ECLI:NL:HR:2009:BH1085
Hoge Raad
- Cassatie
- A-G IJzerman
- Rechtspraak.nl
De voorwaarden voor het doen van een vereiste aangifte in het belastingrecht en de omkering van de bewijslast
In deze zaak heeft de Advocaat-Generaal (A-G) IJzerman een conclusie genomen in zes samenhangende zaken, waaronder de zaak met nummer 07/10514. De kern van de conclusie betreft de vraag of het ten onrechte opvoeren van relatief hoge aftrekposten in de aangifte kan leiden tot de conclusie dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Dit is van belang voor de omkering van de bewijslast, zoals vastgelegd in de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De A-G stelt dat er al lange tijd vragen bestaan over de criteria die moeten worden gehanteerd om te bepalen of een aangifte inhoudelijk adequaat is. In de gemeenschappelijke bijlage bij de conclusies worden deze vragen verder onderzocht, met als doel duidelijkheid te scheppen over de voorwaarden waaronder sprake is van het niet doen van de vereiste aangifte.
De A-G behandelt vervolgens de vraag welk normatief percentage moet worden gehanteerd om te bepalen wat 'relatief aanzienlijk' is in het kader van niet aangegeven bedragen. Hij pleit voor een uniforme toepassing van dit percentage, zonder variatie op basis van subjectieve factoren zoals opzet of verzwijging. Daarnaast wordt de vraag besproken of de omkering van de bewijslast alleen mag plaatsvinden als de belastingplichtige zich bewust was van het niet aangeven van een relatief aanzienlijk bedrag. De A-G concludeert dat deze eis van bewustheid noodzakelijk is, gezien de zware gevolgen van de sanctie.
In de conclusie wordt verder ingegaan op de rol van de belastingplichtige, de vraag of geringe bedragen de omkering van de bewijslast kunnen uitsluiten, en de betekenis van te goeder trouw zijn. De A-G adviseert om het beroep in cassatie in de zaak 07/10514 te verwerpen, evenals de andere aan de conclusie gerelateerde zaken, met uitzondering van twee zaken die gegrond zijn verklaard.