ECLI:NL:GHSHE:2022:1827

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
21/00273
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag leges en ontvankelijkheid beroep tegen uitspraak op bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De heffingsambtenaar had een legesnota opgelegd aan belanghebbende voor de aanvraag van een omgevingsvergunning. Na bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar de eerste uitspraak op bezwaar ingetrokken en een tweede uitspraak gedaan, die ook door belanghebbende werd bestreden. Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de eerste uitspraak op bezwaar nog steeds van kracht is. Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van belanghebbende ontvankelijk. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00273
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 8 december 2020, nummer SHE 20/238 in het geding tussen belanghebbende en
De heffingsambtenaar van de gemeente Gemert-Bakel,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft voor de aanvraag van een omgevingsvergunning de legesnota aan belanghebbende opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft hangende het beroep de uitspraak op bezwaar ingetrokken.
1.5.
Belanghebbende heeft het beroep ingetrokken en gelijktijdig de rechtbank verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten.
1.6.
De rechtbank heeft op dat verzoek uitspraak gedaan.
1.7.
De heffingsambtenaar heeft opnieuw uitspraak gedaan op het bezwaar en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.8.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.9.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.10.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.11.
De zitting heeft digitaal via een geluid- en beeldverbinding plaatsgevonden op 11 februari 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daaraan hebben toen deelgenomen namens belanghebbende, [A] en de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.12.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.13.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Bij beschikking van 25 februari 2019 is aan belanghebbende een omgevingsvergunning verleend en op dezelfde datum is een legesnota opgelegd (aanslagnummer [aanslagnummer] ) naar een bedrag van € 33.340,90. Belanghebbende heeft op 3 april 2019 bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 3 juni 2019 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
2.2.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van 3 juni 2019 tijdig beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is bij de rechtbank geregistreerd met nummer SHE 19/1787.
2.3.
Bij besluit van 16 oktober 2019 heeft de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar van 3 juni 2019 ingetrokken. In het besluit is het volgende medegedeeld:
“(…)
Intrekken genomen beslissing op bezwaar
Mede gelet op de inhoud van uw beroepschrift heb ik besloten de beslissing op bezwaar
van 3 juni 2019 in te trekken. Ik ga er daarbij vanuit dat u geen belang meer heeft bij uw
beroepschrift en uw beroep bij de rechtbank intrekt.
Door mij zal een nieuwe beslissing op bezwaar worden voorbereid, waarbij ik u in de
gelegenheid zal stellen door mij te worden gehoord.
Bezwaar
Als u het niet eens bent met dit besluit, kunt u daartegen bezwaar maken. In de bijlage
leest u hoe.
(…).”
2.4.
Op 31 oktober 2019 stelt de heffingsambtenaar de rechtbank op de hoogte van het intrekkingsbesluit van 16 oktober 2019 waarin het volgende staat:
“(…)
Bij besluit van 16 oktober 2019 heb ik besloten tot het intrekken van de door ons
genomen beslissing op bezwaar van 3 juni 2019 in te trekken. Een kopie van dit besluit
hebben wij bij deze brief gevoegd.
Wat mij betreft heeft de insteller van het beroep dan ook geen belang meer bij zijn
beroep. En hoeft de geplande zitting dan ook niet door te gaan.
(…).”
2.5.
Belanghebbende heeft op 8 november 2019 het beroep met nummer SHE 19/1787 ingetrokken en de rechtbank verzocht de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten.
2.6.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek van belanghebbende tot veroordeling in de proceskosten. De heffingsambtenaar reageert op 13 november 2019 als volgt:
“(…)
Het beroep is ingetrokken omdat ik het bestreden besluit heb ingetrokken. Ik ben
namelijk van mening dat eiser in bezwaar had moeten worden gehoord en dit is niet
gebeurd. Ik zie geen aanleiding om een nadere reactie te geven op het verzoek tot de
veroordeling in proceskosten.
(…)”.
2.7.
De rechtbank heeft op 18 december 2019 uitspraak gedaan op het verzoek en de heffingsambtenaar veroordeeld in vergoeding van de proceskosten. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met het besluit van 16 oktober 2019 geheel of gedeeltelijk aan het beroep tegemoet is gekomen gelet op de brief van de heffingsambtenaar van 13 november 2019 waarin staat dat de uitspraak op bezwaar is ingetrokken, omdat belanghebbende ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. [1]
2.8.
De heffingsambtenaar heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en heeft vervolgens op 31 december 2019 nogmaals uitspraak gedaan op het bezwaar van 3 april 2019. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
2.9.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van 31 december 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank op 21 januari 2020. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat tegen een tweede uitspraak op bezwaar geen beroep bij de rechter kan worden ingesteld.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van het primaire besluit en veroordeling in de proceskosten. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De Hoge Raad heeft overwogen dat de belastingrechter bevoegd is kennis te nemen van een beroep tegen een uitspraak op bezwaar indien die uitspraak betrekking heeft op een ingevolge de belastingwet genomen besluit. Dat geldt ook in gevallen waarin tegen het ingevolge de belastingwet genomen besluit niet het rechtsmiddel van bezwaar openstaat. In die gevallen dient de belastingrechter belanghebbende die tegen de uitspraak op bezwaar beroep instelt dat verder aan de ontvankelijkheidsvereisten voldoet, in dat beroep te ontvangen. [2]
4.2.
