ECLI:NL:GHSHE:2014:400

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
HD 200.091.106_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 843a Rv inzake pensioenpremies en informatieverzoek

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 februari 2014, betreft het een incident ex artikel 843a Rv in een hoger beroep tussen verschillende stichtingen en [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV]. De stichtingen, die pensioenregelingen voor de bouwnijverheid uitvoeren, vorderen betaling van onbetaalde pensioenpremies door [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV]. De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van de stichtingen afgewezen, wat hen noopte tot hoger beroep. In het incident vorderde [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] inzage in bepaalde bescheiden van de stichtingen, waaronder specificaties van de pensioenpremies per werknemer en de toerekening van gedane betalingen. Het hof oordeelde dat de vordering van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] onvoldoende was onderbouwd en dat er geen rechtmatig belang was aangetoond voor de gevraagde inzage. Het hof wees de incidentele vordering af en veroordeelde [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] in de proceskosten van het incident. De hoofdzaak werd verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.091.106/01
arrest van 18 februari 2014
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van

1.Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid,gevestigd te [vestigingsplaats 1],

2.
Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid,
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
3.
Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid,gevestigd te [vestigingsplaats 1],
appellanten in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. J.A. Trimbach te De Meern,
tegen
[Bedrijf Brandwerende Applicaties BV]
gevestigd te [vestigingsplaats 3],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. J. van Boekel te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 april 2011 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Breda gewezen vonnis van 19 januari 2011 tussen appellanten – de stichtingen – als eiseressen en geïntimeerde – [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] – als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 587289 CV EXPL 10-1503)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met productie;
- de memorie van grieven met twee producties;
- de memorie in het incident van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV];
- de antwoordmemorie in het incident van de stichtingen.
Het hof heeft arrest bepaald in het incident.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Het gaat in deze zaak, voor zover thans van belang, om het volgende.
De stichtingen zijn uitvoerders van pensioenregelingen en andere arbeidsvoorwaardelijke regelingen voor ondernemingen en bedrijfstakken. [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] is een werkgever in de bouwnijverheid die al jaren op grond van wettelijke regelingen premiebijdragen dient te betalen aan de stichtingen. De stichtingen hebben hun administratie uitbesteed aan Cordares Diensten B.V. (hierna: Cordares) die de facturering van de premies, correcties en aanvullingen daarop en crediteringen daarvan en dergelijke verzorgt en aanmaningen verstuurt.
3.2.
De stichtingen hebben in eerste aanleg, voor zover thans van belang, veroordeling van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] tot betaling van een bedrag van € 92.213,80, waaronder € 44.325,49 ter zake van onbetaald gebleven facturen over de periode van 15 maart 2007 tot en met 11 april 2008, te vermeerderen met wettelijke rente, gevorderd. Bij vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter deze vordering afgewezen en de stichting veroordeeld in de proceskosten. De stichtingen kunnen zich niet verenigen met voornoemd vonnis en komen hiertegen op.
3.4.
In het onderhavige incident vordert [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] verstrekking door de stichtingen van een afschrift van:
- de specificatie van de opbouw van de pensioenpremie per individuele werknemer per jaar, mede voorzien van totaalbedragen;
- de toerekening van de door [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] gedane betalingen, gespecificeerd per stichting en per individuele werknemer per jaar;
zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de stichtingen dan wel een of meerdere van hen daarmee in gebreke zijn/is, althans een door het hof vast te stellen dwangsom, met hoofdelijke veroordeling van de stichtingen in de kosten van het incident.
3.5.
Het hof zal beoordelen of de vordering op grond van artikel 843a Rv kan worden toegewezen. Het hof stelt hierbij voorop dat artikel 843a Rv niet ziet op een algemeen recht op inzage, afschrift of uittreksel. Een vordering op grond van artikel 843a Rv kan slechts worden toegewezen indien voldaan is aan de in het eerste lid van dat artikel genoemde cumulatieve voorwaarden, te weten:
de eiser of verzoeker dient een rechtmatig belang te hebben;
de vordering dient betrekking te hebben op bepaalde bescheiden;
de bescheiden dienen een rechtsbetrekking te betreffen waarin de eiser of verzoeker of zijn rechtsvoorganger partij is.
3.6.
[Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] stelt er recht en belang bij te hebben dat de stichtingen het volledige dossier in deze procedure inbrengen, dat zij de door [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] gedane betalingen inzichtelijk maken en dat zij inzichtelijk maken hoe de ontvangen betalingen zijn verwerkt. [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] is van mening dat aan de hand van de thans in het geding gebrachte stukken niet kan worden afgeleid waar de gedane betalingen aan zijn toegerekend.
[Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] stelt er tevens recht en belang bij te hebben dat een exacte opgave per werknemer in het geding wordt gebracht waaruit de pensioenopbouw blijkt (gespecificeerd per jaar en per appellant) en waaruit blijkt welke betalingen door de stichtingen aan de betreffende werknemer zijn toegerekend. [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] is aan de hand van de door haarzelf gemaakte berekeningen van mening dat er voldoende premie is afgedragen als de individuele pensioenopbouw per werknemer is berekend en is voorts van mening dat uit de thans door de stichtingen ingebrachte stukken op geen enkele wijze af te leiden is of er voldoende of onvoldoende premie is afgedragen en waarop de betalingen van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] zijn afgeboekt.
3.7.
De stichtingen voeren verweer tegen de incidentele vordering van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV]. Zij betwisten dat [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] een rechtmatig belang heeft bij afschrift van de door haar gevraagde bescheiden. Zij voeren in dat kader aan dat [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] een eigen boekhouding heeft en precies kan nagaan welke bedragen zij in de afgelopen jaren aan de stichtingen (althans aan hun uitvoeringsorgaan) heeft voldaan en dat [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] gesteld noch aannemelijk heeft gemaakt dat bepaalde door haar gedane betalingen niet door de stichtingen zijn verwerkt. De stichtingen voeren daarnaast aan dat hun facturen zijn gespecificeerd.
