 'middelen' in art. 250a, eerste lid aanhef en onder 6º, Sr beduidend beperkter is dan die in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 9º in samenhang met art. 273f, eerste lid aanhef en onder 1º, Sr.
2.4.2.
Dit brengt mee dat de in art. 273f, eerste lid onder 9º, Sr bedoelde gedragingen van degene die een ander dwingt dan wel beweegt hem te bevoordelen als in die bepaling bedoeld, eerst dan als 'mensenhandel' kunnen worden bestraft indien uit de bewijsvoering volgt dat is voldaan aan voormelde voorwaarde dat die gedragingen zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. 'Uitbuiting' moet worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 9º, Sr (vgl. HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:556, NJ 2016/315 ten aanzien van het vierde onderdeel van art. 273f, eerste lid, Sr).
2.4.3.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, V. van den Brink, E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 oktober 2018.