In deze zaak gaat het om een informatiebeschikking die is gegeven aan de erven van een erflater met betrekking tot de vaststelling van zijn woonplaats en belastingplicht in Nederland. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft informatie opgevraagd over de inkomsten, vermogensbestanddelen en activiteiten van de erflater over de jaren 2004 tot en met 2014. De erflater was in deze periode middellijk aandeelhouder van twee vennootschappen en had onroerend goed in zowel Nederland als Curaçao. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de informatiebeschikking in eerste aanleg herzien, maar de erfenis heeft hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur gerechtigd was om informatie te vragen, omdat er een meer dan denkbeeldige mogelijkheid bestond dat de erflater belastingplichtig was in Nederland. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om binnen drie maanden aan de informatieverzoeken te voldoen. De beslissing is genomen op 15 maart 2019 en de partijen zijn in kennis gesteld van de uitspraak.