Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
11 De zaak in het kort
12.Het verloop van de procedure
13.De feiten
Artikel 1.
14.De omvang van het geschil
manheeft 27 grieven aangevoerd. Deze gaan over:
- het periodiek verrekenbeding (grieven 1 en 2);
- de rekening-courantschuld (grief 3);
- de waarde van de aandelen in de B.V. (grieven 4 en 16 t/m 20);
- verrekening ex art. 6:136 BW (grief 5);
- de op de woning rustende hypothecaire geldlening (BLG nr. [nummer 5] ) en de daaraan gekoppelde polis en overlijdensverzekering (grieven 6 tot en met 8);
- de schenking van de ouders van de man (grief 9);
- het aandeel/certificaat [onderneming] (grief 10);
- Amev (ASR) polissen en groeiverzekering ABN Amro (grieven 11 en 13);
- Aegon Fundplan (grief 12);
- tussentijds hoger beroep en bindende eindbeslissingen (grieven 14, 15, 23 en 24);
- Porsche 911 turbo met kenteken [kenteken 3] (grief 21);
- First National Bank Florida (grief 22);
- Woning [adres] (grief 26).
vrouwheeft één grief aangevoerd. Deze gaat over de aanmerkelijk belang claim.
manvordert in het incidenteel appel de vrouw in het incidentele appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans het incidenteel appel af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in proceskosten.
15.De motivering van de beslissing
manbetwist dat ‘niet aan een verrekenplicht is voldaan’ (mvg p. 25) . Hij voert daartoe, samengevat, het volgende aan.
overgespaarde bedrag” (i.d.z.v. het giraal of in contanten overgebleven geld en (nog) niet met beider instemming besteed) was.’ (memorie van grieven, p. 15).
vrouwheeft verweer gevoerd.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankals volgt heeft overwogen:
manstelt dat tot de verrekenbare inkomsten niet de door de maatschap en de bv gerealiseerde ondernemingswinsten behoren. De
vrouwbetwist dit.
hofoverweegt als volgt.
aanwezige vermogen(curs. hof: dus niet alleen aandelen in een bv, zoals in de beschikking uit 2012) al dan niet gefinancierd is uit hetgeen verrekend had moeten worden (rov. 3.3.2).
rechtbankheeft over de waarde van de aandelen het volgende overwogen (vonnis van 15 november 2017):
manstelt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de economische waarde van de aandelen en daarbij (onder meer) is voorbijgegaan aan zijn hoge alimentatieverplichting waarop ook de deskundige in zijn rapport heeft gewezen. Voor de man is het onbegrijpelijk waarom de rechtbank van de drie berekende waardes nu juist van de hoogste waarde van € 729.010,-- is uitgegaan. Hij stelt dat de waarde van de aandelen maximaal moet worden gesteld op de door de deskundige vastgestelde fictieve transactiewaarde van (per saldo) € 416.019,--, althans de economische waarde, rekening houdend met de alimentatieverplichting, van € 437.522,--.
vrouwvoert daartegen aan de aandelen terecht zijn gewaardeerd op de economische waarde van € 881.408,-- (vóór toepassing van de AB-claim).
hofis evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank van oordeel dat
nietuitgegaan dient te worden van de fictieve transactiewaarde (waarbij rekening is gehouden met contractuele afspraken) maar van de economische waarde. De man heeft in hoger beroep niets aangevoerd dat tot een ander oordeel moet leiden. Anders dan de rechtbank is het hof evenwel van oordeel dat bij die economische waarde wel rekening dient te worden gehouden met de alimentatieverplichting van de man, nu, zoals door de man naar voren is gebracht en ook door de deskundige is opgemerkt, de winsten bij de vaststelling van die alimentatieverplichting, als (extra) arbeidsbeloning, zijn meegenomen. Aldus drukt de alimentatieverplichting van de man de waarde van de aandelen. Het hof zal daarom uitgaan van de economische waarde in samenhang met de alimentatieverplichting van € 492.758,--. In zoverre slagen de grieven van de man. Hetgeen de vrouw in eerste aanleg heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
rechtbankheeft het volgende overwogen (vonnis van 15 november 2017):
vrouwstelt dat de rechtbank door uit te gaan van de nominale waarde de aanmerkelijk belang claim te hoog heeft vastgesteld. Met verwijzing naar jurisprudentie (ECLI:NL:HR:2014:3462, ECLI:NL:PHR:2017:1254 en ECLI:NL:HR:2018:281) stelt zij dat de waarde van de aandelen per peildatum 5 juni 2001 op basis van een contante waarde van de aanmerkelijk belang claim dient te worden berekend, nu sprake is van een uitkering van dividend op de lange termijn. Immers uit niets blijkt dat de man over de aanmerkelijk belang claim reeds heeft afgerekend. Omdat de vrouw tot nu toe nog niets uit de bv heeft ontvangen, heeft de bv nog geen dividend hoeven uitkeren. De aandelen waren van de man en derhalve behoefde er op de datum van echtscheiding niet over (de helft van de) waarde afgerekend te worden.
