In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 20 september 2017, wordt ingegaan op de schending van de hoorplicht en het motiveringsbeginsel in het kader van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De belanghebbende, die samen met haar partner een tweetal ondernemingen drijft, heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen die zijn opgelegd naar aanleiding van een boekenonderzoek door de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank constateert dat de belanghebbende onterecht niet is gehoord in de bezwaarfase, wat leidt tot een schending van het hoorrecht. De rechtbank overweegt dat de inspecteur in zijn uitspraken op bezwaar onvoldoende is ingegaan op de specifieke bezwaren die door de belanghebbende zijn ingediend.
De rechtbank besluit om de bestuurlijke lus toe te passen, wat inhoudt dat de inspecteur de gelegenheid krijgt om de gebreken in de uitspraken op bezwaar te herstellen. Dit wordt gedaan om proceseconomische redenen en om de belanghebbende snel duidelijkheid te bieden over de geschilpunten met betrekking tot de navorderingsaanslagen. De rechtbank stelt dat de belanghebbende bij de toepassing van de bestuurlijke lus dezelfde rechten behoudt als bij terugwijzing naar de inspecteur, zoals het indienen van nadere stukken en het recht om gehoord te worden.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan, waaronder die met betrekking tot de dwangsommen, en geeft de inspecteur de opdracht om binnen 12 weken na de tussenuitspraak te rapporteren over de voortgang en eventuele wijzigingen in de uitspraken op bezwaar. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag en er staan geen rechtsmiddelen open tegen deze tussenuitspraak, behalve in hoger beroep tegen de einduitspraak.