De stichtingen betwisten voorts dat de vordering betrekking heeft op bepaalde bescheiden. [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] heeft naar hun mening onvoldoende concreet aangegeven op welke stukken uit de administratie van de stichtingen zij doelt, welke nader ter zake dienende inlichtingen door openlegging van die stukken kunnen worden verkregen en op welke periode de verlangde specificatie van de opbouw van de pensioenpremie ziet.
3.8.
Het hof is van oordeel dat de incidentele vordering dient te worden afgewezen en legt aan dat oordeel het navolgende ten grondslag.
3.8.1.
Ten eerste wordt afschrift gevorderd van bescheiden die naar het oordeel van het hof onvoldoende bepaald zijn. Art. 843a Rv verschaft, zoals hierboven al is overwogen, geen algemeen inzage recht, maar houdt in dat de bescheiden waarvan inzage wordt gevorderd zodanig concreet worden omschreven dat duidelijk is waarop wordt gedoeld en waarom de verzoeker een rechtmatig belang heeft bij inzage in die concrete bescheiden.
[Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] vraagt een specificatie van de pensioenopbouw per werknemer en een specificatie van de toerekening van de door [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] verrichte betalingen per stichting en per individuele werknemer. Feitelijk lijkt dit neer te komen op een openlegging van de volledige administratie van de stichtingen ten aanzien van de door [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] aan haar betaalde premies. [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] laat na aan te geven ten aanzien van welke werknemers hij precies de door hem gevraagde informatie wenst: niet duidelijk is of het om alle werknemers die bij [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] werken en gewerkt hebben gaat of alleen om de werknemers die in de betreffende periode waarop de vordering ziet bij [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] werkzaam waren. Voorts laat [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] na aan te geven over welke periode de door haar gevraagde gegevens betrekking moeten hebben. Naar het oordeel van het hof heeft [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] haar belang bij de gevraagde openlegging onvoldoende concreet gemotiveerd en is er eerder sprake van een
"fishing expedition"waarvoor de onderhavige procedure zich niet leent.
3.8.2.
Ten tweede is naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld dat [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] een rechtmatig belang heeft bij de gevraagde stukken. Kern van het geschil is of [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] tegenover de stichtingen in gebreke is gebleven met de betaling van een bedrag van
€ 44.325,49 ter zake van (pensioen)premies. De stichtingen hebben ter onderbouwing van hun vordering (onder meer) bij memorie van grieven specificaties en overzichten overgelegd. [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] stelt zich op het standpunt dat uit deze stukken niet kan worden afgeleid of er, zoals de stichting stellen, onvoldoende premie door [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] is afgedragen en waarop de door [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] gedane betalingen zijn afgeboekt. Het hof stelt voorop dat in het onderhavige incident geen plaats is voor de beoordeling of de stichtingen hun vordering überhaupt voldoende hebben onderbouwd. Deze beoordeling dient plaats te vinden in de hoofdzaak.
Verder is het verweer van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] tegen de vordering van de stichtingen, zo begrijpt het hof, dat [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] aan al haar betalingsverplichtingen jegens de stichtingen heeft voldaan. Dit is een bevrijdend verweer, zodat de bewijslast hiervan zo nodig op [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] rust. Het hof begrijpt dat [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] de beschikking over de door haar gevraagde bescheiden wenst te hebben om de door haar gestelde betalingen nader aan te tonen maar bewijs daarvan zal zo nodig ook langs andere weg kunnen worden verkregen, met name uit een adminstratie die [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] zelf ook per werknemer zal hebben bijgehouden van de door haar aan de stichtingen afgedragen premies. Bij gebrek aan nadere onderbouwing heeft [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende toegelicht wat de gevraagde bescheiden meer of anders kunnen aantonen over de door [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] al dan niet verrichte betalingen dan de stukken die reeds onderdeel uitmaken van het procesdossier en/of de administratie die [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] zelf bijgehouden heeft, althans zou moeten hebben bijgehouden ten aanzien van de door haar afgedragen premies.
3.8.3.
Uit het voorgaande volgt dat aan twee van de drie voorwaarden, genoemd in het eerste lid van artikel 843a Rv, niet is voldaan. Dit betekent dat de incidentele vordering van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] niet op grond van artikel 843a Rv voor toewijzing in aanmerking komt.
3.9.
[Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] stelt (meer) subsidiair dat de openlegging van de gevraagde bescheiden toewijsbaar is op grond van artikel 162 Rv. Deze stelling kan haar echter evenmin baten. Op grond van artikel 162 Rv kan de rechter in de loop van een geding, op verzoek of ambtshalve, aan partijen of aan een van hen de openlegging bevelen van de boeken, bescheiden en geschriften, die zij ingevolge de wet moeten houden, maken of bewaren. Het hof overweegt dat het hier een discretionaire bevoegdheid van de rechter betreft. De beoordeling of de rechter openlegging zal bevelen of niet, ligt geheel bij hem. Voor de toepassing van artikel 162 Rv ziet het hof in dit stadium van het geding echter geen aanleiding.
3.10.
De incidentele vordering van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] dient dus geheel te worden afgewezen. [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit incident.
In de hoofdzaak
3.11.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van antwoord aan de zijde van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV]. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de incidentele vordering van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] af;
veroordeelt [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van de stichtingen tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 15 april 2014 voor memorie van antwoord aan de zijde van [Bedrijf Brandwerende Applicaties BV];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 februari 2014.