ECLI:NL:GHDHA:2023:1763

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
BK-22/01255
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzuimboete voor te late indiening aangifte inkomstenbelasting 2018

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin een verzuimboete van € 369 is opgelegd voor het te laat indienen van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018. De belanghebbende heeft de aangifte op 5 december 2019 ter post bezorgd, terwijl de aangifte uiterlijk op 6 december 2019 bij de Belastingdienst binnen moest zijn. De Inspecteur heeft de aangifte op 9 december 2019 ontvangen, wat betekent dat deze te laat is ingediend. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij alle redelijke zorg heeft betracht om tijdig aangifte te doen. Het Hof bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de verzuimboete passend en geboden is. De belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat de boete onredelijk is, maar het Hof oordeelt dat de Inspecteur bevoegd was om de boete op te leggen op basis van de wetgeving.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-22/01255

Uitspraak van 30 augustus 2023

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 20 oktober 2022, nummer SGR 21/5590.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.075 (de aanslag 2018). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een verzuimboete van € 369 opgelegd.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de verzuimboete gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 49. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 3 juli 2023 een nader stuk ingediend.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 juli 2023. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.7.
Na sluiting van het onderzoek heeft het Hof van belanghebbende op 14 augustus 2023 nadere stukken ontvangen. Het Hof heeft hierin geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen en heeft op de desbetreffende stukken geen acht geslagen.