manheeft verweer gevoerd. Het hof begrijpt dit verweer aldus dat de man van mening is dat het standpunt van de deskundige dient te worden gevolgd.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankheeft in het vonnis van 19 augustus 2015 het volgende overwogen:
manvoert aan dat de rekening-courantschuld is ontstaan door het voldoen van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, waardoor deze hetzij in mindering strekt op de waarde van de aandelen in de bv hetzij tot een vergoedingsrecht jegens de vrouw leidt.
vrouwvoert het volgende aan. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de rekening-courantschuld niet uit overgespaard inkomen kan zijn gevormd en daarom buiten de verrekening dient te blijven. De man heeft zijn stelling dat de rekening courant verhouding met de bv gebruikt is om privé uitgaven te betalen, niet onderbouwd. Daarbij komt dat als met de schuld de kosten van de gemeenschappelijke huishouding zijn betaald, dit, gezien het bepaalde in art. 2 van de huwelijkse voorwaarden, ook geen aanleiding geeft tot onderlinge verrekening.
manvoert (zo begrijpt het hof) het volgende aan.
vrouwvoert daartegen aan dat, hoewel de man de hypotheeklasten en premies heeft voldaan, zij die feitelijk ook heeft gedragen, omdat de man dit direct is gaan verrekenen met de partneralimentatie. Hij heeft nooit de volledige (bij beschikking van 11 maart 2009 bepaalde) partneralimentatie voldaan. Het is dan ook redelijk dat de waardestijging van de polis van Hooge Huys aan de vrouw ten goede komt.
hofoverweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de man sinds de feitelijke scheiding van partijen de eigenaarslasten van de woning, waaronder de hypotheeklasten en de premies van de polis van Hooge Huys, heeft voldaan, terwijl die lasten (ook) voor rekening van de vrouw dienden te komen. De vrouw heeft evenwel onweersproken gesteld dat de man de door hem betaalde lasten vervolgens heeft verrekend met de partneralimentatie, zodat niet duidelijk is wat de man met zijn grief beoogt, temeer niet nu de man geen concrete vordering aan deze grieven heeft verbonden. Het hof zal daarom aan de stellingen van de man voorbijgaan. Deze grieven falen.
rechtbankals volgt heeft geoordeeld.
vrouwvoert daartegen het volgende aan. De man heeft niet aangetoond dat hij schenkingen heeft ontvangen en zo hij dit al zou hebben gedaan, is het niet relevant dat daarvan onder meer huishoudkosten zijn betaald, omdat er op grond van art. 2 van de huwelijkse voorwaarden geen verrekening van de betaalde kosten van de huishouding plaatsvindt.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankals volgt heeft geoordeeld:
manvoert (slechts) het volgende aan: ‘[de man] heeft – nota bene: onbetwist – gesteld dat hij de aankoop van dit goed(deels) heeft betaald met geld dat hij had geleend van [de bv]’
vrouwbetwist dat het aandeel/certificaat deels met van de bv geleend geld is betaald en merkt op dat ‘deels’ betekent dat het ook (deels) met overgespaard inkomen is betaald (en dus verrekend dient te worden).
hofoverweegt als volgt. De man heeft zijn stelling dat hij het aandeel/certificaat [onderneming] heeft gefinancierd met een geldlening, niet onderbouwd. De man heeft dus niet aan zijn stelplicht voldaan. De grief faalt.
