3.1.Het geschil in hoger beroep van belanghebbenden betreft het antwoord op de volgende vragen:
Heeft de rechtbank de feiten onjuist vastgesteld?
Mocht de inspecteur de aanslagen 2014 vaststellen zonder belanghebbenden daaraan voorafgaand te horen?
Was de inspecteur bevoegd uitspraak op bezwaar te doen?
Heeft de inspecteur gehandeld in strijd met artikel 2:4 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb; vooringenomenheid)?
Heeft de inspecteur gehandeld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 Awb (kennisvergaring en belangenafweging)?
Heeft de inspecteur in strijd met de artikelen 3:46 en 3:47 Awb de uitspraken op bezwaar ondeugdelijk gemotiveerd?
Heeft de inspecteur gehandeld in strijd met de artikelen 7:2 en artikel 7:4 Awb (hoorrecht en recht op inzage) en, naar het hof begrijpt, artikel 8:42 Awb?
Heeft de inspecteur de correcties voldoende onderbouwd en, naar het hof begrijpt, de correcties ten onrechte dan wel tot te hoge bedragen in aanmerking genomen?
Heeft de rechtbank de vergoeding van immateriële schade te laag vastgesteld?
Heeft de inspecteur gehandeld in strijd met het verbod op discriminatie of het gelijkheidsbeginsel?
Heeft de inspecteur jegens belanghebbenden het recht op eerbiediging en bescherming van de persoonlijke levenssfeer (artikel 10 Grondwet), het recht tot bescherming van persoonsgegeven (artikel 8 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie) dan wel het briefgeheim (artikel 13 Grondwet) geschonden?