Feiten

2.1.
Bij brief van 28 februari 2019 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2018. In de uitnodiging is vermeld dat de aangifte vóór 1 mei 2019 bij de Belastingdienst binnen moet zijn.
2.2.
Na verleend uitstel tot 1 september 2019, is aan belanghebbende met dagtekening 21 oktober 2019 een herinnering tot het doen van aangifte gestuurd.
2.3.
Met dagtekening 22 november 2019 heeft de Inspecteur belanghebbende een aanmaning gestuurd. In de aanmaning is vermeld dat de aangifte uiterlijk op 6 december 2019 bij de Belastingdienst binnen moet zijn en dat bij niet tijdige indiening van de aangifte een boete kan worden opgelegd van minimaal € 369 tot maximaal € 5.278.
2.4.1.
Belanghebbende heeft op 5 december 2019 een ingevuld papieren aangiftebiljet IB/PVV 2018 (de aangifte) ter post bezorgd.
2.4.2.
Volgens een uitdraai uit het Aanslagen Belasting Systeem (ABS) van de Belastingdienst is de aangifte op 9 december 2019 door de Inspecteur ontvangen.
2.5.
Met dagtekening 2 juli 2020 is de aanslag 2018 vastgesteld. Verder is bij gelijktijdig gegeven beschikking een verzuimboete opgelegd van € 369.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Verzuimboete
6. Op grond van artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), kan aan de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en die de aangifte niet, dan wel niet binnen de in de aanmaning tot het doen van aangifte gestelde termijn heeft gedaan, een verzuimboete worden opgelegd van ten hoogste € 5.278. De verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. Daarbij speelt de mate van verwijtbaarheid van het verzuim geen rol. Naar vaste jurisprudentie dient alleen bij afwezigheid van alle schuld (avas) oplegging van een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas is sprake als eiser alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat het verzuim niet zou worden begaan.[1] De bewijslast dat dit het geval is, rust op eiser.
7. In de aanmaning staat “Uw aangifte moet nu uiterlijk 6 december 2019 bij ons binnen zijn”. Deze formulering maakt duidelijk dat de genoemde uiterste datum geen verzenddatum is maar de datum waarop de aangifte diende te zijn ontvangen door verweerder.[2]
8. Verweerder heeft zijn stelling dat de aangifte pas op 9 december 2019 is ontvangen, onderbouwd met een afschrift uit zijn systeem (bijlage 7 bij het verweerschrift). De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder genoemde ontvangstdatum. De aangifte is dan ook te laat bij verweerder binnengekomen.
9. Van avas acht de rechtbank geen sprake. De rechtbank gaat er op grond van eisers verklaring vanuit dat hij de aangifte op 5 december 2019 op de post heeft gedaan. Eisers stelling dat de aangifte daarom wel op 6 december 2019 moet zijn ontvangen, volgt de rechtbank echter niet. Zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, is de aangifte naar een antwoordnummer gestuurd en wordt die post volgens de website van PostNL binnen 48 uur bezorgd. De vertraging in de ontvangst van de aangifte acht de rechtbank niet dermate onverklaarbaar dat dit tot het oordeel dient te leiden dat eiser geen enkel verwijt treft. Bovendien heeft eiser door de aangifte een dag voor het einde van de termijn ter post te bezorgen het risico genomen dat deze te laat zou kunnen worden ontvangen[3]. Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete terecht opgelegd en is deze passend en geboden.
10. Alle door eiser overlegde voorbeelden van verschillen tussen ontvangstdatum en dagtekening bij correspondentie van en met verweerder doen aan het voorgaande oordeel niet af. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het ontvangen van post van verweerder met een dagtekening gelegen in de toekomst veroorzaakt wordt door de werkwijze van verweerder. Deze werkwijze creëert voor de belastingplichtige over het algemeen een langere reactietermijn en is derhalve niet ten nadele van de belastingplichtige.
Hoorplicht
11. In juni 2021 heeft eiser in diverse e-mails duidelijk te kennen gegeven dat hij gehoord wil worden. Desondanks heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan zonder eiser alsnog te horen of schriftelijk te reageren op eisers uitvoerige betoog van 16 januari 2021. Verweerder heeft daarmee de hoorplicht geschonden. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij wil dat de zaak wordt teruggewezen naar verweerder, zodat het hoorgesprek alsnog kan plaatsvinden. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat alsnog horen geen nut heeft, aangezien de standpunten van partijen duidelijk zijn. Omdat de rechtbank uitgaat van de door eiser genoemde verzenddatum, is er naar het oordeel van de rechtbank geen feitelijk geschilpunt meer waar in het hoorgesprek meer duidelijkheid over kan worden geschept. Bovendien heeft eiser in de beroepsfase zijn standpunt uitvoerig schriftelijk en mondeling toegelicht, waarop verweerder heeft gereageerd, zodat terugwijzing slechts tot verlenging van de procedure in eerste aanleg zal leiden. De rechtbank heeft de zaak daarom niet teruggewezen en de zaak zelf afgedaan.
12. Vanwege de schending van de hoorplicht is het beroep gegrond verklaard en is de uitspraak op bezwaar vernietigd. Omdat de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd, heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten gesteld of gebleken.
(…)

