Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
23 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de vermogensrechtelijke afwikkeling van een ontbonden huwelijk. De man en de vrouw, die in 1976 huwden onder huwelijkse voorwaarden, zijn in 2011 gescheiden. De procedure richtte zich op de waardering van lijfrentepolissen van de man en de peildatum voor de waardering van de echtelijke woning. De rechtbank had een belastinglatentie van 42% gehanteerd voor de lijfrentepolissen en de woning aan de vrouw toegedeeld, met 25 juli 2013 als peildatum voor de waardering.
De man ging in cassatie tegen de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat de eerdere beslissingen van de rechtbank bevestigde. De Hoge Raad oordeelde dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd met betrekking tot de belastinglatentie van de lijfrentepolissen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige waardering van vermogensbestanddelen en de gevolgen van belastinglatentie in het kader van huwelijksvermogensrecht.