In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om immateriële schadevergoeding door de rechtbank. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven was opgelegd. Na een aantal procedures, waaronder een beroep bij de rechtbank en een cassatie bij de Hoge Raad, heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak niet was overschreden. Het hof heeft geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van belastinggeschillen zes jaar bedraagt, en dat deze termijn in dit geval niet was overschreden. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De rechtbank had eerder de zaak teruggewezen naar de heffingsambtenaar, en het hof heeft vastgesteld dat er geen nieuwe behandelingsfase start na terugwijzing. De belanghebbende had verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar het hof concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de termijn niet was overschreden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in cassatie te gaan.