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de verzuimboete ten bedrage van € 369 terecht en naar een juist bedrag is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert – zo begrijpt het Hof – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de verzuimboete.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.1.
Belanghebbende stelt, kort samengevat, dat de verzuimboete ten onrechte is opgelegd, omdat de aangifte één dag voor het einde van de termijn, namelijk op donderdag 5 december 2019, per post is verzonden. In de aanmaning van 22 november 2019 heeft de Inspecteur vermeld dat bij een te late indiening van de aangifte een boete
kanworden opgelegd en niet dat een boete zal worden opgelegd. Volgens belanghebbende lijkt het hierdoor alsof de Inspecteur coulant is, maar de begane overtreding staat in geen verhouding tot de opgelegde boete; de aangifte is één dag te laat ingediend. Verder betoogt belanghebbende dat het oordeel van de Rechtbank dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de juistheid van de door de Inspecteur genoemde ontvangstdatum onjuist is. Volgens belanghebbende is de postregistratie van de Belastingdienst onbetrouwbaar en hij verwijst daarbij naar de in hoger beroep overgelegde correspondentie.
5.1.2.
De Inspecteur stelt dat de aangifte op maandag 9 december 2019 is ontvangen en dat belanghebbende daardoor de aangifte niet tijdig – uiterlijk op vrijdag 6 december 2019 – heeft ingediend. Volgens de Inspecteur is geen sprake van afwezigheid van alle schuld. De Inspecteur heeft ter zitting verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 april 2023 (ECLI:NL:GHAMS:2023:1296) waarin in r.o. 2.3 het volgende is vermeld over de wijze waarop een papieren aangifte door de Belastingdienst wordt verwerkt:
“Ik heb navraag gedaan over de gevolgde procedure die door de Belastingdienst wordt gehanteerd bij het scanproces van papieren aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De relatiemanager SSO CFD (Shared Service Organisatie Centrum voor Facilitaire Dienstverlening), afdeling informatiehuishouding, staf Centrale Invoer heeft mij deze informatie verschaft, (…). De gevolgde procedure is als volgt:
 PostNL levert de post dagelijks aan gescheiden per werkstroom (op antwoord- of postbusnummer)
 Per postkar met diverse bakken/kratten hangt een datumlabel met daarop de datum van bezorging van PostNL. Dit label wordt door PostNL aangebracht.
 Elke krat wordt vervolgens voorzien van een zogenaamde EPGK (elektronische partij geleide kaart). Op die EPGK wordt de labeldatum van PostNL overgenomen.
 De EPGK is een papieren document met een barcode die tot aan het scannen bij de krat/partij blijft.
 Bij elke vervolghandeling (sorteren, openen, voorbewerken, formeren) wordt de EPGK bij het begin en het einde van het werk met een barcodescanner gepiept.
 Nadat de voorbewerking is afgerond is de laatste werkstap voor het scannen het zogenaamde formeren.
 bij [het] formeren wordt van een pak papier een batch gemaakt. Je maakt een batch door aan het pak papier een zogenaamd Scheidingsblad toe te voegen.
 Op dat Scheidingsblad wordt de datum van binnenkomst van de EPGK overgenomen. Zo geven wij de datum [van] PostNL door aan de batch via de EPGK datum.
 De batch wordt vervolgens gescand. De datum binnenkomst van het Scheidingsblad wordt geautomatiseerd aan elk document in de batch gekoppeld en doorgegeven in de metadata (XML).
 De datum binnenkomst wordt vervolgens via COS/MHS (Channel Oriented Service/Message Handling Service) doorgegeven aan ABS (AanslagBelastingenSysteem). Voor de IB is dit het afnemende eindsysteem. Deze werkwijze geldt ook voor alle andere verwerkingen.
 de datum binnenkomst kan ook alleen in het afnemend systeem worden nagekeken. In ABS staat deze vermeld als aanleverwijze papier i.c.m. de geregistreerde datum van binnenkomst zoals hiervoor beschreven.
Deze werkwijze wordt strikt gehanteerd waardoor het niet noodzakelijk is de enveloppen te bewaren of documenten te voorzien van een fysiek stempel met de datum van binnenkomst. Bovendien heeft het scanproces een ISO-certificering 9001-2015. De proces wordt regelmatig ge-audit.
Volledigheidshalve merk ik op dat op elke gescande pagina (bij aangiften dubbele pagina’s) een zogenaamd spuitnummer (officieel endorsementnummer) wordt vermeld tijdens het scanproces. Dit nummer bestaat uit de datum van scanning en volgnummer. Op de gescande papieren aangifte IB/PVV 2016 van belanghebbende (…) staat het nummer 2, 70726010016. De twee betekent dat het gescand is door scanner 2; 70726 is de datum van scanning op Amerikaanse wijze en met alleen vermelding van het laatste cijfer van het jaar (net als in de aanslagnummers); 010016 is het volgnummer. Deze aangifte is dus op 26 juli 2017 gescand.”
