Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het verloop van de procedure
- de jaarrekeningen van [B.V. 1] B.V. (hierna: [B.V. 1] ) en [eenmanszaak] (zijnde de eenmanszaak van [verweerder] ) (Balans en winst- en verliesrekening vanaf 2014 tot heden) en
- de grootboekadministratie van [B.V. 1] en [eenmanszaak] vanaf 2014 tot heden.
- [appellant] , bijgestaan door mr. Hermsen en
- mr. ing. Smelt voornoemd.
2.De beoordeling
- Eind 2014 is er tussen [appellant] en [B.V. 1] (vertegenwoordigd door [verweerder] ) een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot het bedrijfspand te [plaats] en op 1 april 2017 met betrekking tot de hal van het bedrijfspand.
- In de huurovereenkomst is overeengekomen dat de huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar (van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019) en dat na het verstrijken van deze periode de overeenkomst wordt voortgezet voor een aansluitende periode van vijf jaren (tot en met 31 december 2024). Daarnaast is overeengekomen dat de beëindiging van de overeenkomst plaatsvindt door opzegging tegen het einde van een huurperiode van vijf jaren met inachtneming van een termijn van tenminste één jaar.
- In de brief van 16 juli 2020 heeft de voormalige juridisch adviseur van [B.V. 1] aan [appellant] onder meer geschreven dat [B.V. 1] niet in staat is uitvoering te geven aan de betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst, omdat [B.V. 1] zelf geen onderneming exploiteert om uit die opbrengsten daarvan de huurverplichtingen te voldoen.
- [B.V. 1] heeft de huurovereenkomst niet opgezegd en de huurfactuur van 1 juli 2020 niet betaald.
- Omdat [B.V. 1] de verplichtingen uit de huurovereenkomst niet nakwam, heeft [appellant] [B.V. 1] gedagvaard en onder meer [verweerder] als bestuurder van [B.V. 1] aansprakelijk gesteld uit hoofde van onrechtmatige daad.
- De Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, heeft bij vonnis van
- de heer [adviseur] , adviseur bij Bureau [bureau] te [plaats] ;
- de heer [boekhouder] , boekhouder van [verweerder] , werkzaam bij [B.V. 2] B.V. te [plaats] ;
- [verweerder] en
- mevrouw [dochter van verweerder] , dochter van [verweerder] , wonende te [woonplaats] .
rechtmatig belangheeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van
bepaalde bescheidenaangaande een
rechtsbetrekking– daaronder valt onrechtmatige daad – waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Is aan deze voorwaarden voldaan, dan bestaat op grond van artikel 843a lid 4 Rv toch geen verplichting tot overlegging van de bescheiden als daarvoor gewichtige redenen bestaan, of als redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Bij gewichtige redenen valt te denken aan vertrouwelijke of financiële gegevens. Het komt hierbij neer op een belangenafweging door de rechter.
‘bepaalde bescheiden’moet betreffen waarover de verweerder daadwerkelijk de beschikking heeft of kan krijgen (zie Rechtbank Den Haag 14 januari 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:248). Het exhibitieverzoek moet dus wel gaan om al
bestaande bescheiden. De verzoeker hoeft niet bekend te zijn met de inhoud van de bescheiden, maar de omschrijving van de bescheiden in het exhibitieverzoek moet wel zodanig concreet zijn dat het duidelijk is om welke bescheiden het gaat waarvan inzage dan wel afschrift wordt gevorderd (zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 16 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9850). De rechter moet namelijk kunnen toetsen of de verzoeker bij de bescheiden een rechtmatig belang heeft. Zo heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de uitspraak van 18 februari 2014 (ECLI:NL:GHSHE:2014:400) beslist dat het verzoek om informatie van de volledige administratie onvoldoende bepaald is (zie ook HR 18 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BS1706).