ECLI:NL:RBDHA:2020:2523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
20 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3355
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde verzuimboete en gelijkheidsbeginsel in belastingrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2020 uitspraak gedaan over de verzuimboete die aan eiser was opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2016. Eiser had zijn aangifte op 17 november 2017 om 23:59:29 elektronisch verstuurd, maar de Belastingdienst ontving deze pas op 18 november 2017 om 00:00:08, wat te laat was volgens de gestelde termijn. Eiser had eerder uitstel gekregen tot 1 september 2017 en was herhaaldelijk herinnerd aan zijn aangifteverplichting. De rechtbank oordeelde dat de verzuimboete van € 369 terecht was opgelegd, omdat eiser niet binnen de gestelde termijn had voldaan aan zijn aangifteplicht.

Eiser voerde aan dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, verwijzend naar een vergelijkbare zaak van zijn echtgenote, waarbij de verzuimboete was vernietigd. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van gelijke gevallen, aangezien eiser het aanbod van de Belastingdienst om de boete te vernietigen had afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de boete passend en geboden was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 19/3355

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

20 februari 2020 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. R.N.S. Dinmohamed RB),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 10 april 2019 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem opgelegde verzuimboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Bij brief met dagtekening 28 februari 2017 is eiser uitgenodigd tot het doen van
aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2016 vóór 1 mei 2017. Aan eiser is tot 1 september 2017 uitstel verleend.
2. Met dagtekening 28 september 2017 is aan eiser een herinnering tot het doen van aangifte gestuurd. Daarin is aangegeven dat de aangifte uiterlijk 12 oktober 2017 binnen moet zijn. Met dagtekening 3 november 2017 heeft verweerder eiser aangemaand en vermeld dat de aangifte uiterlijk 17 november 2017 binnen moet zijn en anders een boete kan worden opgelegd van minimaal € 369.
3. Eiser heeft op 17 november 2017 om 23:59:29 zijn aangifte elektronisch verstuurd. Verweerder heeft op 18 november 2017 om 00:00:08 de aangifte ontvangen.
4. Met dagtekening 19 mei 2018 is aan eiser een verzuimboete opgelegd van
€ 369 wegens het niet tijdig doen van aangifte.
5. Met dagtekening 19 januari 2018 is aan de echtgenote van eiser (de echtgenote) eveneens een verzuimboete opgelegd vanwege het niet tijdig doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2016. De feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het opleggen van de verzuimboete aan de echtgenote zijn gelijk aan de feiten en omstandigheden in deze zaak. De echtgenote heeft bezwaar, beroep en hoger beroep ingesteld tegen de verzuimboete. Deze rechtbank heeft op 28 november 2018 uitspraak gedaan en het beroep van de echtgenote ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBDHA:2018:14063). Ter zitting bij Hof Den Haag hebben de partijen bij wijze van compromis overeenstemming bereikt. Het compromis hield in dat de verzuimboete vernietigd zou worden, verweerder het griffierecht aan de echtgenote zou vergoeden en dat elke partij zijn eigen proceskosten zou dragen.
6. In geschil is of de verzuimboete terecht is opgelegd en of sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
7. Op grond van het bepaalde in artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) kan de inspecteur een verzuimboete aan de belastingplichtige opleggen als deze niet dan wel niet tijdig aangifte heeft gedaan. Van dit laatste is sprake indien de belastingplichtige niet binnen de op de aanmaning vermelde termijn aangifte heeft gedaan (artikel 67a, eerste lid, juncto artikel 9, derde lid, van de Awr).
8. In de aanmaning staat duidelijk dat de aangifte uiterlijk 17 november 2017 bij verweerder binnen moest zijn; dat wil zeggen: diende te zijn ontvangen. De aangifte is op 18 november 2017 om 00:00:08 door verweerder ontvangen; dat is te laat. Dat de aangifte wel is verzonden op 17 november 2017 om 23:59:29 doet daar niets aan af. Van afwezigheid van alles schuld acht de rechtbank geen sprake. Door de aangifte pas op het allerlaatste moment elektronisch te verzenden, is bewust het risico genomen dat deze te laat zou kunnen worden ontvangen (vgl. Hof Amsterdam 17 mei 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1614 en Hof ’s-Hertogenbosch 10 oktober 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3773).
9. Naar het oordeel van de rechtbank is de boete passend en geboden. Omstandigheden op grond waarvan de boete zou moeten worden gematigd zijn niet gesteld of gebleken.
10. Eiser heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en heeft hiervoor verwezen naar het compromis bij Hof Den Haag in de zaak van zijn echtgenote. Verweerder heeft hiermee, aldus eiser, het standpunt van de echtgenote dat de boete ten onrechte is opgelegd erkend. Nu er sprake is van gelijke gevallen en verweerder, in afwijking van het compromis, de boete handhaaft, is er sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel. Eiser heeft na de zitting bij Hof Den Haag van verweerder een aanbod gekregen om conform het compromis de verzuimboete te vernietigen, zonder vergoeding van proceskosten. Eiser heeft dit aanbod in bezwaar en wederom in beroep afgewezen. Nu eiser een gelijke behandeling heeft afgewezen en een andere behandeling wenst (vernietiging van de verzuimboete met vergoeding van de proceskosten), is er geen sprake van gelijke gevallen en aldus geen schending van het gelijkheidsbeginsel.
12. Aangezien de verzuimboete terecht is opgelegd en het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, is het beroep ongegrond verklaard.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. de Hek, rechter, in aanwezigheid van mr. F.J. Baak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.