Volgens de Inspecteur is de hier beschreven werkwijze ook in dit geval gevolgd.
5.2.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is een ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden aangifte te doen door – kort gezegd – de in het aangiftebiljet verzochte gegevens in te vullen en vervolgens het aangiftebiljet te ondertekenen en in te dienen bij de Belastingdienst. Ingevolge artikel 9, lid 1, AWR, kan de inspecteur daarvoor een termijn stellen. De inspecteur kan deze termijn verlengen op grond van lid 2. Artikel 9, lid 3, AWR bepaalt dat de inspecteur na verloop van de (laatstbedoelde) termijn de belastingplichtige kan aanmanen binnen een door hem te stellen termijn aangifte te doen.
5.2.2.
Artikel 67a AWR (tekst 2018) bepaalt dat de inspecteur aan de belastingplichtige die de aangifte voor een aanslagbelasting niet binnen de ingevolge artikel 9, lid 3, AWR gestelde termijn heeft gedaan een verzuimboete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen.
5.3.1.
Het Hof oordeelt als volgt. In de aanmaning is vermeld dat de aangifte uiterlijk op 6 december 2019 moet zijn ingediend. Dit betekent dat doorslaggevend is de datum van binnenkomst van de aangifte bij de Inspecteur. Niet relevant is dat belanghebbende de aangifte op 5 december 2019 per post heeft verzonden (zie Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 oktober 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3773; het tegen dit oordeel gerichte cassatieberoep is door de Hoge Raad met toepassing van artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie ongegrond verklaard, HR 13 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1797).
5.3.2.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur met de uitdraai uit het ABS en de toelichting ter zitting (zie 5.1.2) aannemelijk heeft gemaakt dat de aangifte op 9 december 2019 door hem is ontvangen. De aangifte is dus niet tijdig ingediend. Belanghebbendes stelling dat hem in de praktijk is gebleken dat de postregistratie van de Belastingdienst afwijkt van de beschreven werkwijze, kan niet tot een ander oordeel leiden. De door belanghebbende genoemde voorbeelden van registratie van stukken door de Belastingdienst zien immers niet op de verzending van de papieren aangifte IB/PVV 2018 en zijn ook niet onderbouwd met specifiek op die voorbeelden ziende stukken. Dit brengt mee dat in beginsel aan de voorwaarden voor het opleggen van een verzuimboete is voldaan. Hierbij dient echter in aanmerking te worden genomen dat geen boete kan worden opgelegd indien een belastingplichtige geen enkel verwijt treft.
5.4.
Hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd is onvoldoende voor een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld. Niet kan worden gezegd dat belanghebbende, door de aangifte één dag voor het einde van de termijn per post te verzenden, alle van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig aangifte zou worden gedaan. Belanghebbendes veronderstelling
dat post die hij op 5 december 2019 verstuurt de volgende dag wordt bezorgd, kan niet als juist worden aanvaard. De vertraging in de ontvangst van de aangifte door de Inspecteur, zijnde één werkdag, is ook niet dermate onverklaarbaar dat dit tot het oordeel dient te leiden dat belanghebbende geen enkel verwijt treft. Dat de aangifte door deze handelwijze te laat is ontvangen door de Inspecteur dient voor belanghebbendes rekening en risico te komen.
5.5.
Belanghebbendes overige stellingen zijn terug te voeren op zijn belangrijkste klacht, namelijk dat hij het onredelijk vindt dat een verzuimboete wordt opgelegd voor een overschrijding van de termijn met één dag. Deze stelling kan echter niet leiden tot vermindering of vernietiging van de verzuimboete. De Inspecteur is op grond van artikel 67a AWR bevoegd om in het geval van een verzuim, in het onderhavige geval een te late indiening van de aangifte, een boete op te leggen. Dat de Inspecteur in de aanmaning de zinsnede “U kunt ook een boete krijgen” heeft vermeld, leidt niet tot een ander oordeel, omdat dit in overeenstemming is met de wettekst. Bij afwezigheid van alle schuld is er immers geen plaats voor het opleggen van een boete (zie 5.3.2). Tot slot is het Hof niet bevoegd de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te beoordelen en dient hij volgens de wet recht te spreken.
5.6.
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen, is een verzuimboete van € 369 passend en geboden.
5.7.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door C.G.M. van Rijnberk, Chr.Th.P.M. Zandhuis en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 30 augustus 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.