Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,
[B.V.] B.V., vertegenwoordigd door de heer [medewerker] , in haar
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- [appellant] , bijgestaan door mr. Van Riet;
- de beschermingsbewindvoerder, en
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
- de brief met bijlagen (nrs. 3 tot en met 5) van mr. Van Riet van 6 juli 2022;
- de brief met bijlage (nr. 6) van mr. Van Riet van 11 juli 2022 en
- de brief met bijlagen (reactie op beroepschrift met productie 1 tot en met 5) van de bewindvoerder van 11 juli 2022.
3.De beoordeling
gebruikhoe om te gaan met het aanvangssaldo en dit gebruik kon verschillen. Het merendeel van de bewindvoerders had het gebruik een bedrag buiten de boedel te laten dat gelijk was aan het vrij te laten bedrag (VTLB). De rechtbank heeft dat volgens [appellant] ten onrechte miskend. Bovendien is het aanvangssaldo niet vastgesteld. Volgens [appellant] is het aanvangssaldo op zijn bankrekening namelijk enkel
de factonaar de boedelrekening overgemaakt, zonder dat daar een gerechtelijke beslissing over is genomen. Gezien het voorgaande moet een bedrag van € 934,92 – een bedrag dat (nagenoeg) gelijk is aan de beslagvrije voet, zie HR 12 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1670 – van het aanvangssaldo volgens [appellant] alsnog buiten de boedel blijven.
Als blijkt dat [appellant] deze verplichtingen niet nakomt, dan lijkt een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de zogenaamde schone lei onafwendbaar. Of de schuldsanering ten aanzien van [appellant] moet worden beëindigd met of zonder schone lei, is allereerst ter beoordeling van de rechtbank die daarover moet beslissen. De rechtbank (c.q. de rechter-commissaris in het kader van zijn adviesrol) zal dan moeten beoordelen of [appellant] de hiervoor bedoelde verplichtingen volledig is nagekomen.