In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting en een boetebeschikking die zijn opgelegd aan de belanghebbende. De inspecteur van de Belastingdienst heeft vastgesteld dat de belanghebbende meer kosten in aftrek heeft gebracht dan daadwerkelijk zijn gemaakt, wat heeft geleid tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De belanghebbende heeft een navorderingsaanslag ontvangen over het verlengde boekjaar van 2010 tot en met 31 december 2011, met een belastbaar bedrag van € 1.179.175 en een boete van € 214.794. Na bezwaar is de boete verminderd tot € 85.917, maar de rechtbank heeft deze verder verlaagd tot € 45.000. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Tijdens de zittingen is gebleken dat de belanghebbende facturen heeft ontvangen van zowel een Chinese onderneming als een Nederlandse onderneming voor vergelijkbare diensten, wat heeft geleid tot de conclusie van de inspecteur dat er sprake is van dubbele facturering. Het hof heeft geoordeeld dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, waardoor de bewijslast is omgekeerd. Het hof heeft de vergrijpboete uiteindelijk verminderd tot € 40.000, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.
De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor wat betreft de boetebeschikking, maar verder is de uitspraak bevestigd. De belanghebbende heeft geen recht op vergoeding van proceskosten of griffierecht.