De uitspraak van 31 december 2019 op het bezwaar van 3 april 2019 tegen de legesnota is een ingevolge de belastingwet genomen besluit, zodat belanghebbende moet worden ontvangen in zijn beroep en hoger beroep tegen deze uitspraak.
4.3.
Het stelsel van de wettelijke bepalingen die het beroep in belastingzaken regelen, brengt mee dat met het doen van uitspraak op een bezwaarschrift de behandeling van het bezwaar eindigt. [3] In dit geval heeft de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar gedaan op 3 juni 2019 op het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift van 3 april 2019. Daarmee is de bezwaarfase tot een einde gekomen. Een nadere beslissing die de heffingsambtenaar - zonder tussenkomst van de rechter - neemt met betrekking tot de legesnota, is niet aan te merken als een beslissing waartegen een op grond van artikel 7:1, lid 2, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beroep kan worden ingesteld. [4] Een tweede uitspraak op bezwaar is in het wettelijke stelsel niet mogelijk. [5] Het hof zal daarom de uitspraak op bezwaar van 31 december 2019 vernietigen.
4.4.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het vorenstaande dat het evenmin mogelijk is een uitspraak op bezwaar in te trekken. Dit impliceert dat de (eerste) uitspraak op bezwaar van 3 juni 2019 nog bestaat.
4.4.
Naar het oordeel van het hof dient het beroep van belanghebbende van 21 januari 2020 te worden aangemerkt als gericht tegen deze uitspraak op bezwaar en is de termijnoverschrijding verschoonbaar [6] . Uit 2.2 tot en met 2.9 volgt immers dat belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 3 juni 2019 tijdig beroep heeft ingesteld. en uitsluitend naar aanleiding van uitlatingen van de heffingsambtenaar dit beroep heeft ingetrokken. Bij zijn intrekking van de uitspraak op bezwaar van 3 juni 2019 heeft de heffingsambtenaar het vertrouwen gewekt dat binnen de beroepstermijn (weer) beroep kon worden ingesteld tegen de, na het houden van een hoorzitting, te nemen (tweede) uitspraak op bezwaar .
4.5.
Het beroep is dus gericht tegen de (eerste) uitspraak op bezwaar van 3 juni 2019. Voordat deze beslissing is genomen heeft de heffingsambtenaar verzuimd belanghebbende te horen. Belanghebbende is pas gehoord na intrekking van de eerste uitspraak op bezwaar en voor de tweede uitspraak op bezwaar. Uit artikel 7:2, lid 1, Awb volgt dat een hoorgesprek dient plaats te vinden voordat op het bezwaar wordt beslist. Aangezien het hoorgesprek na de eerste uitspraak op bezwaar heeft plaatsgevonden, is geen sprake van horen in de zin van artikel 7:2, lid 1, Awb. [7] In dat geval zou de zaak naar de heffingsambtenaar moeten worden teruggewezen om belanghebbende alsnog te horen. Beide partijen hebben ter zitting echter verklaard dat zij niet wensen dat de zaak terug wordt gewezen naar de heffingsambtenaar. Het hof beslist daarom dat de zaak wordt teruggewezen naar de rechtbank. De rechtbank dient alsnog een inhoudelijke beslissing te nemen over het beroep tegen de (eerste) uitspraak op bezwaar van 3 juni 2019 en de rechtbank hoeft daarbij geen gevolgen meer te verbinden aan het niet-horen, aangezien daarvoor reeds een proceskostenvergoeding is toegekend en partijen terugwijzing naar de heffingsambtenaar niet wensen.
Tussenconclusie
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
De heffingsambtenaar moet aan belanghebbende het bij het hof betaalde griffierecht van € 541 vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep ontvankelijk had moeten worden verklaard.
De rechtbank moet beoordelen of aanleiding bestaat het bij de rechtbank betaalde griffierecht te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het hof veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is.
De rechtbank moet beoordelen of aanleiding bestaat voor vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het beroep.
4.9.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op 2 (punten) [8] x € 759 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.518.
4.10.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ontvankelijk;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar van 31 december 2019;
  • wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof van € 541 vergoedt;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het hof van € 1.518.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, P. Fortuin en J.M. van der Vegt, in tegenwoordigheid van I. Fluitsma, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Rechtbank Oost-Brabant 18 december 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:7301.
2.Hoge Raad 13 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:505.
3.Hoge Raad 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT1516.
4.Hoge Raad 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT1516.
5.Hoge Raad 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ3875.
6.Artikel 6:11 Awb. Vgl. HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2663.
7.HR 23 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF7311.
8.1 punt voor beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.