In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 26 maart 2019 het beroep ongegrond verklaarde tegen een naheffingsaanslag BPM. Belanghebbende had belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) op aangifte voldaan voor een ingevoerde kampeerauto. De inspecteur legde een naheffingsaanslag op, omdat belanghebbende volgens hem een onjuiste koerslijst had gebruikt. Belanghebbende maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. Het hof heeft in een tussenuitspraak de gemachtigde van belanghebbende geweigerd vanwege beledigend taalgebruik in processtukken. Tijdens de zitting op 27 november 2020 was belanghebbende niet aanwezig, maar zijn nieuwe gemachtigde diende een pleitnota in. Het hof heeft het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld. De kern van het geschil betreft de waardevermindering van de kampeerauto en de vraag of de inspecteur de juiste afschrijvingsmethode heeft toegepast. Het hof concludeert dat de inspecteur de waardevermindering op basis van de afschrijvingstabel mocht vaststellen, omdat er geen koerslijst beschikbaar was voor het type kampeerauto. Het hof verwierp ook de stellingen van belanghebbende over schending van de hoorplicht en de hoogte van het griffierecht. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.