manaldus dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn stelling en aanbod te bewijzen dat de waarde van de Amev polissen (grief 11), het Aegon Fundplan (grief 12) en de waarde van de groeiverzekering ABN Amro (grief 13) deels zijn opgebouwd met de inkomsten uit de maatschap en de bv (dus, volgens de man, met niet te verrekenen inkomsten) en deels met leningen die zijn afgelost met niet te verrekenen inkomsten, waardoor genoemde vermogensbestanddelen niet in de verrekening dienen te worden betrokken.
vrouwvoert hiertegen aan dat genoemde vermogensbestanddelen zijn gevormd door overgespaard inkomen, omdat ook de inkomsten uit de maatschap en de B.V. overgespaarde inkomsten zijn.
hofoverweegt, dat, nu (hiervóór in rov. 15.3.8.) is vastgesteld dat ook ondernemingswinsten tot het te verrekenen vermogen behoren, deze grieven geen bespreking behoeven (nog daargelaten dat de man geen concrete vordering aan de grieven heeft verbonden). De grieven falen (in zoverre).
manstelt dat de waarde van het Aegon Fundplan (bovendien) niet tot het te verrekenen vermogen behoort, omdat dit als een ‘toekomstige pensioenaanspraak’ moet worden aangemerkt, die art. 5 van de huwelijkse voorwaarden van verrekening heeft uitgesloten. De man biedt aan te bewijzen dat partijen dit zo bij de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen.
vrouwbetwist dat het Aegon Fundplan een pensioen is in de zin van de Pensioenwet, zoals bedoeld in de huwelijkse voorwaarden.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankheeft geoordeeld dat de man er niet in is geslaagd te bewijzen dat hij de auto na de peildatum van 5 juni 2001 heeft gekocht, omdat de door de man overgelegde factuur van 8 maart 2002 spreekt van een ‘993 Turbo’ en niet van een ‘911 Turbo’ (vonnis van 15 november 2017, rov. 2.30.). De
manstelt dat het een en dezelfde auto betreft.
vrouwis het met de man eens.
rechtbankdat de man er niet is geslaagd te bewijzen dat alleen de bv (en dus niet hij zelf) gerechtigd was tot het saldo van deze bankrekening, zodat het saldo van die rekening in de verrekening dient te worden betrokken (vonnis van 15 november 2017, rov. 2.34.). Volgens de man behoort de bankrekening tot de bv. Hij biedt bewijs aan van deze stelling.
vrouwbetwist dat de bv de gerechtigde tot deze bankrekening was.
hofis van oordeel dat uit de jaarrekening 2001, in eerste aanleg overgelegd als productie 23, genoegzaam blijkt dat de bv en niet de man zelf tot het saldo van deze rekening gerechtigd was. Omdat de waarde van de bv reeds in de verrekening wordt betrokken, is voor een afzonderlijke verrekening van de bankrekening geen plaats. De grief slaagt. Hetgeen de vrouw in eerste aanleg heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
rechtbankheeft het volgende overwogen (in het vonnis van 15 november 2017):
manvoert het volgende aan.
vrouwvoert daartegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
mankeren zich tegen de beslissing van de rechtbank om geen tussentijds hoger beroep toe te staan (vonnis van 17 augustus 2016, rov. 2.9., 2.3. en 2.5.), grief 15 betreft de beslissing van de rechtbank, zo begrijpt het hof, niet terug te komen op een bindende eindbeslissing (rov. 2.2).
hofoverweegt als volgt.
rechtbankheeft de woning, de polis bij het Hooge Huys van 1891 N.V. en de daaraan gekoppelde overlijdensrisicoverzekering aan de vrouw toegedeeld.
manvoert aan dat hij onredelijk wordt benadeeld als hij de mede-eigendom van die zaken moet prijsgeven, maar wel aansprakelijk blijft voor de daarop rustende hypotheekschuld.
vrouwvoert aan dat de man geen belang meer heeft bij deze grief omdat de aan de hypotheek bij BLG gekoppelde polis bij Hoge Huys inmiddels de einddatum heeft bereikt en de opgebouwde waarde gelijk is aan de hypotheekschuld. Op dit moment bestaat er volgens de vrouw dus geen hypotheekschuld meer.
hofoverweegt dat nu de vrouw onweersproken heeft verklaard dat de hypotheekschuld niet meer bestaat, de man geen belang meer heeft bij zijn grief.